Britten: Les illuminations op. 18; Frank Bridge variaties op. 10; Serenade voor tenor, hoorn an strijkorkest op. 31; Now sleeps the crimson petal. Barbara Hannigan, (s), James Gilchrist (t), Jasper de Waal (hn) met Amsterdam Sinfonietta o.l.v. Candida Thompson. Channel Classics CCS SA 32213 (68’58”). 2010/2
Omdat de herdenking van de honderdste verjaardag van Britten (12-11-1913) zijn schaduwen vooruit werpt, worden her en der (opname)activiteiten ontplooid. Ook door Amsterdam Sinfonietta en Channel. En wel met een aantrekkelijk programma met bekendere werken, heel geïnspireerd uitgevoerd en bijzonder mooi opgenomen.
Les illuminations (1939) is een toonzetting van acht nogal indirecte en tamelijk ongrijpbare gedichten van Rimbaud voor tenor (Peter Pears!, Decca 436.395-2, 439.395-2 en Tear EMI 352.286-2, Bostridge (EMI 558.049-2), Prégardien BIS CD 540) en strijkorkest die echter ook vaak door sopranen wordt gezongen (Barbara Hendricks, EMI 555.053-2 als beste, maar ook Söderström, Lott, Danco, Eda-Pierre, Murray). Britten wendde zich vrijwel zeker tot de Franse poëziewereld om zich te bevrijden van de nogal verstikkende (en vaak gekunstelde) wereld van het Engelse lied.
De cyclus roept een beeld op van een wat hallucinatorische wereld waarin beelden van een moderne stad zij aan zij staan met een uitbundige beschrijving van de god Pan. Maar de muziek hierbij is heel economisch van aard en heeft wel iets van Stravinsky weg. Vooral ‘J’ai seul la clef de cette parade sauvage’ suggereert dat de tekst een speciale betekenis had voor de componist.
Wie zoals de Canadese, vooral in Nederland werkende veelzijdige Barbara Hannigan al met haar Dutilleux- en Boulezvertolkingen al heeft aangetoond, voelt ze zich in het Franstalige idioom als een vis in het water. Ze zorgt dan ook voor een sprankelende, heel geanimeerde vertolking met een authentiek aandoende blos.
Of Brittens voor Peter Pears en Dennis Brain geschreven Serenade voor tenor, hoorn en strijkorkest (1934) zijn mooiste liederencyclus is? De componist heeft er alles aan gedaan om tot de kern van de gedichten door te dringen. Hij koos de zes teksten met hulp van de criticus Edward Sackville-West en zijn visie van de nacht is er eentje vol schaduwen en spirituele angst, ondanks de sereniteit van het eerste gedicht: Charles Cottos ‘Pastoral’. Schuld, leed en dood flitsen alle door een landschap van het onderbewuste, op zijn ergst in Blake’s ‘O rose, thou art sick’ en de middeleeuwse ‘Dirge’ waarin de zangmelodie half zang en half weeklacht wordt.
Mooi is dat James Gilchrist hieraan de aanvankelijk verworpen Nocturne ‘Now sleeps the crimson petal’ toevoegt. Alleen: waarom is die hier aan het einde van de opname geplaatst? Het blijkt een voorwaarde van Brittens uitgeverij te zien die het de toevoeging los van de cyclus wenst te houden.
Aan erg goede opnamen van deze cyclus heeft het sinds Pears (Decca 436.395-2) met opnieuw Bostridge (EMI 558.049-2), Spence (Linn CKD 226) en Tear (EMI 352.286-2) niet ontbroken, maar met zijn vrij lichte stem en zijn kristalheldere dictie om de nuances van de tekst meer betekenis te geven, schaart Gilchrist zich met gemak onder hen.
En dan zijn daar de Frank Bridge variaties: een eerbetoon van de jonge componist uit 1937. Britten zei dat elke variatie uit dit extroverte werk een verschillend aspect van het karakter van Bridge in parodievorm van verschillende genres uitdrukte. Zo passeren een mars, een Weense wals, een bourrée, een treurmars, een aria italiana, een perpetuum mobile de revue en eindigt het werk met een fuga.
De onderhavige uitvoering klinkt een stuk levendiger, alerter en beter afgewerkt dan de première versie van Boyd Neel uit 1938 (Dutton CDAX 8007) maar heeft ook ruim een neuslengte voorsprong op die van Andrew Davis (Warner 8573-89082-2) en Nikolitch met het Nederlands kamerorkest (Pentatone PTC 186.056).
Conclusie: dit is een over de hele linie uiterst geslaagd project.