CD Verzamelprogramma's

RACHMANINOV: EDISON OPNAMEN 1919, IV

Rachmaninov, Sergei: Edison opnamen 1919 IV. Chopin: Walsen in As op. 42/5 ‘Grande valse’ (2x), in As op. 64/3 (3x); Mozart: ‘Andante’ uit Pianosonate nr. 11 in A KV 331; Alla turca (2x); Scarlatti, D./Tausig: Sonate in d K. 9, L. 413, ‘Pastorale’ (2x); Liszt: Hongaarse rapsodie nr. 2 in cis S. 244 (3x); Rachmaninov: ‘Prélude’ in cis op. 3/2 uit Morceau de fantaisie (2x). Naxos 8.111407 (71’46”). 1919  

 

Nadat Rachmaninov in 1917 als gevolg van de revolutie met achterlating van al zijn bezittingen een goed heenkomen had gezocht in de V.S. voorzag hij daar in zijn onderhoud door zoveel mogelijk recitals te geven. Ook omdat deze van een bijzondere kwaliteit waren, trok dat de aandacht van de op gang komende muziekindustrie.

Edison was de eerste die de pianist in zijn New Yorkse studio kreeg om langs de toenmalige akoesische weg (elektrische registratie werd pas in 1928 mogelijk) voor een grote trechter opnamen te maken die op verticaal gemoduleerde ‘heuvel en dal’ rond de 78 t.p.m. platen terecht kwamen.

Een paar jaar later stapte de pianist over naar de Victor company, het latere RCA. Al die oude opnamen zijn later ook door RCA op lp en cd uitgebracht, maar nu ontfermt Naxos zich daarover met het voordeel dat de opnamen nog wat nader werden gerestaureerd en dat ze in goedkope afzonderlijke afleveringen worden aangeboden.

Zo verscheen deel 1 van de Victor recordings 1925-1942 op Naxos 8.112020 en zijn we wat de eerdere Edison opnamen aangeland bij de hier gesignaleerde vierde aflevering. Het nummer van deel 1 was niet zo gauw te vinden. Maar deel 2 staat op Naxos 8.11208 en deel 3 op Naxos 8.111397.

Bij deze gelegenheden speelde Rachmaninov vermoedelijk op een in Newark gebouwde Lauter vleugel. Om foutjes en misslagen te vermijden werden ook toen al diverse ‘takes’ gemaakt en hier zijn er van alle stukken minstens twee ‘officieel goedgekeurde’ gebruikt. Interessant om te horen of en wat eventueel nog misging.

Belangrijker is dat we ondanks een onvermijdelijke primitiviteit van het opnameproces door alles heen de robuuste, virtuoze kwaliteiten van Rachmaninovs spel goed waarneembaar zijn. Die kwaliteiten stonden hem tot zijn laatste opnamen uit de jaren veertig ten dienste. Tegenwoordig wensen we ons liever een wat dichterlijker Chopin, maar wat Rachmaninov van de tweede Hongaarse rapsodie van Liszt – blijkbaar het langste solostuk dat hij ooit opnam – maakt, is heel bijzonder.