Kristina Fialová: Tsjechische altvioolsonates. Feld: Altvioolsonate; Husa: Suite voor altviool en piano op. 5; Kalabis: Altvioolsonate op. 84; Martinů: Altvioolsonate H. 355. Met Igor Ardašev. Supraphon SU 4211-2 (61’33’). 2016
Altviolisten die op zoek zijn naar onbekend twintigste eeuws duorepertoire zijn misschien niet direct geneigd om daarvoor naar Tsjecho Slowakije te kijken. Toch blijkt dat de moeite waard. De Sonate van Martinů is de enige van de vier die dankzij Rainer Moog (Naxos 8.553916) en Alexander Besa (Supraphon SU 3952-2) op enige bekendheid kan bogen. Het werk heeft een nostalgieke emigranten inslag en werd ook pas in 1955 geschreven.
De overige weken van Karel Husa (1921-2016) die zijn Suite in 1945 toen hij nog student was schreef, vlak voordat hij het land als gevolg van het communistisch regime voorgoed verliet om bij Nadia Boulanger en Arthur Honegger in Parijs door te studeren, van Viktor Kalabis (1925-2007) met een pittige sonate uit 1997 en als laatste met een stuk dat vrij emotioneel met een uitgesproken ritmisch karakter van Jindrich Feld (1925-2007) uit hetzelfde jaar als Martinů.
Altvioliste Kristina Fialová verwierf in haar jonge loopbaan eerst de nodige prijzen tijdens concoursen en toont zich inmiddels bekwaam voor een goede plaats op de internationale podia. Ze speelt op de warm en geenszins zanderig klinkende Testore Contrada uit 1745 en verzorgt dit programma keurig, zij het niet echt opzienbarend.
Ze debuteerde eerder op cd met werken van Rozsa, Godar, Penderecki, Khatchatoerian, Stravinsky en Sylvie Bodorova op Arcodiva UP 0174-2.