Franziska Hölscher; Sequenza. Biber: Passacaglia in g; Sciarrino: Capriccio’s nr. 2 en 5; Berio: Sequenza nr. 8; Schumann: Vioolsonate nr. 2 in d op. 121. Met Severin von Eckardstein (p). AVI 8553446 (65’17”). 2018
De nog jonge Duitse violiste maakte het zich nit eenvoudig voor haar vermoedelijke cd debuut. Ze stelde een nogal apart programma op van vier solowerken en één niet alledaagse Vioolsonate. Het werd opgebouwd rond de erkend heel lastige Sequenza nr. 8 van Luciano Berio. Maar wie daar 14’38” met haar naar heeft geluisterd en heeft gehoord hoe ze meester is over de manier waarop herhaalde noten, dissonante akkoorden en lastige intervallen moeten worden gespeeld, kan de afwikkeling van de rest van het programma met een gerust hart ondergaan.
Welbewust begint ze vrij bescheiden met de mooi transparant in heldere lijnen gespeelde Passacaglia (het sluitstuk van de Rozenkranz sonates) van Biber. Van de zes Capriccio’s van Salvatore Sciarrino uit 1976 koos ze er twee uit die inderdaad in de uitwerking iets capricieus meekrijgen.
Met de Vioolsonate nr. 2 van Schumann keert ze in de Duitse romantiek terug met een werk dat schuilgaat onder de paraplu van ‘composities van een componist van wie de creative kracht is verzwakt’. Hölscher redt daarvan wat ervan te redden valt en zorgt er met Severin von Eckardstein voor dat wat aan vitaliteit en levendigheid ontbreekt, wordt gecompenseerd door door een haast innovatieve structuur. Daarmee toont ze op begripvolle manier aan dat ze besef heeft van het idioom van de late Schumann.
Zo zorgde ze voor een veelzijdige staalkaart van haar kunnen. Ze speelt vermoedelijk op een nieuwe viool, die in 2011 in Parijs werd gebouwd door Stephan Bähr.
In menig opzicht herinnert Hölscher aan Liza Ferschtman die in 2014 prachtig een dergelijk programma opnam (Challenge CC 72635).