Elinor Frey en Lorenzo Ghielmi: Berlijnse sonates. Abel: Cellosonates in G WKO. 147 en A WKO. 148; Bach, J.Chr.F.: Cellosonate in A; Bach, C.Ph.E.: Cellosonate in G; Benda: Progressieve oefening nr. 25; Caprice nr. 16; Kirnberger: Cellosonate in C; Graun: Cellosonate in C. Met Marc Vanscheeuwijck (basviool). Passacaille 1006 (74’04”). 2014
Goed ingevoerde muziekliefhebbers weten bijvoorbeeld dat Bach voor zijn zesde solosuite een vijfsnarige cello in de stemming C. G, d, a e’ wenste, minder bekend is dat menige andere zeventiende- en achttiende eeuwse componist ook bij voorkeur een beroep deed op zo’n instrument voor gebruik in virtuoze stukken waarin een beroep wordt gedaan op het hoogste register van het instrument.
Tegenwoordig komt ook het omgekeerde voor. In de moderne muziek gebruikt cellist Ernst Reijseger soms een grotere La Baleine met een vijfde extra lage F snaar.
Met het Passacaglia programma belanden we in de tijd van de Empfindsame stijl die van de uitvoerenden een breed expressiegamma – van vreugde, lof tot treurigheid, boosheid en melancho;ie – verlangt, maar steeds op beleefde, bescheiden schaal.
Alle componisten die aan bod komen hadden een baan aan een Berlijns hof. Carl Friedrich Abel, zelf vooral viola da gamba speler (1723-1787) had meer met Dresden en Londen dan met Berlijn maar schreef wel twee sonates die met hun passagewerk in het hoge register het beste op een vijfsnarige cello tot hun recht komen.
Johann Christoph Friedrich Bach (1732-1795) behoorde wel degelijk tot de Berlijnse school al werkte hij daar niet maar aan het hof in Bückeburg. Carl Philipp Emanuel (1714-1788) is wel degelijk ‘Berliner’ omdat hij in 1738 in dienst trad van kroonprins Frederik, later Frederik de Grote. Zijn sonate kan in dit programma exemplarisch worden genoemd.
Van František Benda (1709-1786) kan worden gezegd dat hij een vergelijkbare loopbaan had; hier is hij vertegenwoordigd met twee aardige, afwisselende korte stukken.
Van Johann Philipp Kirnberger (1721-1781), hoofdzakelijk bekend uit muziekgeschiedenisboeken, zijn vooral de sonates voor fluit en basso continuo bekend (dankzij Philippe Allain-Dupré met David Simpson en Yasuko Uyama op Arion ARN 68554). Hij was in dienst van prinses Anna Amalia van Pruisen en gaf een bundel Vermischte Musikalien uit met o.a. deze cellosonates.
Aan de alweer net als de andere werken driedelige sonate van Carl Heinrich Graun (1704-1759), men raadt het al, óók in dienst bij Frederik komt ook een verrijkende basviool te pas.
Het initiatief voor dit programma is in meerdere opzichten belangrijk. Om te beginnen bestaan nauwelijks opnamen van een vijfsnarige cello – in dit geval een door Francis Beaulieu in 2012 gebouwd instrument maar een voorbeeld van Barak Norman instrument uit 1718. Daarop wordt in de uitvoeringspraktijk de muziek wat makkelijker uitvoerbaar als men eenmaal de slag te pakken heeft. En inderdaad: alles klinkt logisch, schijnbaar moeiteloos en expressieverhogend.
Ook voor de begeleidende instrumenten werden historisch gezien juiste keuzes gemaakt. De fortepiano is een Silbermann (1749) kopie van Andrea Reselli.
Maar heel belangrijk tot slot is dat opnieuw boeiend niche repertoire aan de vergetelheid is ontrukt.
Voor de keurig verzorgde, dynamisch-levendige uitvoeringen past grote waardering en in de evenwichtige opname is elke vorm van diffuusheid vermeden. De muziek ‘spreekt’ echt in Harnoncourts geest.