Componisten portretten

ADÈS

 

ADÈS, THOMAS (1971 -   ): CULTFIGUUR

 

 

 

In 1993 kwam Thomas Adès in het Engelse muziekleven naar voren als heldere, nieuwe ster. Zijn internationale doorbraak liet niet lang op zich wachten en intussen wordt zijn werk in alle muziekcentra – tot Amsterdam toe - op het programma genomen. Met zijn ook hier uitgevoerde orkestwerk Asyla (1997) won hij in 2000 de Grawemeyer prijs, zijn opera Powder her face (1995) kreeg ook internationale erkenning en zijn opdrachtenmap is redelijk vol met bestellingen voor The tempest van Covent Garden voor 2004, voor de Glyndebourne opera en een orkestwerk voor het Berlijns filharmonisch orkest voor het seizoen 2005.

 

Adès werd in 1971 in Londen geboren en studeerde eerst aan de Guildhall school of music en daarna aan King’s college in Cambridge waar hij supra cum laude slaagde. Net als Benjamin Britten is hij een heel begaafd pianist. Als zodanig vestigde hij het eerst de aandacht op zich; hij won een tweede prijs in zijn pianoklas en was in 1989 ‘per ongeluk’ BBC Young musician of the year. Dat was meteen een keerpunt voor hem. Zelf zei hij daarover: “Het maakte me bang, wilde ik echt doorgaan om steeds weer diezelfde dingen te spelen? Ik ging naar huis en nam me voor om meteen componist te worden en al mijn talent daarin te steken. Ik begon bij de hoogste noot van de piano en ging van daaruit verder”.

 

Het werk waaraan hij als 17-jarige direct begon, was Five Eliot landscapes voor sopraan en piano, dat in 1990 als opus 1 in de boeken kwam en in 1993 voor het eerst werd uitgevoerd. Gedurende de jaren negentig groeide Adès oeuvre gestaag, vrijwel parallel met zijn sociale status. Hij werd ‘composer-in-association’ van het Hallé orkest in Manchester, muzikaal leider van de Birmingham contemporary music group, docent aan de Britten leerstoel van de Royal academy of music en sinds 1999 is hij bovendien artistiek leider van het Aldeburgh festival. Adès werd kortom met komeetsnelheid een hype en de muziekindustrie in de gedaante van het oer-Engelse EMI die meende in hem een goudvis te hebben binnengeloodst bood hem meteen in 1999 een opnamecontract voor zeven jaar aan.

 

Wat is kenmerkend voor snel populair geworden deze jonge Engelse componist? Waarschijnlijk dankt hij die populariteit deels aan de evenwichtige combinatie van hoofd en hart die uit zijn werk blijkt. Hij heeft ook het boeiende vermogen om tonaliteit en ritme als het ware op hun kop te zetten en om op verwrongen wijze ander, vaak vroeger idioom voor eigen doeleinden te gebruiken: door extase aangedreven dansritmen, een heimelijk binnensluipende tango, verschillende barokvormen, ruige bluesstemmen.

 

 

 

Orkestwerken in het algemeen en Asyla in het bijzonder

 

Adès’ eerste orkestcompositie …..but all shall be well (1993) is een stuk van tien minuten dat begint met hemels getinkel, waaruit de blazers, te beginnen met aan Britten herinnerende hoorns met een aarzelende melodie opduiken en dra ook de strijkers engageren in een zich steeds verdere gedaanteverandering. Glissandi van de strijkers zorgen voor een ietwat oosterse sfeer, die geleidelijk gaat domineren. De ontwikkeling is minimaal en juist wanneer de strijkers zich lijken voor te bereiden op een nieuw ‘groot idee’ eindigt het werk alsof de componist handig en pijnloos het kleed onder de luisteraar wegtrekt.

 

Van America: a prophecy, zijn tot nu toe omvangrijkste orkestwerk uit 1999 bestaat (nog) geen opname. Van Asyla daarentegen zijn er intussen twee. De Kamersymfonie (1990) is niet alleen zijn eerste orkestwerk, maar ook het de eerste compositie van Adès dat een professionele uitvoering kreeg. Het is een best inventief stuk met economisch gebruik van de middelen en met jazzinvloeden. Het laatste deel maakt hooguit een wat overbodige indruk.

 

These premises are alarmed (1996) is een gespierde, heel energieke toccata in heldere kleuren die met zijn uitvoeringsduur van net geen vier minuten niet vermag grote, blijvende indruk te maken. Ook in het Concerto conciso gaat de componist haast te ver in het genieten van eenvoudige intervallen en korte motiefjes. Waar blijft de toegevoegde waarde? In dit kwalitatief sterk wisselende geheel geeft …but all shall be well meer plezier met zijn serieuzer melodiek en simpele frasen.

 

Asyla, waarschijnlijk Adès’ bekendste stuk, is een opdrachtwerk van het Birmingham symfonie orkest en werd daar onder leiding van Simon Rattle voor het eerst in oktober 1997 uitgevoerd. Met zijn haast romantisch uitgebreide vorm gaat het hier om een ongeveer 22 minuten durende vierdelige ‘symfonie’ of ricercare omdat alles draait om een Bach-achtig chromatisch thema voor groot orkest inclusief zes slagwerkers en twee pianisten (de een speelt op een concertvleugel, de ander op een ‘rechtop’ piano die een kwarttoon lager is gestemd), concertgroepen die zich in een soort struikelgang langs elkaar heen bewegen.

 

Asyla, het meervoud van ‘asiel’, is een bewust gekozen ambivalente titel die tweeërlei betekenissen heeft. De ene als ‘toevluchtsoord’ of ‘reservaat’, de andere als ‘gekkenhuis’. Matias Tarnopolsky, een van de eerste commentatoren van het stuk, suggereerde dat “het eerste deel een gevoel van beweging op grote open vlaktes opwekte, dat beide middendelen zich in een omsloten gebied afspelen en dat in de finale die grenzen worden doorbroken om zo te zorgen voor een fraaie, onverwachte ontsnapping”.

 

Uit een slagwerk – het slagwerk heeft haast voortdurend een hoofdrol en uit zich bij vlagen in de vorm van technomuziek - fanfare met onder meer Mahleriaans luidende koeklokken maakt zich in het eerste deel (zonder titel) een lange hoornmelodie los die zijn basisvorm bewaart en zich geleidelijk over andere instrumenten uitbreidt. Dwingende korte trompet riedeltjes vormen het begin van een nieuw gedeelte, gevolgd door een bekorte recapitulatie.

 

Het langzame deel (opnieuw zonder titel) suggereert helder gefonkel binnen een grote schemerige omgeving. Een bashobo zingt een lange, een reeks vormende dalende melodie. Heel zacht verwerken gediviseerde strijkers een chromatisch dalend motief uit het eerste deel.

 

Het scherzo, met de ondertitel Ecstasio begint zachtjes met alweer gediviseerde strijkers, maar zwelt aan tot een bonzende dans, een soort Sacre du printemps in discostijl. In 4/4 maat geven de bassen het ritme aan, daarboven spelen de andere instrumenten ingewikkelde kruisritmen. In de eens temeer ondertitelloze finale beweegt zich een lage tubamelodie (herinneringen aan Sibelius!) langzaam onder een ‘koepel’ van koeklokken en houtblazers. Eerdere gedachten worden gesuperponeerd en het slot wekt de indruk dat asiel is verleend.

 

Het geheel lijkt een eerbetoon aan de feestcultuur en een stimulans om van de vrijheid te genieten met een veelheid aan stijlen, beelden en associaties – inderdaad haast om gek te worden. Maar de overheersende stemming die meteen aan het begin wordt gevestigd en die door de bashobo in het tweede deel in beweging wordt gezet is er een van triest verlangen, waarvoor alle orkestrale virtuositeit wordt ingezet.

 

 

 

Pianowerken en kamermuziek

 

Werken voor pianosolo die doorgaans door de componist zelf ten doop worden gehouden, vormen een belangrijk deel van Adès output tot nu toe, maar hij schreef ook voor kamermuziekensembles van verschillende omvang, van het strijkkwartet Arcadiana (1994) tot het voor 14 musici vergende Living toys (1993).

 

In Arcadiana een zevendelig strijkkwartet, waarvan het langste centrale vierde deel in vier minuten langsflitst, bevat in het tweede deel een kop waarin Mozart wordt geciteerd, terwijl het derde deel met de ondertitel Auf dem Wasser zu singen naar het gelijknamige lied van Schubert verwijst, zonder dat rechtstreeks te citeren. Het gaat hier duidelijk meer om toespelingen die de sfeer moeten helpen bepalen, meer om stimulansen voor de verbeelding dan om letterlijke uitingen. In het eerste deel, Venezia notturna bestaan die uit toespelingen op een gondolierslied waar de finale een ‘scheve’ tango is. De titel Arcadiana wordt recht gedaan door een voortdurend heersende sfeer van smachtende elegie.

 

Adès lijkt ook te zijn gefascineerd door de klankwereld van oude instrumenten. Zijn Sonata da caccia (1993) is een eerbetoon aan François Couperin. Geschreven voor barokhobo, hoorn en klavecimbel klinkt het werk haast echt als een 18e eeuwse compositie, met name aan het begin van het derde deel, hoewel echte citaten onvindbaar zijn. Maar de ritmiek is onbetwist eigentijds.

 

Hoezeer de componist tracht meester te zijn in allerlei disciplines illustreert die andere verzamel cd met diverse werken, te beginnen met Catch op. 4. Elk werk biedt als het ware een nieuw avontuur. Zo begint een piano waarvan het middenregister is gedempt met een stuk plastic plakband Still sorrowing. Het effect, een dof getrommel, is meteen evident, maar het hoge en lage register krijgen daardoor een ongehoorde extra glans als een ‘sopraanpiano’ c.q. een ‘baspiano’ rond een soort gamelan in het midden. En het werk vergt grote pianistische vaardigheden, waarover Adès royaal blijkt te beschikken. Catch is inderdaad een spel, een muzikaal krijgertje waarin een pianotrio een klarinet achter het toneel uitdaagt. Tenslotte voegt het stel zich homofoon bij elkaar, deels serieus en lyrisch, deels spottend. Een vergelijkbaar, maar toch weer ander spel wordt gespeeld in Under Hamelin Hill waarin een organist als een soort rattenvanger van Hameln met een toccata  twee anderen uitnodigt om zich samenwerkend en improviserend bij hem te voegen maar tenslotte alleen achterblijft in een schimmige monoloog vol sidderingen.

 

Darknesse visible is een fraaie meditatie, een eerbetoon aan John Dowland, zowel een magische illusie als een treffende hommage; de pianist trekt een lied van deze componist knap uit elkaar terwijl toch ondanks alle contrasten van register, dynamiek en tijdsduur de samenklank en de stemvoering van het origineel erdoorheen blijven schemeren. In Life story is van de sopraan een imitatie van Billie Holiday als one-night-stand gevraagd. Een duister stuk aan pianokant, maar als geheel vol mededogen en eenzaamheid als een soort miniatuur opera. Traced overhead  zit vol geheimzinnige herinneringen aan bekende pianowerken, maar vertoont best samenhang en in de 5 Eliot landscapes op. 1 toonde de 17-jarige componist al aan dat hij zeer wel talentvolle liederen kon schrijven.

 

 

 

Opera

 

Gevierd werd de jonge componist (toen 24) sinds 1995 ook dankzij z’n kameropera Powder her face, een bijtende satire op de Britse hypocrisie. Hij behandelt als in een cabaretopera daarin het beruchte leven, de echtscheiding in 1963 en de dood in flashback scènevorm sinds 1990 toen de uit haar dakappartement in het Dorchester hotel werd gezet van de hertogin Margaret van Argyll, een belangrijke verschijning in de Londense society die in 1963 een prominente rol speelde in een sensationele echtscheiding, waarin het oordeel van de rechter 65.000 woorden besloeg met daarin een beschrijving van haar ‘disgusting’ seksuele activiteiten en haar seksuele voorkeuren als ‘debased’, zich daar weinig van aantrok maar wel in 1993 straatarm overleed.

 

Librettoschrijven Philip Hensher maakte van haar op heel spottende wijze een pathetisch, vaak lachwekkend maar tenslotte ook meelijwekkend iemand van louter uiterlijkheden en van binnen hol, maar vermeed handig haar als leeg monster voor wie men geen enkele sympathiek kan voelen uit te beelden. In wezen niet erg interessant dus, maar best bizar en op inventieve manier is door beiden op bondige, levendige wijze best een bizarre, levendige opera gerealiseerd. Adès’ muziek bevat echo’s van populaire muziek uit de jaren dertig vorige eeuw, maar dan op grotesk vervormde manier. Risico’s en gedurfdheden worden niet uit de weg gegaan. Zo is het ongebruikelijk gelijktijdig een aria en een duet te laten zingen als equivalent van de oeverloze rechterlijke uitspraak. De elkaar overlappende stemmen zijn niet steeds helder te volgen, maar de handeling blijft goed te volgen. Ook aan tango’s geen gebrek en op een gegeven moment moet de sopraan die de hertogin uitbeeldt voor de tot nu toe waarschijnlijk eerste en enige maal op het toneel een fellatio aria zingen. Het spirituele karakter van het werk wordt verder verhoogd door een haast cinematografisch vermogen om de handeling en de karakters te verlevendigen.

 

De bezetting heeft inderdaad kamerproporties met een orkest van 15 leden en vier zangers die in totaal 16 rollen voor hun rekening nemen. Intussen is zijn veel grootschaliger opera The tempest in Covent Garden in première gegaan.

 

Pogingen om Adès als componist een etiket op te dwingen, falen steeds. Termen als postmodern en surrealistisch passen niet en vertonen slijtageplekken. Zelf ziet hij de muziekgeschiedenis als onderdeel van zijn muzikale DNA. Dat gaat van Middel Engelse koorzang via Dowland en Couperin tot Ives, Piazzolla en Billie Holiday.

 

 

 

Adès als pianist…..

 

Wanneer hij de volledige vrijheid bij de programmasamenstelling krijgt, kan een eigentijds pianist/componist een recital samenstellen dat volkomen afwijkt van de  standaardprogramma’s van concertpianisten  Die mogelijkheid ha Adès en van hem mocht dan ook niet primair een recital met virtuoze showstukken worden verwacht. In plaats daarvan komt hij ruim zeventig minuten lang met een exploratie van onverwachte tegenstellingen in twintigste eeuws materiaal.

 

Hij begint met Niccolò Castiglioni’s Hoe ik de zomer doorbracht, een reisdagboek in suitevorm vol incidenten tijdens een reis door de Italiaanse Alpen. Hoewel het werk primair is bedoeld voor ondernemende jonge pianisten, getuigt het van voldoende inventiviteit om de aandacht geboeid te houden. Het werk is extra dierbaar omdat de Castiglioni discografie zo mager is.

 

Daarna volgt Grieg – over contrasten gesproken! Deze is vertegenwoordigd met 3 stukken uit Slåtter op. 72. Werkjes die ons eraan herinneren dat Grieg in harmonisch opzicht best vaak avontuurlijk  en voorlijk was, terwijl hij tevens een meesterlijke miniaturist was.

 

Adès’ respect en bewondering voor het materiaal dat hij speelt, blijkt keer op keer, wat zijn vertolkingen niet slechts mooi, maar ook heel bijzonder maakt. Busoni’s derde Sonatine is daarvan niet alleen een fraai voorbeeld, maar getuigt ook van de subtiliteit van Andès pianistiek. Pas bij de stukken van Alexey Stanchinsky lijkt hij wat aarzelend en vaag te worden, maar in de werken van Kurtág blinkt hij weer uit, met name in de stukjes met een grotesk of parodiëren karakter zoals de transformaties van Tschaikovsky en Debussy. Andere juweeltjes zijn vooral de stukken van Nancarrow. Maar ook verder gaat het om een boeiende pianistische ontdekkingsreis.

 

 

 

….. en begeleider

 

Maar weinig componisten hadden op hun oude dag een zo bruisende inspiratie als Janáček. Inspiratie die werd gevoed door zijn tomeloze liefde voor een jonge, getrouwde vrouw, Kamila Stosslova. Het werk dat de sluizen van zijn liefde opende, symboliseert precies wat hij voelde en manifesteerde zich als een uit 22 liederen bestaande cyclus die in al zijn gedurfdheid, spontaniteit en elektriserende kracht – voor stem zowel als piano – precies het haast dwangmatige van die inspiratie verraadt. De centrale rol is voor een hoge tenor, maar een mezzosopraan neemt nog de rol van een zigeunermeisje op zich en achter het toneel doet nog een koortje bestaande uit drie vrouwen mee.

 

Ian Bostridge is de haast onmogelijk hoge tessitura met een stel hoge C’s volkomen de baas en hij exploreert alle emoties van neurotische spanning tot extase prachtig. Mezzo Philogene is in haar korte bijdragen een sensueel klinkend zigeunermeisje en het anonieme damestrio verder weg draagt extra sfeer bij. De Moravische volksliederen laten horen waar de componist muzikaal gezien zijn inspiratie vandaan haalde.

 

Fascinerend tot slot zijn de ook opgenomen alternatieve versies van twee van de liederen, die beide langer zijn dan ’s componisten eindversie. Adès, primair componist, toont zich een verbeeldingsvol begeleider. Tenslotte zijn er quasi als toegift nog een paar heel korte werken voor pianosolo.

 

 

 

Iets over de andere opnamen

 

Acht maanden nadat hij de première van Asyla voor groot orkest met een enorme slagwerkkeuken had gegeven werden door Simon Rattle tijdens twee ‘live’ uitvoeringen de opnamen gemaakt waaruit EMI een definitieve selectie maakte. De resulterende versie draagt het stempel van ervaring en autoriteit; de opname laat heel mooi ieder detail uitkomen van de luidste passages (het bijna gesneuvelde vel van de grote trom) tot het zachtste.

 

Eenzelfde energieke brille spreekt uit de verfilmde Berlijnse uitgaaf op dvd-v. Het voordeel om naar deze uitvoering te kunnen kijken en luisteren schuilt vooral in het feit dat men nu ook kan zien wat er allemaal in het orkest gebeurt. Men name de haast harlequineske slagwerkers zijn de moeite van het bekijken waard. De Berlijners worden aangemoedigd totaal te ontdooien ter wille van het specifieke effect maar slagen daarna niet geheel in vandaar dat de pure audiovorm op cd toch nog de wat betere is.

 

De bewuste cd bevat ook de Chamber symphony waarmee de componist als 18-jarige de aandacht op zichzelf vestigde. Het werk is inventief en compact en klinkt als zodanig. De componist zelf leidt zelf de andere werken op de bewuste cd en speelt de pianopartij in het op het bitse af puntige Concerto conciso.

 

Een bijkomend voordeel van de manier waarop EMI zich over Adès ontfermt (net als vroeger Decca om Britten, DG om Stockhausen en Henze) is dat men dankbaar gebruik maakt van de uitvoerenden die ook de première verzorgden. Dat is ook bij de schijf met kamermuziekwerken het geval, bijvoorbeeld met Arcadiana dat het Endellion strijkkwartet tijdens het Elgar Festival in 1994 ten doop hield. De gratie van die vertolking wordt voortgezet in de uitvoering van de Sonata da caccia waarin de componist de klavecimbelpartij voor zijn rekening neemt. Met Living toys, een voor London Sinfonietta geschreven werk dat Birtwistle invloeden lijkt te verraden en een ander voor het King’s College koor – Gefriolsae me – een Middel Engels motet voor mannenstemmen en orgel ontstond zo een leuk gevarieerde Adès anthologie.

 

Ook de interpretaties op de met Catch beginnende opname zijn eersteklas.

 

Van de opera Powder her face werd al gezegd dat het overlappende stemmenweefsel soms wat verwarrend is, maar dat blijkt niet zo’n bezwaar. Jill Gomez draagt in de opname het werk, te beginnen wanneer ze aan het begin een dienstbode en een elektricien betrapt op spot met haar groteske reputatie. Ze toont zowel glamour als waardigheid en ze maakt het slot niet tot een tragedie maar tot een pathetisch hoogtepunt. De auteurs hadden zoiets als een ‘Helden-soubrette’ in gedachten voor de Zerbinetta-achtige rol van de andere sopraan, Valdine Anderson. Onder de energieke leiding van de componist en in de oorspronkelijke bezetting is de opname zeer geslaagd, mooi kleurig en aangenaam warm van toon. Het eindresultaat is heel genietbaar en voor herhaling vatbaar.

 

 

 

Discografie

 

Als componist en dirigent.

 

….but all shall be well; Asyla; Concerto conciso; Kamersymfonie; These premises are alarmed. Birmingham symfonie orkest en Birmingham contemporary music group o.l.v. Simon Rattle c.q. Thomas Adès. EMI 558.818-2.

 

Arcadiana; Sonata da caccia; Living toys; Gefriolsae me. Michael Niesemann, Andrew Clark, Thomas Adès, het Endellion kwartet het King’s college koor o.l.v. Stephen Cleobury en London sinfonietta o.l.v. Markus Stenz. EMI 572.271-2.

 

Catch; Darknesse visible; Still sorrowing; Under Hamelin hill; 5 Eliot landscapes; Traced overhead; Life story. Valdine Anderson, Mary Carewe, Lynsey Marsh, Anthony Marwood, Louise Hopkins, Thomas Adès, David Goode en Stephen Farr. EMI 569.699-2.

 

Powder her face. Jill Gomez, Valdine Anderson, Niall Morris, Roger Bryson en het Almeida ensemble o.l.v. Thomas Adès. EMI 556.649-2 (2 cd’s).

 

 

 

Als pianist

 

Darknesse visible; Still sorowing; Traced overhead. EMI 569.699-2.

 

Busoni: Pianosonatine no. 3 ad usum infantis; Castiglioni: Come io passo l’estate; Grieg: 3 fragmenten uit Noorse boerendansen op. 72; Janáčcek: ‘Cekám Tĕ’ uit Intieme schetsen; Kurtág: Les adieux op de manier van Janáček; Egy igaz ember emlékére; Hommage aan Tschaikovsky; Hommage aan Nancy Sinatra; Keringó; A megvadult lenjahó lang; Preludium en koraal; Tranen; Nancarrow: 3 Canons voor Ursula; Stanchinsky: Piano-Rag music; Souvenir d’une marche boche; Valse pour les enfants. EMI 557.051-2.

 

Janáček: Dagboek van een verdwenene; Moravische volksliederen; Intieme schetsen; Vzominka. Met Ian Bostridge en Ruby Philogene. EMI 557.219-2.

 

Bijdragen aan Celloworld van Steven Isserlis (Schumann: Bewerking van het Intermezzo uit Vioolsonate no. 3; Fauré: Morceau de concours; Léonard: L’âne et l’ânier; Dvorak: Romance; Seiber: Danssuite; Debussy: Nocturne et scherzo; Berlioz: La captive; Villa-Lobos: O canto do cisne negro; Martinu: Duo; Rachmaninov: Lied; Scriabin: Romance; Popper: Elfendans; Tsinsadze: ‘Chonguri’ uit Miniaturen). RCA 09026-68928-2.

 

 

 

Dvd-v video

 

Asyla. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 490.325-2.