CD Verzamelprogramma's

STROSSER, GENEVIÈVE: ALTVIOOL SOLOWERKEN VAN HOLLIGER, LIGETI, DONATONI, LACHENMANN, SCELSI

Strosser. Geneviève: Holliger: Tema; Ligeti: Altviool solosonate; Donantoni: Ali; Lachenmann: Toccatina; Scelsi: Manto. Aeon AECD 1100 (71’21”). 2009

 

De Franse altvioliste Geneviève Strosser toog naar het Parijse IRCAM om deze vier werken voor soloalt op te nemen. Op dat van Scelsi na, dat uit 1957 stamt, gaat het om werken die in de periode tussen 1981 (Holliger) en 1994 (Ligeti) werden geschreven en die vaak tot stand kwamen of zelfs opgedragen waren aan de specialiste in eigentijdse altvioolwerken, Tabea Zimmermann.

Met mensen als Kim Kaskashian droeg zij er veel toe bij dat haar instrument de status van tweederangs viool kwijtraakte en dat is nu met Strosser eveneens het geval. Ligeti zei over de klankkwaliteit van het instrument, dat deze ‘een unieke bitterheid, compactheid, ietwat hese kwaliteit bezit met een nasmaak van hout, aarde en looizuur’.

In hoeverre die eigenschappen in dit recital zijn terug te vinden, is aan de luisteraar om te beoordelen. De opgenomen werken tonen onderling een aantrekkelijke verscheidenheid. Holliger schreef een bijna een kwartier durende oefening in textuur en intensiteit met een zich langzaam tot een manisch moto perpetuo ontwikkelende harmonische, dus kleurende vormgeving.

Het langste en ook substantieelste werk is de zesdelige Sonate van Ligeti uit de periode 1991/4. Die beperkt zich in het eerste deel ‘Hora lungâ’ tot de lage C-snaar waarop haast mijmerend microtonen en op volksmuziek gebaseerde intervallen moeten worden voortgebracht. ‘Fascar’ is het langste, ook op volksmuziek gebaseerde deel, in ‘Prestissimo con sordino’ wordt een virtuoos vuurwerk ontstoken dat aan de grenzen van het nog speelbare raakt. Rust keert terug in het eenzame ‘Lamento\ en een opnieuw wilde ‘Chaconne’ sluit het werk af.

In Donatoni’s explosieve Ali wordt als in een rondo compact materiaal steeds opnieuw gerecycled en in Lachenmanns Toccatina (oorspronkelijk voor viool) worden ook ongewone technieken beproefd, dat met het nodige geschraap en geklop gepaard gaat.

Het afsluitende Manto van Scelsi brengt de luisteraar gelukkig terug in een wereld waar esthetica heerst. De instrumentaliste mag erbij zingen.

Op fascinerende en haast verbluffende manier weet Geneviève Strosser technisch zeer gekund en van toegewijde muzikaliteit deze werken over het voetlicht te brengen. Ze blijkt heel ver boven de materie te staan.