Kristina Fialová: Introduction. Rózsa: Introductie en allegro op. 44; Godár: Meditatie O Crux (bew.); Penderecki: Cadenza voor solo altviool; Sarabande (bew.); Khatchaturian: Sonate-lied voor solo altviool; Stravinsky: Elegie voor solo altviool; Bodorová: Dža more (bew.). Arcodiva UP 0174-2 231 (59’22”). 2015
Nadat de Tsjechische altvioliste Kristina Fialová op haar eerste cd Tsjechische altvioolsonates van Feld, Husa, Kalabis en Martinů had voorgesteld (Supraphon SU 4211-2), werpt ze hier haar netten verder uit het solowerken van Mikós Rózsa (1907 - 1995), Vladimir Godár (1956), Krzystof Penderecki (1933), Aram Khatchaturian (1903 - 1978), Igor Stravinsky (1882 - 1971) en Sylvie Bodorová (1954), waaronder gelukkig maar één bewerking. Met het in de laatste tijd toenemende aantal altviolisten dat zich solistisch wil profileren neemt de schaarste aan oorspronkelijk materiaal toe.
Ze schijnt een voorliefde te hebben van Rózsa die in 1979 ook een Altvioolconcert componeerde. In zijn Introductie en allegro weet ze goed de wisselende stemmingen tussen heel intens en dromerig pastoraal te treffen.
Eigenlijk was de lange melodie van Godárs treffende Meditatie uit 1999 bestemd voor cello, maar daar werd in 2006 ook een versie voor altviool van gemaakt
De beide compacte stukken van Penderecki zijn heel kenmerkend voor zijn stijl en idioom en in Sonate-lied van Khatchaturian worden we opnieuw gelukkig gemaakt met derivaten van Armeense volksmuziek. De Elegy van Stravinsky is het bekendste stuk op deze cd. De cd eindigt met een leuke verrassing: de première van Bodorová’s van een eerder werk, Dža afgelelde vorm als solobijdrage voor altviool met boeiende invloeden van Tsjechische, Slowaakse, Hongaarse en Joodse volksmuziek.
In al deze werken schuilt best wat vrolijkheid, maar de dominante sfeer is er toch eentje van lichte melancholie.
Wat Kristina Fialová daarvan maakt, getuigt van een onderzoekende geest en toont een heel bekwame, inlevende musicienne.