Britten: Albert Herring op. 39. Susan Gritton (s), Felicity Palmer (ms), Ann Taylor-Morley (ms), Christopher Gillet (t), Gerald Finley e.a. (b) met Northern Sinfonia o.l.v. Steuart Bedford. Collins 70422, Naxos 8.660107/8 (2 cd’s, 2u. 21’27”). 1996
Britten: Billy Budd op. 50. Philip Langridge (t), Simon Keenlyside (b), John Tomlinson (bs), Alan Opie (b), Matthew Best (bs) e.a. het met Tiffin jongensschool koor en het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9826 (3 cd’s, 2u. 44’19”). 1999
Britten: Curlew river op. 71. Peter Pears (t), Harold Blackburn (bs), John Shirley-Quirk (b), Bryan Drake (b) e.a. met de English Opera group o.l.v. Benjamin Britten. Decca 421.858-2 (69’07”). 1965
Britten: Death in Venice op. 88. Philip Langridge (t), Alan Opie (b), Michael Chance (ct), de BBC Singers en City of London Sinfonia o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 10280 (2 cd’s, 2u. 31’11”)/ 2004
Britten: A Midsummer Night’s dream op. 64. Jill Gomez (s), Della Jones (ms), John Graham- Hall (t), Henry Herford (b), Robert Horn (t), Richard Stuart (bs) e.a. met het Trinity jongenskoor en City of London Sinfonia o.l.v. Richard HIckox. Virgin 381.832-2 (2 cd’s, 2u. 34’26”). 2006
Britten: The rape of Lucretia op. 37; Phaedra op. 37. Peter Pears (t), Heather Harper (s), John Shirley-Quirk (b), Bryan Drake (b), Benjamin Luxon (t), Janet Baker (ms) met het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten c.q. Janet Baker (ms) met het Engels kamerorkest o.l.v. Steuart Bedford. Decca 425.666-2 (2 cd’s, 2u. 03’32”). 1970. 1977
Britten: The turn of the screw op. 54. Joan Rodgers (s), Ian Bostridge (t), Julian Leang en Caroline Wise (kinderst.) met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.521-2 (2 cd’s, 1u. 46’30”). 2002
Natuurlijk was Peter Grimes als beste en belangrijkste opera van Britten een aparte bespreking waard. Het leek daarnaast ook goed even in vogelvlucht wat andere opera’s te memoreren met voorbijgaan aan Gloriana op. 53 (alleen op dvd: ArtHaus 102097 en Opus Arte OA 0955), Noye’s Fludde en The golden Vanity (Decca 436.397-2) en Owen Wingrave (Chandos CHAN 10473).
Het is vaak een verademing om Peter Pears nu eens niet te horen; in de meeste door de componist zelf gemaakte opnamen werkte hij in de tenor hoofdrollen mee. In Albert Herring is Christopher Gillett een geloofwaardiger moedersjochie en Josephine Bartow evenaart vrijwel Sylvia Fisher in de rol van Lady Billows. Susan Gritton is de ware verpersoonlijking van Miss Wordsworth en Felicty Palmer een passend pietluttige Florence Pike.
In Billy Budd keerde Britten in 1951 terug tot de wereld van Peter Grimes en wekt hij aan boord van HMS Indomitable de bijtend gure winden tot leven die kapitein Vere en zijn bemanning omgeven. Wanneer de laagharige officier Jon Claggart de nieuwe matroos Billy Budd ten onrecht van muiterij beschuldigt, zijn de poppen aan het dansen. Het thema van schuld en boete, van goed en kwaad in het algemeen werd graag door Britten behandeld.
In de Chandos opname maken Simon Keenlyside (Billy Budd) en Philip Langridge (Vere) hun haast tegengestelde rollen prachtig waar. De duistere kanten van de boosaardige Claggart komen bij John Tomlinson goed naar voren.
De kerkparabel Curlew River is gebaseerd op een Japans nôh spel rond een veerman, een optimistische reiziger en een krankzinnige vrouw. Allerlei mensen maken een pelgrimstocht naar de overkant van een rivier om een altaar te bezoeken van een jongen die exact een jaar eerder aan uitputting stierf nadat hij door een buitenlander tot slaaf was gemaakt. Natuurlijk blijkt het de zoon te zijn van de krankzinnige vrouw; als zij aan het graf arriveert, verschijnt de knaap als visioen. De processie wordt begeleid door de Gregoriaanse melodie ‘Te lucis ante terminum’.
Intimiteit is belangrijk in een goede uitvoering van dit werk en die is gewaarborgd in de vertolking door Britten zelf met Pears als krankzinnige vrouw (niet verrassend een van zijn beste rollen), Shirley-Quirk als veerman en Barry Drake als reiziger.
Death in Venice was Brittens laatste opera met als uitgangspunt de roman van Thomas Mann waarin schrijver Gustav von Aschenbach (Philip Langridge) naar Venetië gaat om zijn creativiteit te herwinnen; daar wordt hij betoverd door de beeldschone Poolse Tadzio (Alan Opie) die een aantal dubbelrollen zingt. Waarschuwingen over een uitbraak van cholera worden genegeerd, waarna het werk fataal eindigt voor von Aschenbach. Zeker de diverse rollen die zijn lot bezegelen worden fraai door laatstgenoemde ingevuld en HIckox geeft de orkestpartij geduldig en met veel begrip voor de essentie daarvan weer.
Natuurlijk was Shakespeare het uitgangspunt voor A Midsummer night’s dream in 1960 al werd zowat de helft van dienst tekst geschrapt en werd de handeling verlegd van de wereldlijke rechtbank naar het magische bos waarin Peter Pears de rol van Flute vertolkte. Natuurlijk komt Oberon (James Bowman) voor en de verliefde Titania (Jill Gomez) in een knap georkestreerde opera met als een soort leitmotiven per persoon bijpassende timbres en harmonische kleuren. De uitvoerenden beleven hoorbaar plezier aan de absurde verwikkelingen.
Kleinschalig van opzet met slechts zes zangers en een kamerorkest is The rape of Lucretia uit 1946. De handeling begint in de Romeinse tijd even buiten Rome waar drie generaalstwisten over vrouwen en hun eer. De Etruskische Tarquinius verlangt naar de knappe Lucretia die echter al is getrouwd met de generaal Collatinus; hij ziet kans bij haar thuis in Rome binnen te komen en verkracht haar. De volgende dag biecht Lucretia dat aan haar man op en pleegt zelfmoord.
Als puntje bij paaltje komt bezit de opname van Britten zelf grotere kwaliteiten dan die van anderen. Janet Baker is een edelmoedige Lucretia, John Shirley-Quirk een waardige Collatinus en Benjamin Luxon een van begeerte vervulde Tarquinius. De stuwende begeleiding door het Engels kamerorkest moet ook worden geprezen.
Dan tot slot The turn of the screw (1954): een duistere opera over een door geesten bewoonde wereld van Bly over vertrouwen en het misbruik daarvan. Ontleend aan een novelle van Henry James. Een naamloze gouvernante is aangesteld voor de jonge ‘meester Miles’ in opdracht van diens geheimzinnige, afwezige oom. Zo begint een claustrofobisch leven waarin de gouvernante steeds meer ontdekt over de relatie tussen de jongen en zijn persoonlijke bediende. In haar poging om de jongen te beschermen worden de verwikkelingen steeds dramatischer en leiden deze tot een onafwendbaar drama.
Daniel Harding en zijn gezelschap weten als geen ander – zelfs niet Britten zelf (Decca 425.672-2) de sinistere fascinatie van dit stuk te bekrachtigen. Er wordt spannend gemusiceerd en op ingeleefde wijze gezongen. Joan Rodgers is tegelijk vindingrijk en gevoelig als gouvernante, Ian Bostridge is een etherische Quint in de proloog, jongenssopraan Julian Leang een mooie knul, Philip Langridge een degelijke Bedford. Een beter pleidooi voor deze opera is momenteel niet te vinden.