BIZET, GEORGES (1838 – 1875): BEROEMD DOOR CARMEN
Zoals meer negentiende eeuwse operacomponisten werd Bizet onsterfelijk dankzij één partituur: Carmen. Hij componeerde en voltooide de vierde en laatste akte in 1874; een jaar later was hij dood. Bizet had een rijk, vervuld kort leven. Al op zijn negende was hij op het Parijs’ conservatorium toegelaten waar hij les kreeg van Zimmerman en Gounod (contrapunt), Halévy (compositie) en Marmontel (piano) en binnen een paar maanden won hij zo ongeveer alle prijzen die daar te winnen waren: voor piano, orgel en compositie. De basis van zijn muzikale ontwikkeling was gelegd door zijn beide ouders.
In 1857 toen hij al helemaal negentien was, won hij de begeerde Prix de Rome die hem daar in drie jaar op weg hielp naar een vaste koers richting zekerheid en roem. Een voorbeeld van zijn grote capaciteiten uit die tijd al is zijn Symfonie in C, een verrassend, tegelijk jeugdig en rijp werk uit 1855; het verraadt enige invloed van Gounod die hij in 1856 had leren kennen.
Zijn eerste belangrijke opera, Les pêcheurs de perles ( De parelvissers) ging in 1863 in de Parijse Opéra comique. Het werk werd geschreven op een verschrikkelijk libretto waarvan de auteurs Cormon en Carré achteraf zeiden dat als ze geweten hadden van Bizets enorme talent nooit zo’n ‘witte olifant’ hadden geleverd. Maar het publiek bereidde Bizets sensuele en heel melodische muziek een warm onthaal en het werk werd zo toch een van Bizets weinige onmiddellijke successen, hoewel die populariteit vooral en vrijwel uitsluiten was te danken aan een van de fraaie duetten voor tenor en bariton ‘Au fond du temple saint’.
Bizet schreef nog een aantal komische en dramatische opera’s, maar vele bleven onaf en geen enkele suggereerde veel meer dan een grote vakbekwaamheid. Maar in 1872 was Bizets belangstelling gewekt voor de korte novelle Carmen van Prosper Merimée. Bij de Opéra comique was men echter heel wat minder enthousiast, want men wilde de dood niet op het toneel en ze waren ook niet dol op een libretto dat werd gedomineerd door zigeuners, dieven en sigarettenmeisjes. Maar alle bezwaren ten spijt stond het management een opvoering toe en zo kreeg Carmen 3 maart 1875 zijn première.
Bizet beschreef het resultaat als een ”definitieve en hopeloze flop” wat nogal overdreven was en verkoos het om als psychosomatisch zieke naar bed te gaan. Vier uur nadat het brandscherm voor de 33e keer was neergelaten, stierf hij aan zijn tweede hartaanval.
Carmen is de eerste ‘realistische’ Franse opera met een mengeling van gesproken dialoog, intense couleur locale en een goed in elkaar gezet tragisch aflopend drama, fraai verwerkt in een meesterlijke partituur. Aan lof uit onverdachte hoek mankeerde het allerminst. Wagner noteerde bijvoorbeeld: “Hier is goddank iemand met ideeën in zijn hoofd”; zowel Brahms als Tschaikovsky waren een en al bewondering en Nietzsche gebruikte deze opera als stok om Wagner te slaan.
Niettemin veroorzaakten de hartstochtelijke karaktertekening van Carmen en haar rivaliserende minnaars Don José en de stierenvechter Escamillo, net als het tragische einde waarin Don José zijn geliefde vermoordt een schandaal in de reactie van het publiek.
Bizets sfeertekening van de Spaanse omgeving verraadt zijn grote gaven als orkestrator en Carmen is een van de beste en succesvolste operarollen voor een mezzosopraan. Haar manipulaties en magnetische aantrekkingskracht worden gearticuleerd door een muziek vol descriptieve sensualiteit. Haar ‘Habanera’ en ‘Seguidilla’ zijn heel sexy. Het is moeilijk voorstelbaar waarom critici Carmen een gebrek aan melodieën verweten. Het werk zit namelijk boordevol prachtige melodieën, overigens net als Gounods Faust – de enige andere Franse opera die even populair was en is als Carmen.
Bizets beste orkestpartituur, de Symfonie in C, ontstond al toen hij net zeventien was. Vreemd genoeg moest het werk wel tot 1935 wachten voordat het de eerste keer werd uitgevoerd nadat het twee jaar eerder in de bibliotheek van het Parijs’ Conservatorium was ontdekt door een biograaf van Bizet, D.C. Parker.
Net als zijn voorbeeld, Gounods eerste symfonie, legt dit werk van Bizet geen claim op oorspronkelijkheid, maar het is een fris, ongekunsteld en vrijuit werk. In die zin heeft het iets van een Franse versie van een symfonie van de jonge Schubert al kan hij diens symfonieën niet hebben gehoord. De orkestratie is heel licht en transparant en herinnert daardoor aan Mendelssohn, maar net als bij Mendelssohn gaat het hier niet om zomaar een brokje onrijp jeugdwerk.
In 1872 schreef Bizet toneelmuziek bij Alphonse Daudets stuk L’Arlésienne. Een tragedie die speelt in de geboortestreek Provence van de auteur. Het gaat om een man die zelfmoord pleegt omdat zijn liefde voor een meisje uit Arles niet wordt beantwoord. Bizets fijnzinnige en vrij discrete muziek kon het toneelstuk niet redden en na een paar weken werd het van het repertoire afgevoerd.
Maar in plaats van de muziek nu ook aan de vergetelheid prijs te geven, verzamelde Bizet vier hoogtepunten uit zijn werk die hij tot een concertsuite bundelde. Die suite werd al gauw heel populair, waarop Bizets vriend Ernest Guiraud nog eens zo’n suite met vier delen samenstelde. Daaronder een menuet dat was gebaseerd op een duet uit Bizets opera La jolie fille de Perth uit 1866. Die beide Arlésienne suites bevatten kostelijke muziek; interessant is bijvoorbeeld meteen het voorspel van de eerste suite met zijn klaaglijke solo voor saxofoon, een instrument dat toen nieuw was in het symfonie orkest.
Een enkel woord nog over de vele opnamen van Carmen. Hieronder zijn een paar van de mooiste versies genoemd, maar dit werk geeft aanleiding tot zoveel ‘geldige’, maar verschillende benaderingen, dat het kan lonen om ook bv. Maazel (Erato 2292-45207-2), Lombard (Auvidis Valois V 4734) en Karajan (DG en RCA) eens te beluisteren.
Selectieve discografie
Symfonie in C; Ouverture in A; Patrie; Suite La jolie fille de Perth. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 452.102-2. 1995
Symfonie in C; Arlésiennesuites 1 en 2. Frans nationaal orkest c.q. Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 567.231-2. 1956/9
L’Arlésienne suites 1, 2; Carmen suites 1, 2. Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 466.421-2. 1986
Carmen. Teresa Berganza, Plácido Domingo, Ileana Cotrubas, Sherrill Milnes, Yvonne Kenny, Alicia Nafé, Robert Lloyd e.a. met de Ambrosian singers en het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.885-2 (3 cd’s). 1977
Carmen. Angela Gheorghiu, Roberto Alagna, Thomas Hampson, Inva Mula e.a. met het Ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 557.434-2 (3 cd’s). 1996
Carmen. Victoria de los Angeles, Nicolai Gedda, Janine Micheau, Denise Monteil, Marcelle Croisier, Monique Linval e.a. met het koor en het Frans nationaal orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 567.357-2 (3 cd’s). 1958
Les pêcheurs de perles. Barbara Hendricks, John Aler, Gino Quilico, Jean-Philippe Courtis met het Ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 749.837-2 (2 cd’s). 1989