Dana Zemtsov: Essentia. Bartók: Altvioolconcert Sz… BB. 128; Bloch: Baal shem (bew. Mikhail Kugel); Brahms: Hongaarse dans nr. 5 in g WoO 1; Kugel: Preghiera; Paganini: Variaties over ‘O mamma, mamma cara’ uit Il carnivale di Venezia (bew. Kugel). Met het Nationaal Ests orkest o.l.v. Daniel Raiskin. Channel Classics CC 41018 (60’45”). 2017
Na Romantic Metamorphoses (CCS 37215) en Enigma (Channel Classics CCS SA 35714) is dit de derde cd van Haagse Dana Zemtsov. Benieuwd naar het resultaat heb ik het nieuwe programma gedownload en een paar keer beluisterd totdat later in september 2018 de feitelijke cd verschijnt.
Getroffen werd ik vooraf door de volgende programmatoelichting van de soliste zelf:
‘Eén van de grootste dilemma’s van onze generatie is waar we vandaan komen, wie we zijn, wat onze identiteit is. De globalisatie heeft de hele wereld dichter bij elkaar gebracht en onze culturen meer en meer versmolten. Zelf ben ik een een product van deze vermenging omdat ik in Mexico werd geboren uit Russische ouders met een Joodse achtergrond, mijn algemene onderwijs genoot aan een Franse school in Noorwegen en daarna opgroeide in Nederland.
Als gevolg heb ik vaak over deze kwesties nagedacht: welke cultuur staat me het naast? Wie ben ik? Ik kan me thuisvoelen in al deze culturen en er deel
van uitmaken en toch behoor ik niet echt tot één daarvan.
De muziek op deze cd onderzoekt het tegenovergestelde perspectief. Men kan onmiddellijk het Hongaarse landschap ruiken in Bartóks Altvioolconcert, de Italiaanse wortels in het Carnevale di Venezia van Paganini, de Joodse ziel in Blochs Nigun en de Russisch orthodoxe gezangen in Kugels Preghiera.
Maar er schuilt ook een diepere betekenis in de titel van deze cd, omdat het programma ook de spirituele en vleselijke natuur van het menselijk wezen raakt.
Gedurende het samenstellen van dit programma, realiseerde ik me plotseling hoe krachtig de religieuze band was tussen het tweede deel van Bartóks concert en de twee gebeden die daar op volgen. Op hun beurt worden die gevolgd door de contrasterende danse macabre uit het derde deel die ik voor mezelf associeer met het vleselijke ritueel van een carnaval waar men zijn primitiefste lusten kan botvieren.
Ik meen dat elk van deze werken de diepste wortels van de mensheid doorvorst; die kern zal er altijd zijn, ongeacht waar we heen gaan en wat we doen.’
Hierna zal het niet verbazen dat in de daadwerkelijke interpretatieve realisatie van deze gedachten en gevoelens deze één op één doorklinken. Paganini’s Il carnevale di Venezia (O mamma, mamma cara) is eigenlijk voor viool en orkest, maar wint wat aan gloed en warmte indien op altviool uitgevoerd. Omgekeerd raakt Blochs Nigun op altviool in plaats van cello iets van zijn melancholie kwijt. De Hongaarse dans van Brahms zorgt voor een moment van dansante zwier. De bijdrage van Kugel zorgt voor een moment van bezinning. Wisselende stemmingen en dieptewerking genoeg.
In Daniel Raiskin vond ze kennelijk een zielsverwant die haar in gelijke stijl begeleidt. Het Altvioolconcert van Bartók stelt het orkest uit Talinn redelijk zwaar op de proef. Het is boeiend en in de ziel geraakt luisteren naar Dana Zemtsov.