Anna Prohaska: Sirène. Mahler: ‘Phantasie’ uit Lieder und Gesänge; Debussy: ‘La mer est la plus belle’ uit 3 Mélodies; Lawes: ‘Slide soft, you silver floods’; Dowland: ‘My heart and tongue were twins’; ‘Sorrow, stay’; Haydn: ‘Mermaid’s song’ H. XXVIa nr. 25; Schubert: ‘Der Fischer’ D. 225; ‘Am See’ D. 746; ‘Des Fischers Liebesglück’ D. 933; Bizet: ‘La sirène’; Szymanowski: ‘De eenzame maan’; ‘De gouden slippers’ en ‘Het lied van de gouden golf’ uit Liederen van een sprookjesprinses op. 31; Schumann: ‘Loreley’ op. 53/2; ‘Der Himmel hat eine Träne geweint’ op.37/1; ‘Die Meerfee’ op. 125/1; Fauré: ‘La fleur qui va sur l’eau’ op. 85/2; Wolf: ‘Die Geister am Mummelsee’; ‘Erstes Liebeslied eines Mädchens’; ‘Nixe Binsefuss’ uit Mörike liederen; Honegger: ‘Chanson des Sirènes’; ‘Berceuse de la Sirène’ uit Chansons de la petite Sirène H. 63; Mendelssohn: ‘Schilflied’ op. 71/4; Purcell: ‘Two daughters of this aged stream’ uit King Arthur Z. 628; Dvorak: ‘Lied aan de maan’ uit Rusalka; Anoniem: ‘Ave, maris stella’. Anna Prohaska (s), Erik Schneider (p), Simon Martyn-Ellis (lt). DG 477.9463 (69’37”). 2010
Anna Prohaska: Enchanted forest. Vivaldi: ‘Alma oppressa’ uit La fida nimfa; Händel: ‘Combattuta de due venti’ uit Giova in Argo HWV A14; ‘Felicissima quest’alma’ en ‘Come in ciel benigna stella’ uit Apollo e Dafne HWV. 122; ‘Furie terribili‘ uit Rinaldo HWV 7a; ‘Tornami a vagheggiar’ uit Alcina HWV 34 Purcell: Hornpipes in d en g; ‘O let me forever weep’; ‘See, even night herself is here’ uit The fairy queen Z. 629; ‘Mark how readily each pilant string’ uit Raise the voice Z. 334; ‘Curtain tune on a ground’ uit Timon of Athens Z. 632; Cavalli: ‘Restino imbalsamate’ uit La Calisto; ‘O piu d’ogni ricchezza’ uit Gli amori d’Apollo e di Dafne. Met Arcangelo en Jonathan Cohen Archiv 479.007-7 (70'17"). 2012
Anna Prohaska: Behind the lines. Trad.: ‘Es geht ein dunkle Wolk herein’; Beethoven: ‘Die Trommel gerühret’ uit Egmont op. 84; Eisler: ‘Zeitungsausschnitte’ op. 11; ‘Panzerschlacht’; ‘Die letzte Elegie’ en ‘Die Heimkehr’ uit The Hollywood songbook; Wolf: ‘Der Tambour’ uit Eichendorffliederen; Rachmaninov: ‘Polyubila ya na pechai’ svoyu’ uit 6 Romances op. 8; Traill: ‘My luve’s in Germanie’; Ives: ‘In Flandres fields’ uit 3 Songs of war; Quilter: ‘Fear no more the heat o’ the sun’ uit 5 Shakespeareliederen op. 23; Cavendish: ‘Wandr’ing in this place’; Schubert: ‘Kriegers Ahnung’ uit Schwanengesang D. 957; ‘Ellens Gesang; uit 7 Gesänge aus Walter Scotts Fräulein vom See D. 837; Rihm: Untergang op. 1; Liszt: ‘Jeanne d’Arc au bûcher’ S. 293; Schumann: ‘Die beiden Grenadiere’ uit Romanzen und Balladen op. 49; Poulenc: ‘Le retour du sergent’ uit Chansons villageoises; Schumann: ‘Der Soldat’ uit 5 Liederen op. 40; Mahler: ‘Wo die schönen Trompeten blasen’ uit Des Kaben Wunderhorn; Weill: ‘Beat! Beat! Drums!’ en ‘Dirge fort two veterans’ Uit 4 Walt Whitman songs. Anna Pohaska en Eric Schneider. DG 479.247-2 (76’04”). 2013
Uit een muzikaal nest komen kan grote voordelen hebben; je wordt in ieder geval van kleins af aan geconfronteerd met goede muziek. Als je zelf vervolgens ook beroepsmusicus wordt en niet aan vergelijkbaar hoge verwachtingen voldoet, kan het ook in een nadeel verkeren.
Dat de in Wenen opgegroeide Oostenrijkse sopraan Anna Prohaska (1983) die bij de Amsterdamse Kerstmatinée 2014 zo aangenaam verraste met haar mooi kinderlijk geïnterpreteerde bijdrage aan Mahler IV hebben de muzikale genen van overgrootvader de componist Carl Prohaska (1869-1927), en vervolgens de bariton Jaroslav Prohaska (1891-1965), haar grootvader de dirigent Felix Prohaska (1912-1987) gezorgd voor een van meet af aan grote dosis talent. Waarschijnlijk deelt haar broer, de tenor Daniel (1973) daar ook in.
Op elfjarige leeftijd verhuisde ze naar Berlijn, studeerde vanaf haar veertiende zang, later aan de plaatselijke Muziekhogeschool Hanns Eisler en had al op haar zestiende een eerste professioneel optreden. In 2002 debuteerde ze aan de Komische Oper in Berlijn als Flora in Brittens The turn of the screw. Van toen af lagen de internationale podia open voor haar, waarbij ze optrad in repertoire dat buiten de hoofdstroom valt, zoals Seven attempted escapes from silence op basis van teksten van Jonathan Safran Foer en Rihms Mnemosyne. Naast Händels Agrippina, Blondchen in Mozarts Entführung, Oscar in Verdi’s Un ballo in maschera, Anne Truelove in Stravinsky’s The Rake’s progress.
Dat ze haar lyrische sopraan in een veelzijdig repertoire vooral als operavertolkster grote waardering oogst, is niet zo’n wonder, want de stem heeft een aangenaam warm, vrij donker timbre, klinkt steeds kristalhelder en zuiver met een stralend hoogste register. Vermeldenswaard is in dit verband haar aandeel in 5 delen van Bergs Lulu suite bij het Weens filharmonisch onder Boulez (DG 477.9891).
Dat Anna Prohaska behalve in operarepertoire ook in het lied zeer bekwaam is, stelt ze hier in een soort meesterproef onder bewijs. Het is niet ongewoon dat een vocalist een bepaald thema of motto kiest voor een recitalprogramma – bloemen, vogels, de liefde liggen voor de hand – is logisch. Maar Prohaska voert die gedachte tot in de uiterste consequenties door want ze integreert materiaal uit heel verschillende tijden en stijlperioden, uit vele landen en laat de grenzen tussen kunstlied, operafragment en toneelmuziek vervagen. Dat ze daarbij niet alleen gebruikt maakt van pianobegeleiding, maar voor de oude Engelse luitliederen ook van een luitenist of klein ensemble (Arcangelo) vloeit daar logisch uit voort.
Taalbarrières bestaan eenvoudig niet. Met waarschijnlijk goede coaching wordt even vlot in het Duits, Frans, Engels, Italiaans, Pools, Russisch en Latijn gezongen. Zelfs het Amerikaanse accent hij Ives klopt.
DG mag in zijn handen wrijven zo’n zangeres aan zich gebonden te hebben. Met de debuut cd Sirènes valt alles meteen op zijn plaats. Het heet dat Andersens De kleine zeemeermin hierbij als externe inspiratiebron fungeerde. Niet alleen verlangen, verleiding en eenzaamheid zijn hier aan de orde, maar ook zijdelings de dood. Al deze aspecten weet de zangeres on hun verschillende gedaanten in het zesentwintigtal liederen mooi naar voren te brengen. Als zich daaronder al hoogtepunten bevinden, dan zijn die te vinden bij Szymanowski, Wolf en Mendelssohn Lichtelijk teleurstellend is eigenlijk alleen Dvorak.
In Enchanted forrest komen bijdragen voor die meestal met geheimzinnige, vaak erotisch gekleurde betovering te maken hebben. De uitgelezen, voornamelijk zeventien de achttiende eeuwse muziek is daar rijk aan. Hier is het vooral Cavalli die veel indruk maakt, net als trouwens Purcell. Monteverdi zorgt voor een roerend slot.
De stijlvolle begeleidingen zijn in handen van het in 2010 gestichte Engelse zo’n vijftien in oude muziek gespecialiseerde ensemble Arcangelo van Jonathan Cohen dat zich hier ook afzonderlijk van zijn beste kant laat horen.
Breed is ook de opzet weer in Behind the lines. Verrassend ook opnieuw wat voor contrasterend materiaal er weer is bijeengebracht. Dergelijke contrasten blijken goed wanneer men de manier van vertolking naast elkaar zet: De lieflijke puurheid van Schubert naast de bijtende felheid van Eisler en de venijnigheid van Weill, de afstandelijkheid bij Cavendish. Aan verbeelding geen gebrek.
Zo ontstonden drie boeiende recitals van de buitencategorie.