Kozená, Magdalena: Gluck: Paride ed Elena (Le belle immagini dún dolce amore; O del mio dolce ardor bramato oggetto!); La clemenza di Tito (Se mai senti spirarti sul volto), Mozart: La clemenza di Tito (Parto, ma tu ben mio; Deh, per questo istante solo); Le nozze di Figaro (Voi che sapete); Idomeneo (Ah, qual gelido orror); Lucio Silla (Dunque sperar poss’io); La finta giardiniera (Va’pure ad altri in braccio) en Myslivecek: Abramo ed Isacco (Chi per pietà mi dice – Deh, parlate, che forse tacendo); Antigona (Saró qual è il torrente); L’Olimpiade (Dunque licida ingrato; Che non mi disse un dil). Met het Praags Philharmonia orkest o.l.v. Michel Swierczewski. DG 471.334-2 (68’18”). 2001 Niet alleen koos de Tsjechische mezzo niet de meest voor de hand liggende aria’s – Glucks èn Mozarts La clemenza di Tito, Glucks Paride ed Elena, Mozarts La finta giardiniera en Lucia Silla behoren niet tot de platgetreden paden in de operaliteratuur – maar ze betrok ook haar landgenoot Josef Myslivecek (1737-1781) in haar aan laat achttiende eeuws moois gewijde recital.Afwisseling genoeg in expressief opzicht want het gaat van bevallige gratie in canzonetta’s van de Tsjech en luchtiger momenten elders tot heel dramatische en gepassioneerde uitingen. Ook aan virtuositeit geen gebrek. Een heel sympathiek, waardevol recital.