Componisten portretten

BIRTWISTLE

 

BIRTWISTLE, HARRISON (1934 -     ): HOE BETREKKELIJK ‘MOEILIJK’ IS

 

 

 

Kenmerkende herinnering: tijdens de Last Night of the Proms in Londen, in september 1995 werd Birtwistle’s Panic uitgevoerd. Een werk waarin de spanning dusdanig werd opgevoerd dat het inderdaad bijna paniek veroorzaakte bij het publiek dat niets aankon met zo’n chaotisch en onbegrijpelijk werk. Onbegrip is een voor de hand liggend gevoel bij confrontatie met werk van deze Engelsman. Maar men kan ook gewoon proberen de vooropgezette gedachte aan ‘moeilijk’ van zich af te zetten om zich onbekommerd over te geven aan het gebodene. Spring gewoon met open oren en geest in het muzikale diepe en onderga het opwindende karakter van deze muziek met zijn obscure numerieke technieken, zijn merkwaardige patronen, zijn vreemde klankweefsels en zijn suggesties van geheimzinnige rituelen om te ervaren dat de componist niet bepaald gek is, maar een volkomen beheersing heeft over een rijke, ook vindingrijke muziektaal.

 

De cd is met zijn mogelijkheid tot herhalen een ideaal hulpmiddel om Birtwistles muzikale landschappen te verkennen. Landschappen die ook wisselen omdat de luisteraar telkens andere paden kan kiezen. Het ruwe en diepgewortelde materiaal van de muziek van Birtwistle klinkt vaak alsof het van ver voor of juist ver na de moderne wereld stamt; het roept elementaire menselijke- en natuurkrachten op, om het even of het daarbij gaat om de gestileerde heftigheid van een Griekse tragedie, de elementaire cycli van de natuurlijke wereld of de destructieve mars van de tijd zelf.

 

Veel van Birtwistles vroege werken bezitten de ruige, massieve kwaliteit van een prehistorisch monument, maar naarmate zijn oeuvre vorderde, ging de componist ook het vermogen tonen om werk van een lyrische schoonheid en incidenteel zelfs een verrassende fijnzinnigheid te schrijven.

 

Gedurende de jaren vijftig van de vorige eeuw werd de Britse muziek gedomineerd door de huiselijke pastorale esthetiek van een componist als Vaughan Williams en zijn navolgers. Jongere componisten en musici die aan het Manchester College of Music studeerden, zoals Birtwistle, Peter Maxwell Davies, Alexander Goehr, Elgar Howarth en John Ogdon zetten zich af van de door zogenaamde ‘Manchester school’ geschapen muzikale claustrofobie en oriënteerden zich op wat zich in die tijd op het continent afspeelde. Daar hoopten ze inspiratie uit te kunnen putten.

 

Alleen Birtwistle wachtte zijn tijd af, temperde zijn compositorische ambities en studeerde eerst af als klarinettist. Dat duurde tot de première van zijn blaaskwintet Refrains and choruses uit 1959. Met zijn wrange klanken kondigde dat meteen een nieuwe, opvallend persoonlijke componistenstem aan. Maar hoe zelfverzekerd de daarop volgende werken ook leken, duurde het tot 1965 voordat hij echt succes boekte met zijn Tragoedia.

 

De schrille muzikale beeldspraak van het werk – koren van schreeuwerige houtblazers en een krankzinnig getokkelde harp, afgewisseld door bedaarde tussenspelen met een intens, doch getemperd lyrisch karakter – tonen inderdaad enige verwantschap met een Griekse tragedie. Die invloed gaf het werk ook zijn betekenis (‘geitendans’) en bleef de componist tijden lang fascineren.

 

Birtwistles werken uit de jaren 1960 culmineerden in de notoire kameropera Punch and Judy die zijn eerste opvoering beleefde tijdens het Aldeburgh festival 1968. Bij die gelegenheid verliet de overigens altijd nogal tolerante organisator van het festival – Benjamin Britten – demonstratief de zaal uit protest. Met Punch and Judy slaagden de componist en zijn librettist Stephen Pruslin erin om de hoofdfiguren die gewoonlijk worden uitgebeeld als simpele karikaturen een haast mythisch karakter te geven. Als opera heeft het werk ongetwijfeld meer te danken aan Stravinsky’s Renard dan aan de grote operatraditie sinds Monteverdi. De muziek van dit werk is het treffendst tijdens de momenten van bezinning: sinister, pakkend of allebei.

 

Wat vooral opvalt aan het stuk, is niet alleen de ongebreidelde gewelddadigheid en het enge karakter van het gegeven, maar ook de manier waarop met behulp van een proces van gestileerde reënscenering (Punch vermoordt de ongelukkige Judy niet minder dan viermaal) het tragikomische gedrag van een moordlustige marionet op een hoger plan wordt verheven. Dat herinnert aan een zuiver instrumentaal werk als Tragoedia waarin eenzelfde spanning heerst tussen het verhitte onderwerp en zijn geritualiseerde voorstelling.

 

Het werk dat echt de komst van een belangrijke componist met een eigen stem aankondigde, is The triumph of time (1972), een monumentale orkestrale processie die werd geïnspireerd door Brueghels afbeelding van de meedogenloos voortschrijdende tijd. De melancholieke melodieflarden van de althobo die telkens opduiken, zijn kenmerkend voor een toets van klaaglijke lyriek die het werk van Birtwistle binnensloop.

 

Andere werken uit die periode, zoals Meridian, the fields of sorrow en Melenconia 1 toonden nogmaals Birtwistles nieuwe meesterschap aan. De getemperde, sombere soundscapes van deze muziek vertonen gelijkenis met de kale, mensloze streek waarin de componist in Noord Engeland opgroeide.

 

In 1986 was de première van ’s componisten lang verwachte tweede opera The mask of Orpheus. Met zijn mythologische, gemaskerde figuren vormt dit werk het toonbeeld van zijn voorliefde voor typische structuren en een verhaallijn met herhalingen. De componist zwoegde van 1973 tot 1984 aan dit werk. Het gaat hier ook niet om de legende van Orfeus en Euridike in een geïdealiseerde barokvorm, maar om een relaas van onverminderd elementaire tragiek. Het verhaal wordt steeds opnieuw verteld en vanuit eindeloos andere gezichtspunten bekeken in 42 ‘trinities of action’. Iedere figuur wordt daarom ook door drie vertolkers vertegenwoordigd: een zanger, een danser en een mimespeler. De eerste akte gaat in essentie over de dood van Euridike aan een giftige slangenbeet, de tweede volgt Orfeus op zijn tocht door de onderwereld over 17 gewelven en in de derde wordt de handeling afgerond met Orfeus’ dood in de handen van de Dionysische vrouwen.

 

Geen lichte kost, ook al niet omdat de componist zware, massieve krachten inzet en bij vlagen oorverdovende klankstapels optast, niet zelden met elektronische hulpmiddelen. De momenten waarin de protagonisten even hun fragiele lyriek kunnen laten horen, spreken daar des te sterker door.

 

De opera ging een belangrijker rol spelen voor hem. In 1988 verscheen de ‘mechanische pastorale’ Yan tan tethera, een bovennatuurlijk verhaal over twee herders, hun schapen en de duivel. Een heel ander soort pastorale volgde in 1991 met de monumentale opera Gawain. De sombere geschiedenis uit dit verhaal vormt een treffend contrapunt met de beproevingen van Arthur ten gevolge van de meedogenloze opeenvolging van de jaargetijden.

 

Volgden weer twee opera’s, beide met een nieuw karakter: In The second mrs. Kong (1994) komen we niet alleen Orfeus en Euridike tegen, maar ook Vermeer, King Kong en een schoonheidskoningin. Daarentegen is The last supper (2000) gebaseerd op de gedachte van een reünie van Jezus met zijn discipelen tweeduizend jaar later. Ondanks het feit dat het werk wordt gedragen door dertien mannen tegenover één vrouw heeft het een uitgesproken lyrisch karakter.

 

Maar ook op orkestraal en instrumentaal gebied bleef de productie van Birtwistle op dreef. Te noemen vallen het meesterlijke Secret theater (1985), de massieve Earth dances (1986), beide orkestwerken en een reeks ‘concerten’ (de terminologie is feitelijk niet helemaal passend) voor trompet (Endless parade, 1987), piano (Antiphonies, 1993), tuba (The cry of Anubis, 1994) en saxofoon (Panic, 1995).

 

Wat bijvoorbeeld in Secret theater (naar een gedicht van Robert Graves over ‘an unforeseen and fiery entertainment’) leidt tot een studie over ritme en tijd, het huwelijk tussen het pastorale en het mechanische. Dit werk voor kamerensemble is tweedelig, een ‘Cantus’ voor hoofdzakelijk blazers met een schier eindeloze melodie en een ‘Continuum’ bij wijze van mechanische begeleiding of muzikale klok.

 

Een voorbode daarvan is Silbury air (1977) waarin een ‘pulserend labyrint’ – een soort wegenkaart met verschillende muzikale snelheden – de routes bepaald waarlangs de componist reist door zijn dynamische ‘klankschappen’. In Carmen arcadiae mechanicae perpetuum (1978) was de melodiek al vrijwel uitgebannen om plaats te maken voor leen optelsom van louter muzikale mechanismen bij wijze van ritmische caleidoscoop. Het zijn ruige werken die qua opmaak herinneren aan de vulkanische eerste scheppingsperiode van de componist.  

 

Ritual fragment (1989) is een eerbetoon aan de overleden manager van London sinfonietta, Michael Vyner en wordt door soli van tien solisten bepaald, te beginnen bij de trompet en eindigend bij de fluit.

 

Op vocaal gebied vragen vooral de 3 Settings of Celan en de Pulse shadows (1996), treffende en welsprekende muziek op teksten van de tijdens de Tweede Wereldoorlog wreed omgekomen Roemeensjoodse dichter Paul Celan de aandacht. Laatstgenoemd werk bestaat uit een reeks klachten op cryptische teksten. Het gaat om negen gezongen teksten van Celan, doorspekt met negen delen voor strijkkwartet. Hiermee reageerde de componist treffend op de Holocaust. In de opname worden Engelse vertalingen gebruikt. Alleen ‘Totnauberg’ wordt in het Duits gezongen.

 

Van veel vroeger dateert op vocaal gebied Nenia: The death of Orpheus (1970) voor sopraan, drie basklarinetten, piano en slagwerk. Een voorstudie voor The mask of Orpheus? Orfeus vormde kennelijk een belangrijke inspiratiebron voor Birtwistle. Hier gaat het om een elegisch stuk waarin de soliste vocaliseert tegen een achtergrond van gepuncteerde slagwerkachtige klanken.

 

De exuberante Earth dances vormen een veertig minuten durend orkestwerk dat zijn naam en structuur ontleent aan een geologische metafoor waarbij het orkest is verdeeld in zes lagen of ‘strata’ met steeds wisselende relaties die de grote natuurkrachten van onze planeet uitbeelden. Soms steken die lagen machtig overeind, op andere momenten dreigen ze haast te verdwijnen. Maar steeds wordt teruggekeerd naar eenzelfde punt met dan wel een ander uitzicht. Bovenop deze seismische muzikale processen richt Birtwistle dan nog een virtuoze orkestrale bovenbouw vol uitgelaten details die het leven aan het oppervlak in al zijn verscheidenheid lijken te illustreren.

 

Tot Birtwistle’ recentste werken behoort Theseus game (2003) voor groot ensemble, een half uur vergend massief stuk voor twee kamerorkesten met elk een eigen dirigent; het werd ook in het Holland Festival 2006 gegeven maar beleefde zijn première tijdens het Ruhr festival. Het opnieuw typische ritueel waarvoor de componist zo bekend is, heeft hier betrekking op de draad die door Ariadne aan Theseus wordt gegeven om te ontsnappen. De melodiedraad wordt van solist naar solist doorgegeven, maar het resultaat zou ook moeten worden gevisualiseerd om effect te sorteren.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Carmen arcadiae; Mechanicae perpetuum; Silbury air; Secret theatre. London sinfonietta o.l.v. Elgar Howarth. Etcetera KTC 1052.

 

Earth dances; Tragoedia; Secret Theatre; Three settings of Celan; Endless parade; Panic. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi, Haakon Hardenberger met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Elgar Howarth, Christine Whittlesey met het Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez, John Harle met het BBC symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. Decca 468.804-2 (2 cd’s). 1995

 

Earth dances; Theseus game. Ensemble modern o.l.v. Pierre Boulez c.q. Martyn Brabbins met  Pierre-André Valade. DG 477.070-2.

 

Secret theatre; Ritual fragment; Nenia; The death of Orpheus. Rosemary Hardy met de NDR Musikfabrik o.l.v. Johannes  Kalitzke. CPO CPO 999.360-2.

 

Gawain’s journey; The triumph of time; Ritual fragment. Philharmonia orkest en London sinfonietta o.l.v. Elgar Howarth. NMC NMCD  088.

 

Tragoedia. Melos ensemble. EMI 586.187-2 (2 cd’s). 1967

 

Harrison’s clocks. Joanna MacGregor. Sound Circus SC 004. 1998

 

Pulse shadows. Claron McFadden met het Arditti kwartet; Nash ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw. Teldec 3984-268672-2. 2001

 

The mask of Orpheus. Jon Garrison, Peter Bronder, Jean Rigby, Anne-Marie Owens, Alan Opie, Marie Angel e.a. met de BBC singers en het BBC symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. NMC NMCD 050 (3 cd’s). 1996

 

Gawain. Marie Angel, Penelope Walmsley-Clark, Anne Howells, Kevin Smith, Richard Greager, François le Roux, John Tomlinson e.a. met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Elgar Howarth. Collins 70412 (2 cd’s). 1994

 

Punch and Judy. Stephen Roberts, Jan DeGaetani, Phyliis Bryn-Julson, Philip Langridge, David Wilson-Johnson, John Tomlinson en London sinfonietta o.l.v. David Atherton. Etcetera KTC 2014 (2 cd’s).