Ksenia Kouzmenko: Fenètre sur le jardin. Suk: Liefdeslied op. 7/1; Kvapil: Door het dal van weemoed en verdriet; Martinů: Fenètre sur le jardin H. 270; Kabeláć: Korte pianostukken nr. 1-7 op. 14; Janáček: In de mist JW. 8/22. Cobra 0070 (61’43”). 2018
Is het niet een wonder van muzikale globalisering waarin alles mogelijk is wanneer een uit Wit Rusland stammende, in Nederland wonende en werkende pianist zich over vier Tsjechische pianowerken bekommert en daarbij ook nog voor twee cd premières zorgt? Los nog van het klinkend resultaat is alleen al dat initiatief lofwaardig. Eind januari en begin februari 2018 reisde Kouzmenko mt dit programma langs wat kleine concertzalen.
Het Liefdeslied van Josef Suk, waarvan ook een versie voor viool en piano bestaat, werd bekend door Ivan Moracec (Supraphon SU 3509-2).
Jaroslav Kvapil (1892 - 1958) componeerde in vele genres, waarin zijn pianowerken een wat ondergeschikte rol spelen. Behalve een sonate uit 1910 en een sonatine uit 1950 gaat het vooral om korte werken. In de negen deeltjes van Údolím stesku a žalu uit 1936 neemt hij ons mee in een dal van weemoed en verdriet waarin een nogal melancholiek en klaaglijk dus lichtelijk droef wereldbeeld wordt geschetst.
De kijk die Bohuslav Martinů ons hierna in de vier delen door een blik uit het raam op een mooie tuin biedt, vrolijkt de sfeer hierna aanzienlijk op. Ik kende het werk via Giorgio Kouki (Naxos 8,557914) die de volledige pianowerken van deze componist opnam, maar de gevoeliger spelende Kouzmenko laat een diepere indruk na.
Nieuw voor velen zullen hierna de zeven tussen 1946 en 1961 ontstane zeven Korte Stukken van Miloslav Kabeláć (1908 - 1979) zijn. Ze zijn doordrongen van Tsjechische folklore en worden hier op terecht enigszins ruwe avant-garde wijze naar voren gebracht.
Met Janáčeks In de mist uit 1912 keren we tenslotte terug op vertrouwd terrein. Het werk wordt heel mooi, quasi improviserend uitgevoerd en is zo een bekroning van een fijn onthullend recital met veel onverwachte Tsjechische pianowerken.