Kožená, Magdalena: Love and longing. Ravel: Shéhérazade; Dvorak: Bijbelse liederen; Mahler: Rückert liederen. Met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. DG 479.0065-8 (64’14”). 2011
Op DG 471.614-2 heeft Kožená Ravels Shéhérazade in 2003 al eens met Boulez en het Cleveland orkest opgenomen. Kan ze zichzelf nog overtreffen (want die realisatie behoorde tot de beste)? Ja, tot op vrij grote hoogte wel. Haar stem heeft wat aan innerlijke gloed gewonnen, ze heeft meer, nieuwe levenservaring met haar echtgenoot Rattle, die liefdevoller, warmbloediger, zij het misschien niet zo gedetailleerd begeleidt dan Boulez. Vanaf haar eerste uitroep ‘Asie!’ betovert ze de luisteraar met een licht gesluierde, verwachtingsvolle, sensuele aanpak die past bij de beginsfeer. Pas bij ‘Je voudrais voir des assasins’ krijgt haar voordracht terecht een scherper randje. Rattle’s begeleiding is hier tot in de puntjes verzorgd en eindigt met een fraai diminuendo. Om gauw over te gaan op het geheimzinnige ‘Flute enchantée, met mooie dynamische contrasten gezongen tot aan het prachtige ‘mysterieux baiser’. Bepalend is het laatste, lastigste lied dat niet moet worden overgeaccentueerd, terwijl de slotzin ‘Ta démarche feminine et lasse’ niet zozeer triest, als wel ironisch, half geamuseerd moet klinken. Wat precies is wat hier gebeurt. Waarmee de vorige opname, maar wat verder terugkijkend ook die van De los Angeles (EMI 345.824-2), Crespin (Decca 460.973-2) en Graham (Warner 2564-61938-2) erg dicht worden benaderd, zo niet overtroffen.
De 10 Bijbelse liederen van Dvorak behoren in tegenstelling tot de andere werken op deze cd tot de minst bekende werken. Vol heimwee schreef de componist ze in 1894 in de V.S. Gezongen door een bariton kunnen ze wat winnen aan gewicht en ernst. Meestal klinken ze met pianobegeleiding, zoals bij de eerdere mezzo’s Pecková (Supraphon SU 3437-2) en Fink (Harmonia Mundi HMC 90.1824). Maar niet alleen kan Kožená in haar moers taal zingen, ze is op haast natuurlijke, aangeboren wijze ook in het voordeel met de agogiek en de expressie. Dat ze niet door een pianist, maar door een inlevend spelend orkest wordt begeleid, verleent het materiaal extra kleur.
In tegenstelling tot beide andere werken gaat het bij Mahlers Rückert liederen uit 1905 niet om een cyclus, maar om een vijftal afzonderlijke liederen die wel een bindende factor bezitten dank zij een zelfde soort romantisch bewustzijn van de dichterlijke schoonheid die ze bindt. Deze liederen waren vroeger het terrein van Ferrier (Decca) en Baker (EMI) en later van Fassbänder (Decca). Met haar plooibare, warme, donkere mezzo is nu Kožená ook de verwachte ideale vertolkster van deze materie. ‘Um Mitternacht’ lijkt aanvankelijk het hoogtepunt, maar uiteindelijk is het ’t inderdaad haast buitenaardse karakter dat ze ‘Ich bin der Welt abhanden gekommen’ verleent waarmee in dit opzicht het pleit tenslotte wordt gewonnen. Een nieuwe parel op de steeds rijker versierde kroon van de zangeres.