Componisten portretten

ADAMS

 

ADAMS, JOHN (1947 -   ): SPEELSE MINIMALIST

 

 

 

Net als Philip Glass en andere minimalisten met wie hij soms op een hoop wordt gegooid, verzette John Adams zich aanvankelijk vooral tegen de invloed van het modernistische cerebralisme en wilde hij weer acceptabel maken dat componisten gewoon opnieuw onbeschaamd tonale muziek gingen schrijven. Voor Adams was “tonaliteit namelijk niet een culturele uitvinding, maar een natuurkracht, net als de zwaartekracht”.

 

Maar in tegenstelling tot de fanatieke minimalisten ging Adams muziek componeren waarin echt wat gebeurde, waarin meer ontwikkeling zat. In zoverre doet hij denken aan zijn landgenoot Charles Ives: hij is nooit beducht om lokale en ook banale elementen te gebruiken; hij is een soort kruisvaarder als synthesezoeker en heel tevreden om openlijk uit allerlei bronnen te putten die een heel breed spectrum hebben van jazz via Arabische muziek tot kerkmuziek en volksmelodieën.

 

Adams’ vader speelde saxofoon in een dansorkest en als kind werd hij aangemoedigd om naar zoveel mogelijk muziekgenres te luisteren, van Mozart tot Duke Ellington (een van Adams’ dierbaarste jeugdherinneringen is dat hij werd meegenomen naar een optreden van Ellington en dat hij een plaatsje kreeg op een pianokruk naast de jazz maestro).

 

Toen Adams laat in de jaren zestig vorige eeuw aankwam in Harvard en bij Kirchner, Kim, Del Tredici en Sessions ging studeren, werd hij meegezogen in de radicalistische kolk van toen en werd hij in het bijzonder geboeid door William Burroughs gebruik van ‘plaatselijke junkietaal’ welke hem regelrecht inspireerde tot het ontwikkelen van een muziektaal die “geen onderscheid maakte tussen hoge en lage cultuur, tussen highbrow, middlebrow en lowbrow”.

 

Een nog belangrijker invloed in die periode had de componist John Cage, wiens Silence, een kostelijke verzameling excentrische Zenachtige essays een extra aanmoediging vormde om zijn eigen stem als componist te vinden.

 

Na zijn afstuderen toog hij in 1972 naar het Westen, naar San Francisco, waar hij voor het eerst echt kennis maakte met het minimalistische werk van Steve Reich, Terry Riley en Philip Glass. Adams werd daar leraar aan het conservatorium en voelde zich na een uitstapje in de elektronische muziek (Onyx, 1976) meteen aangetrokken door het vaste vertrouwen van die minimalisten in de tonaliteit, in hypnotiserende ritmen, maar ook in het dankbaar gebruik maken van Balinese, Afrikaanse, Indische en andere niet-westerse muzieksoorten.

 

Maar hoewel Adams nog steeds de mening is toegegaan dat minimalisme “de belangrijkste stilistische ontwikkeling in de Westerse kunstmuziek vormt sinds de jaren vijftig”, zag hij ook al gauw de beperkingen in van een techniek die zoveel nadruk legde op voortdurende herhalingen.

 

Met Shaker loops (1978) kondigde hij een stijl aan die hij omschreef als “post minimalisme”, een stijl die wordt gekenmerkt door een vloeiender en gelaagdere klank met grotere dynamische contrasten.

 

Met zijn opera in drie aktes Nixon in China (1985) brak Adams echt door. De keuze van het onderwerp – het bezoek van president Nixon aan Peking in februari 1972 – was vrij gedurfd want eigentijds. Hij greep niet terug op de oude geschiedenis, de mythologie of op romantische helden. En zijn muziek illustreerde het potentieel van een stijl waarin minimalistische procedures werden verenigd met eerder dramatische vormen. Gedeelten uit Nixon vertonen eenzelfde soort geladen kinetische herhaalde ritmen als bij Glass, maar ze zijn verrijkt met andere gedeelten waarin sprake is van geestige pastiche en parodie.

 

Het publiek reageerde enthousiast, maar de kritiek was verdeelder. Sommige critici beschouwden het werk aks de beste opera sinds Brittens Peter Grimes, andere pruimden het niet omdat het werk teveel spektakel vertoonde. Zeker de Europese kritiek was niet mals.

 

Met zijn tweede opera, The death of Klinghoffer, oogstte Adams verdeelder succes en zeker in de V.S. was het stuk niet onomstreden.

 

In de jaren 1990 zette de componist zijn werk op grotere schaal voort, onder andere met een reeks concerten – voor viool, klarinet (Gnarly buttons) en piano (Century rolls). Dat decennium culmineerde in een van zijn meest ambitieuze werken tot dan toe, El niño, een meditatie over de geboorte van Christus in de vorm van een oratorium, een soort eigentijds Weihnachts Oratorium van Bach of Messiah van Händel dus waarin wordt verhaald van de aankondiging van Christus’ geboorte en die geboorte zelf, de tocht naar Betlehem, het bezoek van de drie koningen, de door Herodes aangerichte slachting onder de eerstgeboreren en de vlucht van Maria, Jozef en Christus. Gebaseerd op teksten van een Mexicaanse en een Chileense vrouw – de zeventiende eeuwse mystica Sor Juana de la Cruz, door Richard Lattimore vertaalde bijbelteksten en teksten van Rosario Castellanos begint El niño ongeveer waar Harmonium eindigde: met weelderige harmonieën en dynamische ritmen die een passend equivalent vormen van de gepassioneerde tekst. Het gaat hier in wezen om een geënsceneerd oratorium voor drie zangers (de rol van Maria is verdeeld over een sopraan en een mezzo), een koor, een minikoor van drie contratenoren en orkest. Het werk zit weer vol minimalistische herhalingen en bonzende akkoorden.

 

Wie meer aan de weet wil komen over de componist, doet er goed aan zijn op dvd-v uitgebrachte Portret te bestuderen, een soort TV documentaire waarin niet zozeer aandacht is besteed aan zijn muziekwerken als wel aan zijn achtergrond en opvattingen. Er zijn wel wat muziekvoorbeelden, met name uit de opera’s. Gesproken wordt over de controverse die in de V.S. ontstond naar aanleiding van The death of Klinghoffer, maar veruit het interessantst zijn de commentaren die Adams levert op zijn eigen ontwikkeling, op zijn verwerping van atonale muziek (‘Webern was de vreemdste muzikale ervaring die ik ooit had’) en poneert de stelling dat in de verre toekomst musici zullen terugblikken op ‘een periode in de twintigste eeuw – het tijdperk van Schönberg, Stockhausen en Boulez – waarin op agressieve wijze de hartslag en de tonale syntaxis van de muziek werd vernietigd’.

 

Na een sabbatical in 1974 werd hij geconfronteerd met de muziek van Steve Reich: ‘Drumming was voor mij een belangrijke gebeurtenis’. Maar ook de minimal music vertoonde teveel beperkingen voor hem: ‘De emotionele bandbreedte was te gering en ik probeerde die op te rekken’. In een commentaar zei Simon Rattle ooit: “In bijna al zijn beste werken hebben we te maken met een mengeling van extase en droefheid – de catharsis aan het eind van Harmonium, het verstilde, droeve slot van Nixon in China of het verstilde middendeel van het Vioolconcert. De kern is steeds een immense droefheid en diepte”.

 

 

 

Orkest-, kamermuziek- en solowerken

 

Bij wijze van introductie op het werk van Adams kan men niet beter beginnen dan met vroege werken als zijn eerste stuk, Christian zeal and activity (1973), een variatiewerk over Onward, Christian soldiers, maar hier niet voor een uitdagend koor doch voor een klein strijkorkest dat kwetsbaar quasi naakt pianissimo speelt.

 

Flamboyanter is de foxtrot The chairman dances ontleend aan de opera Nixon in China (1985): een fantasie in de beste Hollywood traditie, deels gladjes, deels goedkoop van aard als sfeertekening van vergane glorie en stijl. Ook stukken als Tromba lontana uit de Two fanfares for orchestra (1986), Short ride in a fast machine (1986) en Common tones in simple time (1980) die geen duidelijke achtergrond of verhaal blijken te hebben, zijn heel onderhoudend en spreken voor zichzelf. Met name die rit schijnt haast niet tot stilstand kunnen worden gebracht, terwijl die fanfare een eerbetoon aan Ives en Copland lijkt.

 

Shaker loops (1978) met zijn overdaad aan tremolandi en trillers kwam voort uit Wavemaker, een strijkkwartet waarin de componist trachtte de herhalingsprocessen van het minimalisme te mengen met zijn grote interesse in golfvormen. De première van het werk liep uit op een mislukking en Adams gebruikte zijn mogelijkheden en kansen als leraar aan het conservatorium in San Francisco om te redden wat te redden viel. Het werk kreeg een nieuwe naam, werd radicaal herzien en uitgebreid tot een septet. Als zodanig kreeg het stuk gestalte; De nieuwe titel was geïnspireerd door de minimalistische werken waarin gedurende de jaren zestig graag gebruik werd gemaakt van bandlussen (met name Steve Reichs It’s gonna rain), een muzikale woordspeling van een snel tremolo en tevens een grapje over de koortsachtige religieuze extase waarin leden van de Shakersekte konden raken.

 

Shaker loops wordt gekenmerkt door voortdurende beweging, zelfs in de langzame passages waar de melodielijnen voortdrijven als mist in een zwak briesje. Het rusteloze eerste en vierde deel (‘Shaking and trembling’ en ‘A final shaking’) omlijsten de trage en lome glissandi van het tweede (‘Hymning slews’) en het lyrische derde deel (‘Loops and verses’), dat uitloopt op een ‘wild trek- en duwgedeelte’ in wat Adams omschrijft het ‘emotionele hoogtepunt van het werk’. Het geheel is als een dans met een minimalistische polsslag, rank en lenig, maar ook onrustig en knap bedacht.

 

Nog weer later, in 1983, breidde Adams het werk uit voor strijkorkest en het is in die vorm dat het populair werd. De muziek werd ook gebruikt in de film Barfly.

 

The wound-dresser (1988/9) voor bariton en orkest is een tere, ontroerende, elegische maar ook kernachtige meditatie op tekst van een gedicht van Walt Whitman over zijn ervaringen als verzorger van gewonde en stervende soldaten tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hoewel dat gedicht een duidelijke beschrijving geeft van de oorlogsverschrikkingen, is het ook een ontroerend blijk van mededogen en menselijkheid dat door Adams op treffend elegische manier op muziek is gezet.

 

In fel contrast daarmee staat Fearful symmetries (1988) dat hij omschreef als een van zijn ‘trickster’ stukken, van hetzelfde laken een pak als de Grand pianola music; het is dienovereenkomstig heel respectloos en onderhoudend met een uitgesproken minimalistisch karakter waardoor het wat te lang lijkt voor wat het te bieden heeft. Alleen de voortstuwende energie en een haast duivels perpetuum mobile karakter dat niet alleen herinnert aan Ives’ Central Park in the dark, maar ook aan een nachtclub en de complexe en komische vondsten van Heath Robinson en sommige schilderijen van Jeroen Bosch redden het werk.

 

Harmonium (1980/1) is een koorwerk op basis van drie gedichten: John Donne’s merkwaardig ontwijkende ‘Negative love’, gevolgd door twee dito’s van Emily Dickinson. Vooral het laatste, ‘Wild nights’, maakt indruk.

 

De van een kostelijke roekeloosheid blijkgevende, maar niet meteen al zijn geheimen prijsgevende Chamber symphony (1992) voor 15 instrumenten begint met een klap op een blikje waarna de luisteraar terecht lijkt te komen in een volière vol kwetterende, tikkende, elkaar achterna zittende vogels. De inspiratiebron – Schönbergs gelijknamige opus 9 – lijkt op de deels identieke instrumentatie na verder weg dan ooit; Adams voegde wel een synthesizer, jazz slagwerk, een trompet en een trombone toe. Die trombone schittert in een wat naargeestige, maar wel mooi lyrische ‘Walking aria’ die even een rustpunt is tussen de onstuimige, fel ritmische ‘jam-sessions’.

 

Een ruig stuk dus met kenmerkende speelaanduidingen als ‘coarse’, ‘intense’ en staccatissimo. Het iets rustiger middendeel is een ‘Aria with walking brass’ en de ‘Roadrunner’ finale bevat behalve een manische vioolcadens een ingenieuze passage waarin synthesizer, basklarinet, fagot en hoorn optreden om deze zich bij hoge snelheid afspelende komedie aan een pakkend slot te helpen.

 

Common tones in simple time (1979) is een ‘pastorale met pittige hartslag’ en Lollapalooza (1995) bezit een helse ritmiek en is opgedragen aan Simon Rattle. De titel van het haast nog explosievere Slonimsky’s earbox (1996) toont verwantschap met Stravinsky en is een soort eerbetoon aan de auteur van een Thesaurus of scales and melodic patterns, een andere ondergane invloed.

 

Een sterk contrast hiermee vormt de mildere Grand pianola music (1971) voor 2 piano’s, 3 vrouwenstemmen en orkest met zijn gladdere motorritmen, sensuele vrouwenstemmen, warme koperklanken en periodes met bonzende opwinding. Het mankeert hier niet aan clichés, met name in de quasi grootse melodie die het feestelijke derde deel – ‘On the dominant divide’ – bekroont. Het geheel heeft veel weg van een gehoormatige rit met een grote truck met oplegger.

 

Phrygian gates (1977) is een pianosolo die de aandacht gevangen houdt met zijn geleidelijke verschuiving van stemmingen en elliptische gedaanteverwisselingen. Volgens de componist gaat het om een ’26 minuten durende tour langs de halve cyclus van de toonaarden die niet stapsgewijs, maar in kwinten wordt afgewikkeld’. China gates (ook uit 1977) is een soort evenknie, maar dan in miniatuurvorm en wekt herinneringen aan de muziek van Liadov.

 

El dorado (1991/2) is in wezen een tweeluik dat werd geïnspireerd door twee reuzenschilderijen en vormt een dramatisch commentaar op onverzoenlijke tegenstellingen: chromatiek versus zuivere modaliteit, kwaadaardigheid tegenover onverwoestbare gezondheid en de destructieve neigingen van de mens tegenover de onbedorven pracht van een onbevolkt landschap.

 

Adams beweert dat het eerste deel ‘een muzikale vormgeving is van agressieve groei, beginnend in een ontwakend bos en dertien minuten later culminerend in een groot crescendo vol brute kracht’, terwijl het subtiele, binnen een week geschreven tweede deel, ‘Soledades’ ‘een landschap zonder mensen uitbeeldt als een grote boogvorm’. Het hele werk vormt een gave eenheid, te beginnen met ‘A dream of gold’ die een sinister, destructief karakter heeft. Het hele concept heeft iets van een dynamische klankboog.

 

Zijn lotsverbondenheid met het minimalisme ten spijt hing Adams die richting nooit ten volle aan. Zijn muziek bezit altijd teveel harmonische vaart, heeft steeds te weelderige klanken. Maar dat zijn juist de elementen die zijn klassiek geworden vroege werken als Harmonielehre (1984/5) hun meeslepende karakter verlenen.

 

Het eerste deel van het ongeveer veertig minuten durende werk werd geïnspireerd door een droom die de componist had en waarin hij een gigantische tanker zag opstijgen uit de San Francisco bay en daarna door het luchtruim zag vliegen, waarbij hij de ‘prachtig bruinoranje oxydekleur van de romp onder de waterlijn toonde’. Dienovereenkomstig begint het werk met verpletterende, door het koper en slagwerk gedomineerde akkoorden. Het tweede deel (‘The Amfortas wound’) refereert aan de gewonde bewaker van de heilige graal uit Wagners Parsifal  en heeft een geheel ander karakter; het zeer expressieve harmonische en melodische idioom herinnert aan de laatromantiek die door Schönberg werd beschouwd als het einde van de tonale muziek.

 

Het is dan ook geen toeval dat Adams het werk dezelfde titel gaf als Schönbergs verhandeling over de harmonieleer uit 1911 die dezelfde titel draagt en waarin hij zijn revolutionaire gedachten op dat gebied ontvouwt. Adams daarentegen getuigt juist in dit werk van zijn vertrouwen in de tonaliteit als (over)levende traditie.

 

In het laatste deel, ‘Meister Eckhardt and the Quackie’, verbeeldt Adams een Middeleeuwse mysticus die door de lucht vliegt met Adams’ dochter op zijn schouders. Hier fuseert het minimalisme met de neoromantiek en het resultaat is bijzonder: een eerbetoon aan de fraaie toonaard Es-groot. Dit is de minimalistische symfonie bij uitstek.

 

Eros piano (1989), in principe een peinzende pianosolo, maar ook bestaande in een vorm voor piano en orkest, vertoont echo’s van Messiaen en Hoodoo zephyr (1992), een stuk voor synthesizer, illustreert een tocht door de woestijnen in Californië en Nevada in de vorm van flakkerende harmonieën en golvende luchtspiegelingen.

 

Het Vioolconcert (1993) ontstond als een gezamenlijke opdracht van het New York City Ballet, het Londens symfonie orkest en het Minnesota orkest. Met de gedachte dat er een choreografie op moest kunnen worden gemaakt in het achterhoofd, zorgde Adams voor een passende vorm en een juist karakter met minder aandacht voor de zuiver ritmische impulsen waar hij eigenlijk altijd zo dol op is.

 

Maar hij weefde de lenigheid en intimiteit vergende vioolpartij in de drie delen van het concert heel ingenieus met schier eindeloze melodielijnen door de orkestpartij. Daarbij is de traditionele concertvorm gehandhaafd met een rapsodisch begin, een langzaam, heel spiritueel middendeel (Chaconne; ‘Body through which the dream flows’) en een energieke climax (Toccare). De viool is voortdurend prominent aanwezig, zij het niet in de traditionele dialoogvorm.

 

In de verte herinnert het werk aan Berg, niet aan diens Vioolconcert, maar aan het vierde tafereel uit de derde akte van Wozzeck waarin een griezelig drainage effect Wozzecks verdrinking onder bloedrode maneschijn symboliseert. Zelfs de orkestratie vertoont overeenkomsten. Trouwens er worden ook herinneringen gewekt aan Sibelius’ Tapiola en Lemminkainen.

 

Gnarly buttons (1996) voor klarinet en kamerorkest roept gedachten op aan knoestige wandelstokken en Gertrude Stein. Het is een intens miniatuur klarinetconcert met een wat droog, maar ook heel kleurig karakter en het herinnert bij vlagen aan Schönbergs kruidige Serenade. De klarinet is Adams eigen instrument en het is dus geen wonder dat het werk autobiografische trekken vertoont. Het eerste deel, ‘The perilous shore’ is gebaseerd op een Protestante hymne, het tweede, ‘Hoe down (mad cow)’ heeft het karakter van een dansfeestje en het derde, ‘Put your loving arms around me’ bezit het karakter van een populaire hit. Het concert werd geschreven voor Michael Collins.

 

Boeiend is de manier waarop de componist omgaat met de ‘prepared piano’ in zijn John’s book of alleged dances voor strijkkwartet (1994/5). De oorspronkelijke gedachte was om een digitaal gesampelde bandlus van de pianopartij te maken die vervolgens zou worden geactiveerd door een van de leden van het strijkkwartet. Maar uit praktische overwegingen werden de lussen compleet op de band gezeten speelt het kwartet daar ‘live’ bij. De titel slaat overigens op danspassen die nog moeten worden uitgevonden.

 

Achtereenvolgens gaat het om een uitbeelding van de bekende tramrit in San Francisco, een bezoek aan ‘Toot Nipple’ met kettingzaag geluiden van de cellist, een ruige ‘Hoe down’ voor de violist, een ‘Pavane’ voor de cellist en een treurige Habanera ‘een klaagzang voor een seizoen zonder baseball’. ‘Hammer and chisel’ krijgen gestalte in een ingewikkelde toccata, een glibberige ‘Alligator escalator’ laat reptielachtige harmonieën horen en een vrolijke ‘Serenade’ lijkt een eerbetoon aan Beethoven en Schubert.

 

De componist heeft wel gesuggereerd dat zijn Naive and sentimental music (1998/9) naast zijn opera’s zijn meest ambitieuze werk is. De titel van het driedelige werk lijkt passend, maar slaat toch vooral op het lange eerste deel waarvan het karakter wordt bepaald door een eenvoudige diatonische melodie in de houtblazers tegen een achtergrond van getokkelde akkoorden, maar geleidelijk ontwikkelt de muziek zich in nieuwe richtingen en wordt complexer, gepassioneerder. Alle rondzwervingen bezitten een schier oneindige variatie. Het tweede deel is een elegie, ‘een wiegelied van de man bij de doodskist van zijn moeder’ vol melancholische intensiteit.

 

In Chain to the rhytm (1999) keert de componist terug tot zijn bekende hypnotiserende geflirt met ‘kleine fragmenten ritmische cellen’ om een toccata-achtig moto perpetuo te vormen waarin de nodige energie wordt ontwikkeld. Daar komt heel wat slagwerk aan te pas met in de climax een grote trom die het coda onderstreept.

 

 

 

Opera

 

Ondanks bepaalde zwakke punten is Nixon in China (1987) een pakkend werk. Het werk is wat vreemd gestructureerd omdat de drie aktes geleidelijk teruggaan van drie taferelen in de eerste, via twee in de tweede tot een in de derde. Het betekent dat de uitvoeringsduur van ruim een uur in de eerste akte terugloopt tot niet meer dan een half uur voor de derde akte. Het werk begint met een wervelstorm aan formaliteiten en felle debatten, maar naarmate het stuk vordert wordt het minder energiek en komen de menselijke zwakheden meer naar voren.

 

Deze laatste akte speelt in de slaapkamers van de beide staatslieden en bestaat uit een reeks dialogen en monologen die eindigt in een merkwaardige, maar bewuste anticlimax. Maar wat daaraan voorafgaat, is een reeks kleurige scènes waarin de belangrijkste gebeurtenissen worden gesymboliseerd en in een goede dramatische vorm zijn gegoten, zeker ook dankzij de geslaagde teksten van Alice Goodman.

 

Aan het eind van het werk hebben de officiële karakters van beide staatslieden een menselijker karakter gekregen dat plaatsmaakt voor het beeld van mythische halfgoden. Hooguit had Adams moeite om de tekst echt goed zingbaar te maken. Gelukkig krijgt de opera geen puur documentair karakter, maar is het primair een studie in de psychologie van beide staatslieden waardoor het geheel een menselijker karakter krijgt. 

 

Tot Adams’ bekendste werken behoort de dertien minuten vergende foxtrot The chairman dances die Adams in 1985 aan de opera ontleende.

 

The death of Klinghoffer de opera die in maart 1991 zijn première beleefde, is evenals Nixon in China gebaseerd op een recente gebeurtenis uit de politieke geschiedenis: de kaping door een groep Palestijnse terroristen van het cruiseschip Achille Lauro gevolgd door de moord op een van de passagiers, Leon Klinghoffer. Het gebeurt maar zelden dat een componist een krantenbericht uitkiest als basis voor een grootschalig werk voor onmiddellijk gebruik.

 

Dieper onder het gladde oppervlak gaat deze opera over de conflicten tussen diverse culturen en religies, rivaliteiten over claims op voorouderlijke grond in het algemeen en mensenrechten in het bijzonder, maar in wezen voert het werk niet verder terug dan oktober 1985 toen Palestijnse terroristen aan boord van de Achille Lauro de aan zijn rolstoel gekluisterde Klinghoffer vermoordden. Plichtmatig passeren deze gebeurtenissen de revue.

 

Adams werkte opnieuw samen met librettiste Alice Goodman en regisseur Peter Sellars, maar daar eindigen de overeenkomsten tussen beide werken ook meteen. Waar het bij Nixon in China in wezen om een komedie gaat, houdt Klinghoffer zich vooral bezig met de diepgaande religieuze en economische conflicten die aanleiding waren tot de verschrikkelijke gebeurtenissen in oktober 1985 en het sterkste deel van de opera wordt niet zozeer gevormd door Adams’ muziek als wel door Goodmans mooie, diep menselijke maar weinig dramatische libretto. Van dialogen is nauwelijks sprake.

 

De teneur en de uitwerking bij Nixon in China is essentieel naturalistisch van aard, maar de dramaturgie van Klinghoffer is volgens Adams geheel gebaseerd op in wezen statische modellen in de geest van Bachs passiemuzieken en Griekse tragedies, maar ook van het Perzische en Japanse drama. Klinghoffer is een nogal ruig werk, ongeschikt voor een aangenaam avondje in het theater, maar het is wel een emotioneel aangrijpend stuk dat tot Adams beste werken (tot nu toe) behoort. Dat het werk in laatste instantie minder overtuigt, is vooral een gevolg van het slechte huwelijk tussen tekst en muziek.

 

I was looking at the ceiling and then I saw the sky (1995/9) is een eenakter die werd geïnspireerd door de aardbeving in Californië van 1994 en waarvan de titel een citaat is uit een ooggetuigenverslag. Het gaat om een intrigerend amalgaam van opera en musical en behalve van de gangbare minimalistische ostinati wordt veelvuldig gebruik gemaakt van pop- en jazz invloeden. Erg veel indruk laat het geheel niet na.

 

 

 

DISCOGRAFIE

 

The chairman dances; Chamber symphony; Christian zeal and activity; Common tones in simple time; Vioolconcert; El dorado; Eros piano; Fearful symmetries; Fanfares for orchestra; Tromba lontana; Short ride in a fast machine; Gnarly buttons; Grand pianola music; Harmonielehre; Hoodoo zephyr; Lollapalooza; Shaker loops; Slonimsky’s earbox; John’s book of alleged dances; Harmonium; The wound dresser; arrangementen van 5 liederen van Ives; hoogtepunten uit The death of Klinghoffer; I was looking at the ceiling an I saw the sky; gedeelten uit Nixon in China. Diverse uitvoerenden. Nonesuch 7559-79453-2 (10 cd’s).

 

The chairman dances; Christian zeal and activity; Tromba lontana; Short ride in a fast machine; Common tones in simple time. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Nonesuch 7559-97144-2. 1986

 

Shaker loops; Vioolconcert.  St. Luke’s orkest o.l.v. John Adams c.q. Gidon Kremer met het Londens symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Nonesuch 7559-79360-2. 1995

 

Shaker loops; Chamber symphony; Phrygian gates. Ensemble modern o.l.v. Sian Edwards en Herman Kretschmar (p). RCA 09026-68674-2. 1993

 

Chamber symphony; Grand pianola music. London Sinfonietta o.l.v. John Adams. Nonesuch 7559-79219-2. 1993

 

El dorado. London Sinfonietta o.l.v. John Adams. Nonesuch 7559-79359-2. 1993

 

Harmonielehre; The chairman dances; 'Tromba lontana’ uit Two fanfares; Short ride in a fast machine. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 555.051-2. 1993

 

Naïve and sentimental music; Mother of man; Chain to the rhythm. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa Pekka Salonen. Nonesuch 7550-79636-2. 1996

 

Harmonium. San Francisco symfonie orkest en -koor o.l.v. Edo de Waart. ECM 821.465-2. 1984

 

Harmonium; koren uit Klinghoffer. San Francisco symfonie orkest en –koor o.l.v. John Adams. Nonesuch 7559-79549-2. 1997

 

The wound-dresser; Fearful symmetries. Sanford Sylvan met het St. Luke’s orkest o.l.v. John Adams. Nonesuch 7559-79218-2. 1989

 

Gnarly buttons; John’s book of alleged dances. Michael Collins, Kronos kwartet en London Sinfonietta o.l.v. John Adams. Nonesuch 7559-79465-2. 1997

 

China gates; Phrygian gates. Gloria Cheng-Cochran. Telarc CD 80513. 1995

 

El niño. Lorraine Hunt Lieberson, Dawn Upshaw, Willard White, Theatre of voices en Duits symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Nonesuch 7559-79634-2 (2 cd’s). 2001

 

Nixon in China. Sanford Sylvan, James Maddalena, Thomas Hammons, Mari Opatz, Nancy T’ang, Stephanie Friedman, Marion Dry, John Duykers, Carolana Page, Trudy Ellen Craney met St. Luke’s koor en –orkest o.l.v. Edo de Waart. Nonesuch 7559-79177-2 (2 cd’s). 1987

 

The death of Klinghoffer. James Maddalena, Thomas Hammons, Thomas Young, Eugene Perry, Sanford Sylvan, Stefanie Friedman en Sheila Nadler met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Nonesuch 7559-79281-2 (2 cd’s). 1991

 

 

 

DVD-V

 

Portret van de componist; Kamersymfonie; Gnarly buttons. Ensemble interContemporain o.l.v. Jonathan Nott. Arthaus 100.322.

 

El niño. Lorraine Hunt Lieberson, Dawn Upshaw, Willard White, Theatre of voices en Duits symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Arthaus 100.220.