Componisten portretten

BUSONI

 

BUSONI, FERRUCCIO (1866 – 1924): COSMOPOLITISCHE VERNIEUWER

 

 

 

Onder de vernieuwers van de muziek aan het begin van de 20e eeuw neemt Ferruccio Busoni (1866-1924) een belangrijke plaats in. Maar hoezeer hij zich ook heeft ingespannen voor de bewustwording van de moderne muziek en hoe profetisch zijn toekomstvisioenen ook waren: een vernieuwer in de ware betekenis van het woord is Busoni eigenlijk nooit geweest. Eerder werd via hem met zijn Italiaanse vader en zij Duitse moeder Romaans en Germaans erfgoed verbonden en mede daardoor de Europese cultuur als begrijpelijke eenheid transparant. Zijn ouders waren beide musici en vanuit Toscane verhuisde de familie naar Graz, waar Busoni al op zijn achtste als pianist debuteerde. Daarna verhuisde het gezin naar Wenen waar hij onder andere in contact kwam met Brahms en Goldmark, vervolgens naar Leipzig en tenslotte in 1894 naar Berlijn.

 

De even erudiete als gevoelige kunstenaar was als componist, als voortreffelijk pianist en vriend van belangrijke kunstenaars en wetenschappers uit zijn tijd een hoeder van een cultureel erfgoed. Maar dat erfgoed, dat hij tijdens zijn pianorecitals, in zijn composities, essays (Von der Einheit der Musik) en brieven en zelfs als dirigent tot een eenheid trachtte te smeden, stelde hij gelijktijdig ook door de nadruk te leggen op afzonderlijke momenten ter discussie. De daaruit volgende wil tot een zuivere vorm en een eigen stijl moet de luisteraars tijdens zijn pianorecitals het duidelijkst zijn geworden.

 

Het lag vermoedelijk nooit in zijn bedoeling om de muziek tot klinken te brengen als synthese van een ‘totaalindruk’, doch er een analyse van te leveren die daarna vanzelf tot die totaalindruk moest leiden. De door Busoni steeds weer bezworen eenheid van de muziek voldoet in geen enkel opzicht aan het doel dat iemand als Richard Strauss aan het begin van zijn loopbaan nastreefde toen hij traditionele elementen overdreef en tot aan de grenzen van de tonaliteit voerde. Evenmin is er verwantschap met de ‘nieuwe orde’ die Arnold Schönberg voor deze elementen schiep. Het beste kan de eenheid van de muziek bij Busoni worden beschouwd als een gecodeerd, veelvoudig wisselend, maar hecht samenstel van een voortdurend sterker omgeploegde intellectuele eenheid.

 

Het probleem van en met Busoni schuilt mogelijk in een aantal onopgeloste conflicten die de zo gewenste synthese in de weg staan. Conflicten bijvoorbeeld tussen het behoud of de herontdekking van het classicisme en het streven naar futurisme, tussen Italiaanse zangerigheid en Duitse substantie, tussen een flamboyantheid à la Liszt en Mozartiaanse kalmte. Dat alles blijkt het beste uit zijn grootschaliger werken.

 

De tragiek van Busoni die hem te snel in de vergetelheid bracht, bestond niet alleen uit het feit dat hij wel veranderingen nastreefde, maar deze zelf niet consequent implementeerde en dat hij zo het slachtoffer werd van zijn eigen analytische intelligentie en zijn eerbied voor het verleden.

 

 

 

Oeuvre en activiteiten

 

Wat Busoni’s composities betreft: tot zijn veertigste schreef hij voornamelijk kamermuziek en pianowerken, waaronder de lang versmade Bachbewerkingen die in totaal zeven banden omvatten. Maar in 1902 ging hij  ook concerten met werken van tijdgenoten als Debussy, Bartók, Sibelius en van hemzelf dirigeren en kreeg zijn muziek een grotere uitstraling. Hij identificeerde zich met de esthetiek van de ‘Junge Klassizität’ waarin werd gestreefd naar een terugkeer tot de eenvoud, de zuiverheid en de zuiver muzikale motivatie van Bach en Mozart. Maar in werken als zijn 7 Elegien (1907), de virtuoze Fantasia contrappuntistica (1910/2) en de 6 Pianosonatines (1912/1920) met de 6e onder de titel Super Carmen als beroemdste en beruchtste wordt aangetoond dat hij ook niet blind was voor de nieuwste ontwikkelingen die een plaats kregen naast het eerbetoon aan het verleden. Het mooist zijn de composities waarin hij zich wist te ontdoen van het drukkende historische gewicht.

 

Wat zijn talloze werken voor pianosolo betreft, geldt vooral de 7e regel van zijn aanwijzingen om piano te studeren: “Bach vormt het fundament van het pianospel en Liszt het dak. Samen maken zij Beethoven mogelijk”. Zijn vele eigen werken en zijn transcripties (niet alleen van Bach, maar ook van Cornelius en Bizet) weerspiegelen deze ietwat verwarde kijk op verleden, heden en toekomst, maar wijze wel op de grote invloed van Bach en Liszt in zijn muziek.

 

De Bachtranscripties zijn het bekendst, voorop de pakkend tumultueuze bewerking van de Chaconne uit de 2e Partita voor vioolsolo (die Brahms voor de linkerhand bewerkte). Maar ook een aantal van zijn eigen, oorspronkelijke werken bevatten transcripties of citaten uit werk van andere componisten. In de Fantasia contrappuntistica bijvoorbeeld wordt het onvoltooide deel uit Bachs Kunst der Fuge omgezet in een massieve, haast angstaanjagende mengeling van barok en modern contrapunt. Toegankelijker zijn de Sonatines die weer vaak zijn gebaseerd op volksliedmateriaal.

 

De eerder gememoreerde niet steeds goed opgeloste conflicten blijken het duidelijkst uit zijn grootschaliger werken zoals het gigantische Pianoconcert met koorfinale (1904), Van de solist wordt verwacht dat hij zowat een uur constant hevig aan de slag is en in het laatste deel ook nog strijd levert met een mannenkoor naast het tenminste100 leden tellende orkest. Als ergens bij Busoni toch nog van een goede synthese sprake is, dan hier wel met veel van Brahms en telkens terugkerende Italiaanse ritmen en melodieën.

 

Elk van de eerste drie delen is geconstrueerd rond volksmelodieën terwijl het vierde is gebaseerd op een verontwikkeld quasi Napolitaans volkslied. Maar hoogtepunt vormt het werkelijk prachtige vijfde deel. Egon Petri, Busoni’s beste leerling, hield het werk destijds ten doop (en John Ogdon studeerde bij hem).

 

Andere composities die de moeite waard lonen, zijn de diverse werken op Indiaanse en Amerikaanse thema’s (Indianische Fantasie uit 1913/5, Indianisches Tagebuch, 1915) en uiteraard de opera’s zoals de op een met De koopman van Venetië verwant verhaal van de E.T.A. Hoffmann gebaseerde fantasie Die Brautwahl (1905/11) met zijn lange conceptietijd, de commedia dell’arte tweeling Arlecchino en Turandot (1917). Turandot (gebaseerd op dezelfde bron als bij Puccini) was bedoeld als gezel bij de éénakter Arlecchino en beide werken gingen in 1917 in première onder de titel La nuova commedia dell’arte. Het zijn briljante voorbeelden van Busoni’s eclectische, maar ook heel persoonlijke stijl. Het ensemble is bescheiden van omvang en wordt heel economisch en geestig ingezet. Turandot is het meest geslaagd met zijn gelaagde Oosterse melodieën en zijn chinoiserie klimaat. Vreemd genoeg wordt die sfeer aan het begin van de tweede akte verstoord door…… Greensleeves. De muziek voor dit neoklassieke werk is meesterlijk geconcipieerd voor de stemmen.

 

En dan is daar de onvoltooide Doktor Faust (1924), waarin de zoektocht naar kennis en ervaring van de protagonist tenslotte wordt bevredigd als hij het leven schenkt aan een nieuwe toekomst. De componist begon in 1914 aan zijn eigen libretto, dat niet is gebaseerd op Goethes gedicht, maar op een oud Duits poppenspel en op Marlowes Doctor Faustus. Het eindproduct is echter een metafysisch drama dat – afgezien van de 16e eeuwse situatie van Marlowe – overeenkomst vertoont met diens semi farce. Nadat hij de hulp van Mefisto heeft ingeroepen om hem te helpen “rijkdom, macht, roem” enzovoorts te verwerven, gaat Faust er met de onlangs getrouwde hertogin van Parma vandoor, die hij onmiddellijk laat vallen wanneer ze zwanger wordt. Later ontmoet hij de intussen geheel berooide hertogin met het pasgeboren kind opnieuw. Diep getroffen door de nieuwe situatie offert Faust zijn leven op opdat het kind kan blijven leven. Als Faust na zowel God als de duivel te hebben afgezworen sterft, staat een jonge man uit zijn lijk op.

 

Busoni kon het werk niet meer afmaken en Philip Jarnach voltooide het met 700 maten na zijn dood. Daarna zorgde Antony Beaumont nog eens voor een verbeterde slotscène. Deze Faust is een enorm krachtig werk dat de luisteraar veel heftiger confronteert met de ingewikkeldheden van de Faustlegende dan in welke andere opera, semi-opera of oratorium over dit thema ook (Schumann, Berlioz, Spohr, Gounod, Schnittke). Hoewel het werk strikt in klassieke vormen is gegoten, is de orkestratie vrij overdadig en inventief; de vocale partijen zijn sterk chromatisch en doortrokken van een sensualiteit die elders bij deze componist niet voorkomt. De tekst is niet steeds eenvoudig en snel te vatten, waardoor een herhaald te beluisteren opname meteen in het voordeel is.

 

De opname van Nagano is verre te verkiezen boven de langzamerhand historische, gecoupeerde versie van Leitner (DG).

 

Het zijn niet de toegankelijkste werken, deze opera’s, want Busoni had een hekel aan het sensatiedrama van het Italiaanse verismo en streefde naar een soort muziekdrama waarin een volmaakt samengaan van tekst en muziek de geestelijke verheffing van het publiek zou vergemakkelijken.

 

Zijn Entwurf einer neuen Aesthetik der Tonkunst (1907) blikt met het nodige enthousiasme vooruit naar het gebruik van microtonen (met 36 noten per octaaf) en elektronische hulpmiddelen. Zijn theorieën over de toekomst van de muziek maakten hem tot doelwit van de muzikale conservatieven, waaronder de – later met de Nazi’s heulende – Hans Pfitzner die hem aanviel op ‘steriel intellectualisme’.

 

De ironie van het lot wil dat hij bekender is door zijn Bachbewerkingen. Ooit werden die afgedaan als onwaardig, maar wie er nu onbevooroordeeld naar luistert, valt er veel moois aan te beleven.

 

 

 

De uitvoeringen

 

De hieruit volgende moeilijkheden voor de uitvoerende musicus en de luisteraar liggen voor de hand en hebben er helaas toe geleid tot Busoni’s werken een Assepoesterbestaan leiden.

 

 

 

Discografie

 

Hieronder een aantal basisopnamen voor een goede Busonidiscotheek:

 

Pianoconcert. Marc-André Hamelin met het Birmingham symfonie orkest en koor o.l.v. Mark Elder. Hyperion CDA 67143. 1999

 

Berceuse élégiaque; Klarinetconcertino; Geharrnischte Suite; 2 Studies voor Doktor Faust; Tanz Walzer. John Bradbury met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9920. 1998

 

Pianoconcert. John Ogdon met het John Alldis koor en het Royal philharmonic orchestra o.l.v. Daniel Revenaugh. EMI 573.857-2. 1968

 

De 2 vioolsonates. Lydia Mordkovitch en Viktoria Postnikova. Chandos CHAN 8868. 1988

 

Vioolconcert; Vioolsonate nr. 2. Frank Peter Zimmermann met resp. het Nationaal symfonie orkest van de Italiaanse omroep o.l.v. John Storgards en Enrico Pace. Sony  SK 94497. 2003/4

 

Bachbewerkingen. Kun-Woo Paik. Decca 467.358-2. 2001

 

Sonatines no. 1-6; Toccata; 4 Studies uit Indianisches Tagebuch. Roland Pontinen. CPO 999.702-2. 1999

 

Sonatine no. 2; 3 delen uit Elegien; Indianisches Tagebuch no. 1; Ged. uit An die Jugend; Toccata; Bach/Busoni: Preludium en fuga in D BWV 532. Geoffrey Tozer. Chandos CHAN 9394. 1993

 

4 Elegien; Sonatine no. 2; Toccata; Bach/Busoni: Toccata en fuga in d BWV 565; Koraalvoorspelen Ich ruf zu dir; Wachet auf. Claudius Tanski. MDG 312.0436-2. 2001

 

Die Brautwahl. Siegfried Vogel, Carola Höhn, Graham Clark, Vinson Cole, Pär Lindskog, Roman Trekel en Günther von Kannen met het Ensemble van de Deutsche Staatsoper Berlijn o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 3984-25250-2 (2 cd’s). 1993

 

Arlecchino en Turandot. Mechtild Gessendorf, Franz-Josef Selig, Stefan Dahlberg, Markus Schäfer, Michael Kraus, Wolfgang Holzmair met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Virgin 593.132-7 (2 cd’s). 1992

 

Arlecchino. Robert Wörle, Marcia Bellamy, René Pape, Siegfried Lorenz, Peter Lika met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Gerd Albrecht. Capriccio 60.038. 1992

 

Doktor Faust. Dietrich Henschel, Markus Hollop, Kim Begley, Torsten Kerl, Eva Jenis, Detlev Roth, Dietrich Fischer-Dieskau e.a. met het Geneefs theaterkoor en het Orkest van de Opéra Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato 3984-25501-2 (3 cd’s). 1998