Componisten portretten

BACEWICZ

 

BACEWICZ, GRAZYNA (1909 – 1969): POOLSE TUSSENPAUS

 

 

 

De belangrijkste Poolse componist tussen Szymanowski en Lutoslawski, Grazyna Bacewicz, werd in Lodz geboren in een muzikaal nest. Ook haar broer Kriejstut toonde grote begaafdheid als pianist en ze speelde vaak met hem samen. In 1928 ging ze aan het conservatorium in Warschau studeren. Ze vervolgde haar opleiding in Parijs bij twee van de belangrijkste pedagogen uit die tijd: Carl Flesch voor viool en Nadia Boulanger voor compositie.

 

Ze had de pech om in 1935 aan het Wieniawski vioolconcours deel te nemen omdat toen uitgerekend ook David Oistrakh en Ginette Neveu meededen en met eerste prijzen gingen strijken. Maar daardoor ongehinderd maakte ze als violiste grote carrière en werd vooral geprezen voor de uitvoering van het eerste vioolconcert van haar landsman en mentor Karol Szymanowski.

 

Het wekt dus nauwelijks verrassing dat het leeuwendeel van haar composities is geschreven voor viool. Ze componeerde niet minder dan zeven vioolconcerten en vijf vioolsonates, maar ook haar andere orkestwerken ontlenen de sterkste impulsen aan haar schrijfwijze voor strijkers.

 

De werken die ze vóór 1960 schreef, worden meestal bestempeld als neoklassiek, hoewel ze zelf een hekel had aan dat etiket. Maar die term geeft wel goed aan dat het gaat om muziek met heldere contouren, krachtig contrapunt en een open klank, wars van sentimentaliteit. Toch ontbreekt het geenszins aan emotie. Zo bevat bijvoorbeeld het langzame deel van haar Concert voor strijkorkest – een van haar beste werken – een sensuele, heel treffende cellopartij die fraai afsteekt tegen de zacht, maar nadrukkelijk klinkende hogere strijkinstrumenten. Maar soms zakken de vaart en dus de spanning even in en lijkt de afwisseling van de stemmen wat schematisch.

 

Na 1960 is een poging merkbaar om enige aspecten van de avant-garde te assimileren, met name die technieken waarbij gebruik wordt gemaakt van glissandi en clusters zoals we die kennen van haar jongere landgenoot Penderecki. De eerste hieronder genoemde cd vormt een ideale introductie tot het werk van de componiste.

 

En dan is er haar verdere kamermuziek. Naast de vijf vioolsonates schreef ze op dat gebied aardig wat werken, waarvan vooral de zeven strijkkwartetten van belang zijn. Meteen het eerste kwartet uit 1938 vertoont een meesterlijke vorm, maar de beste werken in dit genre dateren uit haar middenperiode. Zo heeft het in 1947 in Parijs geschreven derde kwartet twee rusteloos, energiek aandoende hoekdelen die een prachtig andante omsluiten” een rijk geharmoniseerde klacht waarin een zangerige melodie zweeft boven een pizzicato begeleiding.

 

In 1951 won Bacewicz met haar een jaar eerder ontstane vierde strijkkwartet een internationaal compositieconcours in Luik. Ook dit is een treffend driedelig werk met een heel persoonlijk cachet. In het krachtige eerste deel contrasteert duister sonore muziek met een meer uitgelaten rapsodisch gedeelte; het langzame deel is opnieuw een heel gevoelige, zij het bijna statische uiting en de rondo finale toont de componiste in een luchtige, geestige stemming.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Concert voor strijkorkest; Vioolconcert nr. 7; Vioolsonate nr. 4; Pianosonate nr. 2. Edward Statkiewicz (v), Aleksandra Utrecht (p), Krystian Zimerman (p), Piotr Janowski (v) met het Pools kamerorkest o.l.v. Jerzy Maksimiuk en het Nationaal filharmonisch orkest Warschau o.l.v. Andrzej Markowski. Olympia OCD 392. Strijkkwartetten nr. 2, 3 en 6. Amar corda kwartet. Acte préalable AP 0020.