CD Recensies

BEETHOVEN: GESCHÖPFE DES PROMETHEUS, DIE, HARNONCOURT E.A.

Beethoven: Die Geschöpfe des Prometheus op. 43. Europees kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-90876-2 (68’30”). 1993

 

Beethoven: Die Geschöpfe des Prometheus op. 43. Schotskamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Hyperion CDA 66748 (62’31”). 1993

 

Beethoven: Die Geschöpfe des Prometheus op. 43. Orpheus kamerorkest. DG 419.608-2 (66’00”). 1986

 

Beethoven: Die Geschöpfe des Prometheus op. 43. Peter Ustinov (spr) met het Litouws kamerorkest o.l.v. Karl Anton Rickenbacher. RCA 74321-82163-2 (61’06”). 2000

 

Pianoversie:

 

Cyprien Katsaris. Piano 21.21001 (2 cd’s, 84’26”). 1998

 

In de Griekse mythologie is Prometheus degene die het vuur heeft gestolen bij de Olympische goden en dat aan de mensen schonk en hen daarbij behalve technische beschaving ook verheffing uit hun onwetendheid kunstbesef bijbracht.

Dat het Prometheusgegeven Beethoven sterk aansprak, ligt voor de hand. Alleen dat hij hem als onderwerp voor een ballet koos? Beethoven en ballet: dat lijken immers twee totaal verschillende werelden. Hoe zat dat?

In 1800 nodigde de Weense balletmeester Salvatore Viganò Beethoven uit om over deze, gedurende de Verlichting actueel geworden materie een balletmuziek te schrijven. Het uit verschillende versies en varianten samengestelde libretto sprak de componist dus sterk aan.

Maar hoewel de context bekend is, ging de handeling van het in 1801 voor het eerst uitgevoerde ballet verloren, zodat men bij sommige dansen niet weet wat ze precies moeten uitbeelden. Dat het over geweld, angst, geluk, redelijkheid, bedreiging gaat, laat zich denken. En dat de mens pas door onderwijs, vooral op kunstzinnig gebied tot de Parnassus van de muzen kan doordringen eveneens. Actueel thema bij het tegenwoordig in ons land zo schandalig verwaarloosde kunstonderwijs.

Geen wonder dus dat de ouverture nog wel separaat te horen is, maar de overige 17 nummers van het heroïsch-allegorische ballet nauwelijks. Wat we daarin te horen krijgen is echter zeker niet van geringer belang. Af en toe is er zelfs een feest der herkenning wanneer me een motief in andere composities tegenkomen, bijvoorbeeld in de finale van de Eroica en de pianovariaties op. 35. 

In een poging om zijn opvattingen over heldendom te verenigen met de Weense wensen naar divertissement kreeg Beethoven te maken met ongeveer dezelfde problemen die Tchaikovsky later met Russische balletomanen kreeg: de muziek was te serieus. Daarnaast geeft dit werk een goede indruk van Beethovens ideeën hoe muziek voor het theater effectief kan zijn.

De uitvoeringen van Harnoncourt, Mackerras en het Orpheus kamerorkest bewegen zich alle op vergelijkbaar hoog niveau, waarbij Harnoncourt en Mackerras in hun voordeel wat dynamischer reageren, meer in lijn met de demonstratie van menselijke energie en vastbeslotenheid, maar ook helder.

Dat is van voordeel in de soms erg korte dansen. Daar tegenover staat het uitgebreidere adagio nr. 5 met zijn mooie orkestratie.

De opname van Rickenbacher is alleen bijzonder door de inbreng van de oude Ustinov die een door hemzelf bedachte filosofisch getinte satire over de Prometheusstof vertelt en daarbij Beethoven zelf aan het woord laat komen. De muziek wordt hier niet al te spontaan en geëngageerd uitgevoerd, eerder teveel gladgestreken. Beethoven als  sofistisch hoorspel.

Katsaris speelt fraai de door Beethoven zelf gemaakte pianoreductie.