Bach, J.S.: Cantates nr. 99 Was Gott tut, das ist wohlgetan, 110 Unser Mund sei vol lachens en 169 Gott soll allein mein Herze haben. Respectievelijk Gerlinde Sämann (s), Alex Potter (alto), Bernhard Berchtold (t) Stephen MacLeod (bs) c.q. Claude Eichenberger (alto), c.q. Julia Neumann (s), Claude Eichenberger (alto), Johannes Kalrschke (t) en Fabrice Hayoz (bs) met koor en orkest van de J.S. Bach Stichting St. Gallen o.l.v. Rudolf Lutz. Bach Kantaten nr. 9. (63’02”). 2013
De J.S. Bach Stiftung in St. Gallen heeft het ambitieuze plan opgevat om in een jarenlang lopend project de complete cantatereeks van Bach uit te voeren en op te nemen in de Evangelische kerk in Trogen in het kanton Appenzell. Men trekt daar sinds 2006 vijfentwintig jaar voor uit met de regelmaat van één cantate per maand. In dit geval gaat het om nr. 9 uit deze reeks. Aan te nemen is dat het alleen om de precies als nr. 200 Bekennen will ich seinen Namen eindigende reeks gaat en dat de voortzetting met wereldse cantates tot nr. 215 niet meetelt.
De gekozen vorm is bijzonder. Dirigent Lutz en de theoloog Karl Graf leiden steeds de cantates in met muziekvoorbeelden waarna de kerkgemeente wordt gevraagd de koralen mee te zingen. Iedere cantate wordt tweemaal uitgevoerd met daartussen een overdenkingspauze waarin door personen uit cultuur, wetenschap of politiek wordt gereflecteerd over de aspecten van de bewuste cantate en het resultaat wordt volledig op dvd geregistreerd en deels op cd vastgelegd.
Tot op zekere hoogte roept dit herinneringen op aan de praktijk uit Bachs tijd aan de Leipzigse Thomaskirche. Hier namelijk worden telkens andere jonge solisten uit Zwitserland, Zuid-Duitsland en Oostenrijk geëngageerd die ervaring hebben in de historische uitvoeringspraktijk. Waar nodig is de voorkeur gegeven aan een altus mannenstem. Ook de koorgrootte is wisselend. Naar huidige inzichten is alles klein gehouden met een koor van maximaal twintig stemmen. In het eveneens bescheiden orkest treffen we naar behoren naast de strijkers traverso, oboe d’amore, oboe da caccia en een passende basso continuo verzorging met kamerorgel aan.
Het klinkend resultaat is vooral in zoverre goed geslaagd en heel sympathiek dat de uitvoeringen goed zijn verzorgd, over het geheel erg stijlvol (al herinnert bijvoorbeeld het erg nadrukkelijk ritmisch aangezette beginkoor van nr. 110 even aan de oude, door mensen als Münchinger en Richter toegepaste naaimachinestijl).
Zo gaat dit om een mooi, bijzonder alternatief van eerdere beroemde volledige en bekende cantatereeksen van Harnoncourt/Leonhardt als eerste uit 1972 (Teldec), gevolgd door Rilling (Hänssler), Leusink (Brilliant Classics) en Suzuki (BIS.
Wie nader wil kennismaken met deze reeks, kan terecht op de website www.bachstiftung.ch en de webshop daarvan.