Claire Chevalier en Jos van Immerseel: Music for piano four hands. Brahms: Hongaarse dansen nr. 11 in d WoO. 11; 12 in d WO. 1/12, in D WoO. 1/13, in d WoO. 1/14, in Bes WoO. 1/15, in fis WoO. 1/16, in fis WoO. 1/17, in D WoO. 1/18, in b WoO. 1/19, in e WoO. 20, in e WoO. 1/21; Grieg: Noorse dansen in d op. 35/1, in A op. 35/2, in G op. 35/3; Dvorak: Slavische dansen nr. 1-8 op. 46, B.78. Alpha 282 (71’26”). 2015
Brahms was niet de eerste componist die zich liet inspireren door de levendige en exotische ritmen en melodieën van de Hongaarse populaire muziek. Liszt, in de meeste opzichten een geheel ander soort componist, had het merendeel van zijn Hongaarse rapsodieën al geschreven toen Brahms in 1852 begon met het bewerken van de dansdeuntjes die in de cafés van Boedapest door straatmuzikanten werden gespeeld.
De arrangementen waren oorspronkelijk bedoeld voor pianoso, maar toen Brahms ze in 1869 alle 21 publiceerde, waren ze aangepast voor twee piano’s, destijds de nationale smaak. Deze composities leverden de componist een klein vermogen op.
De solopianoversie – extravagant in virtuositeisvereisten – werd voltooid en uitgegeven door Simrock in 1872. Na het commerciële succes van de eerste set van tien, winst Simrock Brahms te overtuigen om nog een reeks te componeren; deze werd in 1880 uitgegeven.
Het is die tweede groep, nr. 11-21, die hier door Claire Chevalier en haar leermeester Jos van Immerseel hier aan de orde wordt gesteld. Dat gebeurt op aardig authentieke manier door gebruikmaking van een mooi mild en helder klinkende Bechstein vleugel uit 1870. De beide Belgen tonen veel speelvreugde en treffen de volkstoon goed met enerzijds mooi ritmisch spel en anderzijds ook een wat melancholieke inslag. Dit levendige spel klinkt aanstekelijk en voldoende energiek.
Voor wie de volledige reeks van 21 wenst, blijven de uitgaven van Julius Katchen en Jean-Pierre Marty (Decca 455.247-2, 6 cd’s), Katia en Marielle Labèque (Philips 473.582-2, 6 cd’s) nog steeds aantrekkelijk, maar prijzig als onderdeel van de complete werken voor 2 pianisten. Eenvoudiger zijn dan Yaara Tal en Andreas Groethuysen (Sony 88691-92806-2) en Silke-Thora Matthies en Christian Köhn (Naxos 8.553140), maar zeker niet beter.
Chevalier en Van Immerseel zorgden hierna voor een leuk contrast door zich eerst te wijden aan drie van de vier Noorse dansen op. 35 van Grieg die bekender zijn in hun georkestreerde vorm, maar in hun volledigheid heel mooi zijn vertolkt door het Duo Jatekok (Mirare MIR 261) en Kjell Baekkelund en Robert Levin (Et’cetera KTC 1004) en, terug naar de oude midden Europese wereld, aan de eerste groep van acht Slavische dansen van Dvorak. Deze worden al even overtuigend gespeeld, stralen vreugde uit en klinken met veerkrachtige ritmen en fraai uitgewerkte middenstemmen. Wie deze dansen alle zestien wil horen, kan opnieuw goed terecht bij het duo Matthies/Köhn (Naxos 8.553138).
De opzet van de Alpha cd is echter heel attractief en de opname klinkt warm en mooi.