Magdalene Kožená: Il giardino dei sospiri. Marcello: Sinfonia, ‘Dove, misere, dove’, ‘Come mai puoi’, ’Se fia che pensi, o cara’. ‘Che dolce foco in petto’ uit Arianna abbandonata; Vinci, L.: Sinfonia, uit Maria dolorata; Gasparini: ‘Ombre, cure sospetti’ uit Atalia; Sarro: ‘Introduzione’ uit Didone abbandonata; Leo: ‘Or ch’e dal sol difesa’, ‘ Siedi, siedi ben mio’, ‘ Che detto avranno mai’ uit Angelica e Medoro; Händel: Ouverture Agrippina HWV. 6; ‘Qual ti riveggio, oh Dio’, ‘Empio mare, onde crudeli’. Amor, che ascoso ne’ duoi vaghi’, ’Se la morte non vorrá’, Questi dalla mia frone’, ‘I muora, si muora’, ‘Ecco, gelide labbra’ uit de cantate Qual ti riveggio, oh Dio HWV. 150. Met Collegium 1704 o.l.v. Václav Luks. Pentatone PTC 5186-921 (83’47”). 2018
Haar eerste opname met aria’s van Bach maakte mezzo Magdalena Kožená op nog geen dertigjarige leeftijd thuis in Tsjecho-Slowakije. Toen DG daarvan hoorde, werd ze onmiddellijk gecontracteerd en volgde in 1996 nog een Bach cd (Archiv 457.367-2). Daarna volgde een lange reeks oponamen, waarin we naast Monteverdi, Biber, Vivaldi, d’India, Purcell, J.S. Bach, J.C. Bach, Zelenka, Caccini, Ryba, Conti, Vitali, Eben, Marini, Kapsberger, Händel, Rameau, Merula, Vejvanovsky, Strozzi, Mysliveček, Mozart, Salieri ook Schubert, Gluck, Berlioz, Boieldieu, Bizet, Gounod, Thomas, Auber, Dvorak, Brahms, Offenbach, Verdi, Wolf, Massenet, Mahler, Reger, Janáček, Novák, Ravel, Duparc, Respighi, Duruflé, Martinů, Britten, Shostakovitch en Schulhoff.
Die lijst illustreert illustreert haar veelzijdigheid van in de tijd gezien Renaissance tot Hedendaags, verdeeld over vele muziekgenres van lied tot opera. Maar meer dan dat: haar bijna altijd uitblinken met ver boven gewoon goede vertolkingen, verdeeld over een behoorlijk aantal platenlabels.
En nu debuteert ze, terug in de barok, op Pentatone met materiaal uit dramatische liefdestaferelen uit wereldse cantates van Händel, Francesco Gasparini (1668-1727), Leonardo Leo (1694 - 1744) en Leonardo Vinci (1690 - 1730) dat voor de meeste luisteraars onbekend zal zijn.
Onderbroken door een paar orkestrale intermezzi zingt Kožená aria’s van in de liefde teleurgestelde of bedrogen heldinnen en ze doet dit op de haar vertrouwde innige manier, telkens de juiste expressie vindend en schitterend met haar bijzondere stem die wat meer diepte heeft gekregen. De versieringen klinken heel spontaan. Ze is ook haast mooier opgenomen dan ooit. Een hoogtepunt is de temperamentvolle aria ‘Ombre, cure sospetti’ van Gasparini. Het uitgebreidst is de hele scène van Marcello, maar het beste werk is de Italiaanse cantate van Händel met ’Si muora, si muora’ als mooiste onderdeel.
De op ‘oude instrumenten’ gespeelde begeleiding is vrij klein gehouden. Een nieuwe sierlijke pluim op Kožená’s hoed, geplukt uit de tuin der zuchten.