Josefien Stoppelenburg: Modern muses. Bacon: ‘Alba’, Stoppenburg, W.: ‘Ionic’, ‘Olga’, Tremain: ‘Ah! Sunflower’, ’Sick rose’; Hatmaker: ‘Ahimsa’, Wolf, B.J.: ’This is just to say’, Ayres: ‘Moon sister’, Bibalo: ‘Il lamento di Fedra’, Garrop: ‘Dawn’, Dudney: “Vocalise’, Piraquibis: ‘Canción de cuna’. Met Jean Hatmaker (vc). Navona NV 6377 (51’12”). 2021
Het is alweer ettelijke jaren geleden dat ik de nog studerende zussen Josefien en Charlotte Stoppelenburg uit Meppel in de pauze van een concert in Utrecht ontmoette. We hebben steeds contact gehouden, ook nadat Josefien die in 2005 aan Het Amsterdams Conservatorium afstudeerde, lid werd van de Jonge Opera in Keulen tot 2007 en haar lief later naar de V.S, volgde. Eerder, in 1997, had ze met haar zus het Prinses Christina concours gewonnen en in 2013 kreeg ze de tweede prijs in de American Opera Competition. Ze is werkelijk een multitalent, want ze schildert ook heel verdienstelijk. Maar nu concentreert ze zich op het zingen en beheerst ze een breed repertoire van barok tot eigentijds.
Haar debuut cd is op twee liederen van haar vader na gewijd aan de hier onbekende componisten Alexis Bacon, Ronald Tremain, Bernd Johannes Wolf, Paul Ayres, Antonio Bibalo, Stacy Garrop, Katherine Dudney, Adrián Cuello Piraquibis en haar cellopartner Jean Hatmaker. De enige van wie ik eerder wat orgelwerken had gehoord, is Paul Ayres (1970).
Al deze liederen trachten een perspectief te geven op de Griekse en Romeinse mythologie bezien vanuit een vrouwelijk standpunt. Samen nemen beide uitvoerende musici de luisteraar mee op een reis door exotische klankwerelden, waarin de enthousiaste frisse stem van Josefien fraaie vocale lagen legt op het dichterlijke cellospel van Jean Hatmaker.
Wat een genoegen is het om Josefien in dit blijk van haar inmiddels grote kunnen te beluisteren in een dergelijk nogal ongebruikelijk, maar heel vernieuwende recital.