CD Verzamelprogramma's

RÄISÄNEN, VIRPI: DE ERFENIS VAN MAHLER

Räisänen, Virpi: De erfenis van Mahler. Berg: Sehnsucht I; Er klagt daß der Frühling so kurz blüht; Regen; Schliesse mir die Augen beide (versie 1907 en 1925); Leukon; Schlafen, schlafen op.2/1; Britten: A charm of lullabies; Mahler: Uit Lieder und Gesänge nr. 1 Frühlingsmorgen, 2 Erinnerung, 3 Hans und Grethe, 4 Serenade aus Don Juan, 5 Phantasie aus Don Juan, 11 Ablösung im Sommer; Schönberg: Uit Brettl Lieder nr. 1 Galathea, 3 Der genügsame Liebhaber en 4 Einfältiges Lied; Shostakovitch: Twee Krylov fabels op. 4. Met Marita Viitasalo (p). Ondine ODE 1208-2 (53’15”). 2012

 

Wanneer we deze liederenverzameling chronologisch bezien, komt Mahler zelf het eerst met een keuze uit zijn 14 Frühe Lieder (het laatste op tekst uit Des Knaben Wunderhorn) die hij in de periode 1880-1890 schreef. Dan volgt Schönberg met de Brettl Lieder die hij in 1901 schreef om in Berlijn aan te treden als dirigent van het Buntes Theater, een variététheater dat mede bestierd werd door Überbrettl, vandaar de naam voor de selectie cabaretliederen op teksten uit de Deutsche Chansons met een Franse inslag. Jammer dat daaraan ’Nachtwandler’ ontbreekt, maar ja: daarvoor zouden een extra piccolo en trompet nodig zijn geweest.

Uit de periode 1901-1920 dateren de meeste liederen van Berg (hij schreef er in totaal 87, hier ligt een taak want ze zijn schijnbaar nooit compleet opgenomen!); alleen een tweede versie van ‘Schliesse mir die Augen beide’ volgde pas in 1925 toen hij de laatromantiek achter zich had gelaten Interessant vergelijkingsmateriaal dus. Ook jeugdig laat romantisch materiaal op de grens van expressionisme.

Als verrassing vervolgens de satirische Krylov fabels op tekst van Viktor Krylov, in 1922 op muziek gezet door de tiener (16) Shostakovitch. Alleen al uit de titels ‘De libel en de mier’ en ‘De ezel en de nachtegaal’ kan worden afgeleid dat het om satirische liederen gaat. Standaard worden ze als solo met vrouwenkoor en orkest uitgevoerd, maar de vereenvoudiging met pianobegeleiding werd door de componist zelf verzorgd. Dat maakt het verschil uit tussen op. 4a en 4b. Voor het eerst werden ze overigens pas in 1977 in Tallinn uitgevoerd.

Brittens cyclus van 5 liederen uit A charm of lullabies dateert uit 1947. De titel is afgeleid van de samenstellende bestanddelen ‘Cradle song’, ‘Highland balou’, ‘Sephestia’s lullaby’ ‘A charm’ en ‘Nurse’s song’. Ze werden voor de mezzo Nancy Evans geschreven en het gaat zeker niet alleen om slaperig makende wiegeliedjes, want ook kinderlijke angst in het duister krijgt zijn deel.

Van de in Nederland wonende Virpi Räisänen herinner ik me een bijzondere heel heldere en zuivere stem die ze in de jaren tachtig in Utrecht tijdens een masterclass zang liet horen en bijschaven nadat ze het ene melodie instrument (viool) voor het andere (een bijzondere mezzo) had ingewisseld. Daarna heeft ze zich kennelijk erg goed verder ontwikkeld. Met vibrato is ze terecht zuinig en in de korst mogelijke tijd weet ze lied na lied te ‘ensceneren’. Ze ontplooide zich duidelijk als specialiste op het gebied van de twintigste eeuwse muziek en zong onder meer belangrijke rollen in Nono’s Al gran sole carico d’amore (2009) en Rihms Dionysos (2010). Maar ze is even goed thuis in vroeger repertoire zo verschillend als Händels Floridante, Glucks Orfeo ed Euridice en Offenbachs Les contes d’Hoffmann.

Haar stem heeft een royale omvang en een groot expressiebereik. Haar stijlbesef spreekt haast vanzelf. Op een loepzuivere uitspraak van het Duits en Engels kunnen hooguit puristen wat aan te merken hebben. Maar voor het overige: alle lof!

Marita Viitasalo is een nu eens volgzame, dan weer sturende begeleidster die samen met de zangeres zorgt dat steeds de juiste sfeer van elk lied goed wordt getroffen. 

Wie belust is op vergelijkingsmateriaal kan voor een uitgebreide Bergcollectie terecht bij Hélène Lindquist (Col legno WWE 1CD 20219) voor Britten bij Carolyn Watkinson (Et’cetera KTC 1046) en Magdalena Kožena (DG 471.581-2), voor Mahler bij Janet Baker (Hyperion CDH 55160), voor Schönberg bij Dorothy Dorow (Et’cetera KTC 1051) en voor de orkestversie van Shostakovitch bij Tamara Siniavsksaya en dirigent Michail Jurowski (Capriccio 10780).