Sandrine Chatron: A British promenade. Bowen: Arabeske voor harp in G; Howells: Prélude voor harp nr. 1; Bantock: Hamabdil; Scott: Celtic fantasy; Goossens: Ballades voor harp op. 38 nr. 1 en 2; Watkins: Scarborough fair; Williams: Hiraeth; Berkeley: Herrick poems op. 89 nr. 1-5; Nocturne voor harp; Rubbra: Discourse op. 127’; Britten: Harpsuite op. 83; Canticle ‘The death of Saint Narcissus op. 89/5. Met Ophélie Gaillard (vc) en Michael Bennett (t). Aparté AP 140 (78’26”). 2016
Soms is ze sinds 2009 even bescheiden te zien en te horen als harpiste van het Ned. Phil. en Kamerorkest; sinds 2012 geeft ze ook les op het Amsterdams Conservatorium en nu is daar ineens een cd vol meest midden twintigste eeuwse Engelse composities voor harpsolo of een wezenlijk harpaandeel. We hebben het over de ondernemende Franse harpiste Sandrine Chatron die zich deze vrij vlucht zeer waardig betoont. Wie haar website erop naslaat, ziet hoe veelzijdig ze is en met wie ze allemaal samenwerkte. Ze blijkt een niet geringe staat van dienst te hebben en hield heel wat werken ten doop.
Hier vormen celliste Ophélie Gaillard en tenor Michael Bennett in de werken die daarom vragen haar betrouwbare partners.
Het recital begint met de mooi vloeiende harpsolo Arabeske van York Bowen. Wat serener gaat het toe in Herbert Howell’s Prélude uit 1915 en met Granville Bantocks Hamabdil naderen we de sfeer van Blochs Méditation hebraique omdat er ook een cello aan te pas komt.
Of Cyrill Scott voor zijn Celtic fantasy uit 1926 ook een Keltische (haakjes)harp in gedachten had? Met zijn beide Ballades voor soloharp uit 1924 schiep Eugene Goossens overeenkomstig de titel een tweetal aardig verhalende, lyrische stukken. Kermissfeer duikt wat verscholen op in de bewerking van David Watkins’ Scarborough Fair voor tenor en harp. Fijn trouwens dat het bij alle overige composities om originelen gaat.
Volgt de enige componiste uit het vertegenwoordigde gezelschap: Grace Williams (1906-1977) met haar elegante Hiraeth uit 1951.
Gepassioneerder klinkt hierna het Discourse van Edmund Rubbra uit 1969 waarin de cello opnieuw aan belangrijk aandeel heeft als discussiegenoot. Bekender is natuurlijk de vijfdelige Harpsuite van Britten uit 1969; zijn Canticle nr. 5 voor tenor en harp uit 1974 heeft een somberder, troostender karakter.
Heel mooi en bewonderenswaardig zoals Sandrine Chatron en haar gezellen telkens zonder uiterlijk vertoon het juiste karakter van de gespeelde werken weten te treffen en daarmee ontroeren.