Kristina Fialová: Introduction. Rózsa: ‘Introduction en Allegro’ op. 44; Godár: ‘O crux’ (bew); Penderecki: ‘Cadens’ en ‘Sarabande’ voor solo altviool; Khatchaturian: Sonate-lied voor solo altviool; Stravinsky: ‘Elégie’ (versie voor altviool); Bodorová: ‘Dza more’; Penderecki: ’Sarabande’ (in memoriam Bach). Arco Diva UP 0174-2 (59’22”). 2015
Naast Jitka Hosprová behoort de in Moravië geboren altvioliste Kristina Fialová tot de Tsjechische altviolisten van wereldformaat. Ze studeerde eerst in Brno, daarna in Praag. Verdere studie bracht haar naar Kopenhagen en Dresden, waarop diverse masterclass es volgden. Goed gewapend laat ze hier haar grote kunnen horen aan de hand van twintigste eeuwse composities voor soloaltviool van een zestal componisten uit Midden- en Oost Europa.
Grappig genoeg noemt Fialová de in Hongarije geboren en daarna via Duitsland en Frankrijk in de V.S. belandde Miklós Rózsa (1907 - 1995) als haar favoriete componist. Waarschijnlijk omdat deze behalve veel filmmuziek ook als een van zijn laatste werken in 1984 een mooi Altvioolconcert als opus 37 schreef. Daarvan bestaat één opname van Lawrence Power met het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton (Hyperion CDA 67687), maar het is te begrijpen dat Fialová ook popelt om dit vast te leggen.
Voor haar solodebuut is ze aangewezen op diens ‘Introduction en Allegro’. In haar voordracht besteedt ze veel aandacht aan de steeds wisselende sfeer tussen gereserveerdheid en intense passie. Steeds houdt ze haar toon mooi warm. De Slowaak Vladimir Godár (1956) schreef zijn wat langdradige ‘O crux’ werd oorspronkelijk in 1999 geschreven voor cello, maar op altviool klinkt het even mooi, wint zelfs aan uitstraling door het hogere register.
De ‘Cadens’ en ‘Sarabande’ van Penderecki zijn kenmerkend voor diens intieme en overpeinzende stijl en dat is juist opgevat door de soliste. Khatchaturian verwerkte vanzelfsprekend Armeense volksmuziek in zijn Sonate-lied. Stravinsky’s bekende Elegie mocht natuurlijk niet ontbreken. Als leuke, aangename verrassing gaat daaraan vooraf de zigeunerballade ‘Dza more’ uit 1990 van de in 1954 geboren Sylvie Bodorová die vol schwung en ritmisch vuur wordt gespeeld.
Uit alles blijkt de grote instrumentale expertise van deze Kristina Fialová van wie ik graag snel meer wil horen.