Componisten portretten

BOULANGER

 

BOULANGER, LILI (1893 – 1918): BIJZONDERE VROUWENTALENT MET NADIA

 

 

 

De naam van de 16 september 1887 in Parijs geboren Nadia Boulanger is onlosmakelijk verbonden met haar werk (en haar successen) als compositielerares. Ze was minstens zo invloedrijk en gerespecteerd als Rimsky-Korsakov en d’Indy en leverde via haar werkzaamheden aan het Amerikaans conservatorium in Fontainebleau een aantal zeer geslaagde studenten af: Jean Françaix, Virgil Thomson, Aaron Copland, Roy Harris, Walter Piston, Lennox Berkeley, Igor Markevitch, Nicholas Maw, Thea Musgrave en anderen. Zelfs Gershwin vervoegde zich bij haar.

 

De grote vraag was: waarom stopte ze zelf te componeren en wijdde ze de rest van haar leven aan het onderwijzen van anderen? Haar antwoord luidde dat ze door haar jongere, heel tragisch jong gestorven zus Lili, de eerste vrouw die de Prix de Rome compositieprijs won (21 augustus 1893- 15 maart 1918) les te geven in de eerste plaats ontdekte dat ze een stuk minder begaafd was en haar eigen composities omschreef als ‘niet slecht, maar nutteloos’ en in de tweede plaats dat ze over een groot pedagogisch talent beschikte.

 

Tegen de tijd dat ze dat besluit nam, bestond de familie Boulanger uit drie vrouwen – een weduwe als moeder en twee jonge dochters. Vader Ernest Boulanger had zelf ooit de Prix de Rome gewonnen. Maar dat was in 1835, 52 jaar voordat Nadia werd geboren. Hij trouwde erg laat met een veel jongere vrouw en stierf op zijn 81e toen zijn oudste dochter nog slechts dertien jaar was.

 

Zijn weduwe maakte zich grote zorgen om de jongste dochter, Lili die zo broos en zwak was dat ze wel nooit een goede huwelijkspartner zou vinden. Hoe zou Lili overleven als haar moeder overleed en Nadia niet in staat bleek haar te onderhouden? Lili’s antwoord was heel dapper: zover haar gezondheid dat toeliet zou ze muziek studeren en als componist zelf in haar onderhoud voorzien. Zover bekend is Nadia nooit voor die keuze gesteld. Ze toonde vooral begrip en wijdde zich aan de muzikale vorming van haar zeer getalenteerde, maar nog ongevormde jongere zus. Ze hielp Lili eveneens in het gevecht tegen de tijd; toen Lili 22 was, wist ze dat ze spoedig zou sterven, maar ze werkte stug door totdat ze de strijd twee jaar later moest opgeven.

 

De zusjes Boulanger werden in musicis opgeleid door hun aristocratische Russische moeder, die een culturele band smeedde welke werd versterkt door de Parijse hype voor de Russische cultuur die volgde op het eerste seizoen van Diaghilevs Ballet russe in 1909. Maar in feite vertoont de muziek van Lili een grotere verwantschap aan Debussy en haar leraar en mentor Fauré dan aan Rimsky-Korsakov of Stravinsky. Zij was de tweede Boulanger die de prestigieuze Prix de Rome won, haar vader had die prijs zoals gezegd ook al eens gewonnen in 1835. In 1913 moesten de kandidaten de voorgeschreven tekst van Eugène Adenis op muziek zetten. Zijn Faust et Hélène is min of meer gebaseerd op Goethe’s Faust II: Mefisto die op aandrang van Faust Helena van Troje te voorschijn tovert. Het is de grote verdienste van Boulanger dat ze dit gegeven verheft tot een volkomen overtuigende wereld vol duistere en claustrofobische passies. In haar uitgebreide chromatiek toont ze zich verwant met Wagner, in haar directe wijze van uiten met Debussy, terwijl haar stem een heel eigen karakter heeft. De vocale kant is sterk sensueel, maar de dramatiek in het ongeveer een half uur durende stuk verflauwt geen moment.

 

Voor een goede katholiek is het logisch dat haar vocale muziek is doordesemd met religieuze intensiteit. Van haar drie psalmzettingen is Psalm 24 een declamatorische jubelkreet voor vierstemmig koor en een tenorsolist. Krachtige bijdragen van het koper en modale harmonieën zorgen voor een nogal ruige, primitieve omranding. Mooier nog is Psalm 130, het ‘De profundis’ voor alt, tenor, koor en orkest, geschreven tussen 1910 en 1917. Een heel persoonlijke, bijzonder plechtige uiting die in harmonisch opzicht aan Fauré doet denken, maar niet dezelfde geest ademt. Het werk is doortrokken van een overweldigend mysterieus gevoelen er zijn Gregoriaanse ondertonen.

 

Lili Boulanger sloeg de muziek van Fauré hoog aan en heel wat van haar liederen verraden zijn invloed, met name in de manier waarop zanger en pianist als gelijkwaardige partners worden behandeld. Haar meesterwerk in dit genre is Clairières dans le ciel, een cyclus van dertien liederen voor mannenstem, ontstaan tijdens haar verblijf in Rome in 1914. De gedichten zijn van de symbolist Francis Jammes, die goed bevriend was met Henri Duparc en ook Boulangers liederen verraden op hun beurt bijvoorbeeld door de subtiele chromatiek en de volkomen identificatie met die teksten een invloed van Duparc. De bitterzoete sfeer van de teksten waarin herinneringen aan een verloren liefde worden opgeroepen door associaties met de natuur of alledaagse impressies eindigt tenslotte in totale wanhoop, ongeveer zoals in Schuberts Winterreise.

 

Maar terug nu naar zus Nadia. Aan begrip voor de precaire situatie van Lili mankeerde het bij haar niet; ze deed zelf ervaring op als componiste, maar besefte wel dat ze meer in haar mars had als lerares. Het handjevol composities dat ze naliet is ongelijkmatig van aard, maar beslist niet ‘nutteloos’. Zelf won ze op haar vijftiende in 1903 al een prijs voor harmonie aan het Parijs’ Conservatorium, in 1904 gevolgd door onderscheidingen voor orgel, piano, begeleiding en fuga. Zelf wordt ze in 1909 benoemd als assistent professeur aan dat Conservatorium. In 1911 schrijft ze La ville morte, in 1919 wordt haar leraarschap uitgebreid en in 1921 komen de eerste Amerikaanse componisten – Copland en Thomson – bij haar studeren. In 1925 werkt ze als soliste mee aan de première van Coplands Symfonie voor orgel en orkest in New York (terug te vinden in een moeilijk of niet meer verkrijgbaar, in eigen beheer door het orkest uitgegeven cd album NYP 9701). Ze gold namelijk ook als formidabel organiste.

 

In 1935 volgt ze Paul Dukas op als compositieleraar aan de Ecole normale en begint ze met haar vrij toegankelijke koor- en analyse klassen thuis. Die worden jaarlijks van november tot juni gegeven en gaan vrijwel tot haar dood op 92-jarige leeftijd, 22 oktober 1979 door. De syllabus bevat Bachs Johannes Passion, Carissimi’s Jephta, Stravinsky’s Perséphone en werken van Tallis, Hindemith, Palestrina, Monteverdi, Schütz en anderen.

 

Dan, in 1936, wordt onder haar leiding het Requiem van haar leermeester Fauré in Londen uitgevoerd en neemt ze met haar ensemble een eerste reeks madrigalen van Monteverdi op; met dat ensemble maakt ze aansluitend een tournee door de V.S., waar ze later regelmatig terugkeert om les te geven en als dirigent op te treden in Boston, Philadelphia en New York. In Boston bijvoorbeeld is mede door haar een Lili Boulanger Memorial Fund opgericht. Met Dinu Lipatti samen geeft ze in 1937 een op de plaat gedocumenteerd recital, waarin o.a. Brahms’ Liebeslieder Walzer op. 39 worden uitgevoerd en in 1938 verzorgt ze de première van Stravinsky’s Dumbarton Oaks concert; ze was met Stravinsky goed bevriend.

 

Wat haar composities betreft: het pianowerk Vers la vie nouvelle is een groots opgezet, duister en heftig stuk en haar lied L’échange bezit identieke kwaliteiten. In feite was Lili ook niet de eerste vrouw die de Prix de Rome won. Alleen kreeg zij voor haar cantate La sirène geen eerste, maar een tweede prijs. In haar latere leven toonde Nadia wel spijt dat ze het componeren er geheel aan had gegeven terwijl ze toch vond dat componeren een niet genoeg te waarderen discipline van elke musicus hoorde te zijn.

 

Ze leidde intussen ook uitvoerende kunstenaars op. Tot haar pianoleerlingen behoorde behalve Dinu Lipatti ook Idil Biret, ook violist Henryk Szeryng studeerde bij haar, net als de jazz trompettist Quincy Jones en de musicoloog Jacques Chailley.

 

Zelfs Franse, toch vaak nogal chauvinistische platenmaatschappijen hebben helaas het oeuvre van Nadia Boulanger altijd stiefmoederlijk behandeld. Zo’n cantate La sirène en haar opera La ville morte zouden toch voor nadere kennismaking ter beschikking moeten zijn. Van dat handjevol opnamen dat van haar bestaat, is de belangrijkste de aan madrigalen van Monteverdi gewijde cd. Om die opname te realiseren verzamelde ze in februari 1937 een uitgelezen groep zangers om zich heen. De piano en de moderne strijkinstrumenten doen in deze dagen van authentieke uitvoeringspraktijken wat anachronistisch aan, maar de levendige dictie, de haast uitgelaten levendige ritmen en de intieme, ontroerende zuiverheid van de stemmen van Marie-Blanche de Polignac (geweldig mooi in Lamento della ninfa en Il ballo dell’ingrate), Hugues Cuénod en Paul Derenne (buitengewoon elegant in Chiome d’oro en Zefiro torna) zijn op een heel eigen wijze ‘authentiek’.

 

Jammer dat Boulangers latere, naoorlogse versie van Monteverdi madrigalen niet meer verkrijgbaar is, net als even spijtig die verzameling van Franse renaissance- en barokmuziek uit de tijd van die eerste Monteverdi opname.

 

Een ander aspect van die ‘diepere soort authenticiteit’ is terug te horen in de 1e opname uit 1948 van Fauré’s Requiem. Boulanger gebruikte hier de ‘standaardversie’ voor volledig orkest uit 1900, maar Fauré’s oorspronkelijke concept van het werk als kamermuziek voor gesplitste strijkers en orgel is als het ware tussen de regels door hoorbaar. In haar latere opname uit 1968 (ze was toen 81!) gebruikte ze een groter ensemble en betere solisten, maar het orkestspel is even transparant en het door Fauré zelf als ‘zachtaardig Requiem’ bestempelde werk krijgt hier strenge trekken.

 

Haar verdere opnamen betreffen vooral werk van haar zus Lili en een waar te nemen hernieuwde belangstelling daarvoor is goeddeels te danken aan de hoge uitvoeringsstandaard. Maar Nadia dirigeerde gedurende haar lange leven veel meer en in menig Frans, Engels en Amerikaans omroeparchief moet nog heel wat materiaal van haar sluimeren. Nogmaals, jammer dat haar activiteiten als uitvoerend musicus zo slecht zijn vertegenwoordigd.

 

Gelukkig geniet ze wel nog grote bekendheid als compositielerares. Opvallend veel van haar later bekend geworden leerlingen waren Amerikanen, in tegenstelling tot de weinige Fransen. Virgil Thomson herinnerde zich dat Boulanger veronderstelde dat de Amerikaanse muziek een grote vlucht zou nemen, net zoals dat bij de Russische  tachtig jaar eerder was gebeurd. Een gevolg van die opvatting was dat de lerares in eigen land ondergewaardeerd werd. Ze kreeg ook het verwijt dat ze een soort stereotype leerlingen afleverde, wat natuurlijk onzin is wanneer men Douglas Moore vergelijkt met Elliott Carter of Roger Sessions met Walter Piston. Het verhaal gaat dat Jean Cocteau ooit de uitspraak heeft gedaan, dat ze “pas l’école de Stravinsky, mais l’église de Stravinsky’ leidde.

 

En inderdaad toonde Boulanger een grote toewijding aan deze Russische componist omdat diens muziek ‘de mentale capaciteiten bevredigde en tegelijkertijd het hart raakte’. In veel van haar gepubliceerde en nagelaten documenten uitte zij bewondering voor Stravinsky’s geweldige ritmische gevoel, zijn meesterlijke beheersing van het rubato en zijn absolute precisie van het gehoor. Al die waarden vormden ook de kern van haar lessen, die – zoals menig student gefrustreerd ervoer – altijd begonnen met een uitvoerige training van het gehoor. Ze stond er daarbij op dat de student een gedrukt of uitgeschreven akkoord nam en alle afzonderlijke noten daarvan zong, want anders was het immers onmogelijk zelf zo’n akkoord te schrijven, laat staan te weten hoe het klonk.

 

Ze stond  er ook op dat strikt de hand werd gehouden aan bestaande regels. Bekend is haar commentaar op de studieresultaten van haar leerlingen: “Heel muzikaal, maar verboden!” en dat ze als die student zei dat Bach (of Stravinsky) het ook zo had gedaan, ten antwoord kreeg: “Die kon zich dat veroorloven, maar jij niet.” Wat die studenten ervan weerhield opstandig te worden, was haar eigen feilloze oor, haar olifantsgeheugen en haar gave om a prima vista heel moeilijke nieuwe partituren met veel gevoel voor de juiste stijl op de piano te spelen.

 

Virgil Thomson was niet de enige die de loftrompet voor haar stak. Hij bewonderde ‘haar buitengewoon scherpe kritische gevoel’; ze ‘besefte onmiddellijk waar je muziek om ging; ieder stuk dat je haar liet zien scheen ze direct te begrijpen, hoewel ze je niet spaarde met kritiek’. Geen toeval misschien, want in een tijd dat nog bijna niemand van Monteverdi had gehoord, kende ze al grote brokken muzikaal repertoire van voor diens tijd tot haar heden. Aaron Copland vatte het bewonderend samen: “Ze wist alles!”

 

Yehudi Menuhin zei na een bezoek van haar aan zijn Engelse school dat zijn studenten ‘haar bijna vreesden, maar ook erg lief hadden’. ‘Liefde’ is trouwens een woord dat veel in Boulangers geschriften over muziek terugkeert. Ineen reeks kritische beschouwingen voor Le monde verontschuldigde zij zich voor het feit dat ze het niet vaker gebruikte, ‘maar dan nog, een gepassioneerde muziekliefde en het verlangen om die te propageren, gepaard aan een groot respect voor het leven met zijn aangenaamheden en zijn lijden dicteren deze woorden van de eerste tot de laatste zin…’

 

Of, zoals Camille Mauclair het formuleerde: “Je leert niet lief te hebben, maar je leert hetgeen je liefhebt te begrijpen”. Dichtbij haar voormalige appartement in Parijs is een plein naar haar genoemd.

 

 

 

Discografie

 

Werken van Lili Boulanger (een keuze)

 

Faust et Hélène; D’un matin de printemps et d’un soir triste; Psalmen 24 en 130. Ann Murray, Neil MacKenzie, Jason Howard, Bonaventura Bottone en Lynne Dawson met het Birmingham symfonie koor en het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9745. 1999

 

3 Stukken voor viool en piano (ged.); D’un jardin clair; Thème et variations; D’un vieux jardin. Olivier Charlier en Emmanuel Naoumoff. Marco Polo 8.223636. 1993

 

Psalmen no. 24, 129, 130; Du fond de l’abîme; Pour les funerailles d’un soldat; D’un soir triste; D’un matin de printemps; Vieille prière bouddhique. Sonia de Beaufort, Martial Defontaine, Vincent le Texier met het Namens symfonie koor en het Luxemburgs filharmonisch orkest o.l.v. Mark Stringer. Timpani 1C 1046. 1998

 

Psalmen no. 24 en 130; Du fond de l’abîme; Pie Jesu. Fauré: Requiem. Margaret Price, Bernadette Greevy, Ian Partridge en Carol Case met het BBC koor en –symfonie orkest o.l.v. Nadia Boulanger. BBC Legends BBCL 4026-2. 1968

 

Clairières dans le ciel; Sirènes; Renouveau; Soir sur la plaine; Hymne au soleil; Pour les funérailles d’un soldat. Martin Hill, Andrew Ball en het Londens kamerkoor o.l.v. James Wood. Hyperion CDA 66726. 1994

 

Clairières dans le ciel; 4 Mélodies; 3 Morceaux pour piano. Jean-Paul Fouchécourt en Sonia de Beaufort. Timpani IC 1042

 

Attente; Clairières dans le ciel; Dans l’immense tristesse; Pie Jesu; Reflets; Le retour. Karin Ott en Jean Lemaire. Signum SIGX 39-00. 1991

 

Werken van Nadia Boulanger

 

3 Stukken voor cello en piano. Yves Savary en Jérôme Granjon. Pan 510.055. 1993

 

Vers la vie nouvelle. Emille Naoumoff. Marco Polo 8.223636. 1003

 

3 Liederen. Le couteau; Doute; L’échange; J’ai frappé; Soir d’hiver. Katherine Eberle en Robin Guy. Vienna Modern Masters VMM 2005. 1992

 

Overige van Nadia Boulanger als vertolkster

 

Brahms: Liebeslieder Walzer op. 39. Met Dinu Lipatti. EMI 767.163-2

 

Monteverdi: Madrigalen; Fauré: Requiem. Met solisten, koor en instrumentaal ensemble o.l.v. Nadia Boulanger. EMI 761.025-2.