BYRD, WILLIAM (ca. 1537 – 1623): BRITTANIAE MUSICAE PARENS
Door zijn tijdgenoten werd William Byrd “Britanniae musicae parens” genoemd, de vader van de Britse muziek. Het was een eretitel waarop hij volledig aanspraak maakte. Hoewel hij werkzaam was in de Gouden Eeuw van de Engelse muziek stak hij met kop en schouders boven zijn collega’s uit dankzij de combinatie van formele precisie en sensualiteit die uit zijn muziek spreekt. Dat was een des te opmerkelijker prestatie omdat Byrd zijn hele leven lang Rooms Katholiek was gedurende een bepaald heftige periode in de Engelse religieuze geschiedenis.
Wat hem waarschijnlijk voor narigheid redde, was een combinatie van sluwheid, vrienden in hoge posities (de graaf van Worcester en Lord Lumley, belangrijke Katholieken, waren mecenassen) en zijn bijzonder grote muzikale gaven.
Er is maar weinig bekend over zijn achtergronden. Hij zou de zoon kunnen zijn geweest van Thomas Byrd, die deel uitmaakte van de Chapel Royal en die een collega was van Thomas Tallis bij wie de jonge Byrd vermoedelijk heeft gestudeerd. In 1563 werd hij als organist en koorleider benoemd aan de kathedraal in Lincoln; hij trouwde daar in 1568 daar bleef hij tot 1572 toen hij naar Londen verhuisde om de organistenrol aan de Chapel Royal met Tallis te delen. Het tweetal verkreeg ook het exclusieve recht om hun muziek te laten drukken en uitgeven en in 1575 publiceerden ze de Cantiones sacrae, een verzameling van zeventien motetten van ieder van hen, opgedragen aan koningin Elizabeth.
Dat liep uit op een financiële strop en via een petitie aan de koningin mochten ze het grote herenhuis van Longley in Gloucestershire huren. In zijn latere jaren werd Byrd steeds compromislozer wat zijn geloof betreft en zijn vrouw en hij kregen verschillende keren een boete omdat ze weigerden de kerkdiensten van de Church of England bij te wonen.
In 1593 verhuisde Byrd nogmaals, nu naar een nog grotere woning in Stondon Massey in Essex, moegelijk om dichter in de buurt te zijn van de Katholieke familie Petre omdat in hun kapel een van Byrds drie Latijnse missen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk zijn eerste uitvoering beleefde. Morley en Tomkins behoorden tot zijn leerlingen.
Byrd was een productieve componist van kerkmuziek en van alle grote meesters uit de zestiende eeuw bereikte eigenlijk alleen Lassus een vergelijkbare status. Naast de Cantiones sacrae uit 1575 publiceerde Byrd nog twee verzamelingen met motetten onder dezelfde titel in 1589 en 1591. Daarbij kwamen twee reeksen Gradualia (muziekcyclussen, motetgedeelten voor het proprium van de R.K. mis gedurende het hele liturgische jaar) in 1605 en 1607. Dit laatste tweetal publicaties vermeldde Byrds naam op elke bladzijde, hoewel ze – als muziek voor de Katholieke eredienst – illegaal waren. In de eerste band schreef hij over het effect dat bijbelteksten op hem hadden: “Ik heb gemerkt dat er een dusdanig verborgen kracht schuilt in die woorden dat…. De passende melodieën haast vanzelf kwamen en zich vrijelijk aanbieden wanneer de geest alert en gretig genoeg is”.
Byrd is even belangrijk als componist van wereldlijke muziek met als enige uitzondering zijn muziek voor luit. Hij liet voorbeelden na in vrijwel elke gangbare muzikale vorm uit zijn tijd. Hij blonk vooral uit in het componeren van muziek voor solo klavecimbel en leverde belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van consort muziek.
Byrd was een revolutionair op het gebied van de muziek voor toetsinstrumenten. Hij schiep complexe en inventieve stukken die eigenlijk ook nu nog heel modern klinken. De meeste van deze stukken zijn ondergebracht in twee banden: My ladye Nevells virginal booke en het Fitzwilliam virginal book. Daarin treffen we onder meer diverse variatiewerken over Engelse liedjes aan, zoals ‘The carman’s whistle’, een nogal banaal deuntje dat Byrd verrijkte met fraaie omspelingen.
Maar de vormen waarnaar Byrd steeds weer teruggreep waren de pavan en de galliard. Deze dansvormen boden de componist haast eindeloze mogelijkheden om te experimenteren met verschillende fraselengtes en ritmen. Eén van de bekendste combinaties van pavanne en gaillarde is de ‘Quadran’ waarin hij zijn hele kunnen op het gebied van contrapunt en harmonie toont om een door innerlijke logica gekenmerkte uitgebreide muziek te realiseren.
Consort muziek is geschreven voor een combinatie van vier of vijf viole da gamba plus een solostem. Het was een vorm die Byrd ontwikkelde en zich geheel eigen maakte. Hij deed dat op een manier die slechts weinig navolging vond.
Zijn muziek voor viola da gamba solo heeft meestal de vorm van een uitvoerige contrapuntische fantasieën en dansen die uitmunten door hun expressiviteit en hun dynamische ritmen. Bij de stukken voor zang en viola da gamba is doorgaans gebruik gemaakt van Engelse gedichten waarbij de viola da gamba niet slechts een simpele begeleidende rol speelt, maar een integraal onderdeel van de totale structuur vormt en vaak een eigen onafhankelijke melodielijn volgt.
Het is interessant dat Byrd deze liedvorm verkoos boven het madrigaal dat in zijn tijd zo populair was. Klaarblijkelijk was hij niet zo geïnteresseerd in de vaak nogal voor de hand liggende picturale middelen die de madrigalisten ten dienste stonden. Liever wilde hij naar het schijnt zelfstandig de vorm en de structuur doorvorsen. Duidelijk is wel dat de aard van de gedichten die Byrd koos – meestal elegieën en weeklachten over gestorven beroemdheden – beter waren gediend met deze soberder liedvorm
De Great Service bestaat uit de muziek bij zes lange liturgische teksten en kan mogelijk gelden als Byrds beste werk voor de Anglicaanse kerk die hij ook van muziek voorzag. Het gaat om een liefst tienstemmig koor dat is gesplitst in twee halfkoren. Byrd gebruikte de grote omvang van het koor niet zozeer om een groot geluidsvolume of declamatorische effecten te bereiken, maar om te zorgen voor een heel gevarieerde vocale klank. De stemcombinaties veranderen voortdurend en ook in ander opzicht gaat de componist inventief te werk: de fraselengtes wisselen vaak net als de ritmen; de harmonie neemt verrassende wendingen en herhalingen krijgen steeds een bewerkelijker karakter. Het effect op de luisteraar is dat deze zich opgenomen voelt in een boeiend verhaal.
Byrd schreef mee van zijn meest intense en expressieve muziek voor de Latijnse riten, inclusief drie Latijnse missen en talloze motetten. Er waren maar weinig mogelijkheden om die muziek in het openbaar te laten uitvoeren en de werken moeten dus welhaast bestemd zijn geweest voor gebruik in privé kapellen en door Katholieken bewoonde kastelen.
De teksten die Byrd voor zijn motetten uitkoos waren vaak smeekbedes om verlossing of klaagliederen voor Jeruzalem in gevangenschap. Teksten kortom die door de Rooms Katholieke gemeenschap zouden moeten worden geïnterpreteerd als verwijzingen naar hun trouw. In deze werken maakt veelvuldig gebruik van imitatieve polyfonie, een stijl die hij ontleende aan Italiaanse componisten uit zijn tijd zoals Palestrina. Met hun expressieve en rijke harmonieën moet Byrd bij deze stijl hebben geoordeeld dat die volmaakt bij het hoogst persoonlijke karakter van het onderwerp in kwestie moet hebben gepast.
Bij de drie missen gaat het ook om polyfonische werken. Maar hun vorm is beknopter, bondiger met als resultaat dat ze kernachtiger zijn. Elk van de drie is geschreven voor een andere stemcombinatie: respectievelijk drie-, vier- en vijfstemmig. Gemeen hebben ze echter een grote mate aan helderheid en directheid, waarbij het krachtige contrapunt de hoorbaarheid van details geen moment in de weg staat.
Selectieve discografie
Kamermuziekwerken. Capriccio stravagante o.l.v. Skip Sempé. Auvidis Astrée E 8611. 1997
Complete klavecimbelwerken. Davitt Moroney. Hyperion CDA 66551/7 (7 cd’s). 1991/7
Gedeelten uit het Fitzwillam virginal book. Ursula Duetschler. Claves CD 50-9001.
Consort muziek en liederen. Rose consort of viols o.l.v. Annabelle Tysall. Woodmansterne 002-2. 1990
Consort liederen. Gérard Lesne met het Orlando Gibbons ensemble. Virgin 545.264-2. 1996
Consort liederen. Sophie Yates met I Fagiolimi o.l.v. Robert Hollingworth. Chandos CHAN 0578. 1994
Cantiones sacrae 1575. The cardinall’s musick o.l.v. Andrew Carwood. ASV CDGAU 197. 1997
Cantiones sacrae 1575. New College koor Oxford o.l.v. Edward Higginbottom. CRD CRD 3492. 1994
Gradualia. The cardinall’s musick o.l.v. Andrew Carwood. ASV CDGAU 170 en 178. 1996
De Missen. Tallis cholars o.l.v. Peter Philiips. Gimell CDGIM 345. 1984
De Missen. The cardinall’s musick o.l.v. Andrew Carwood. ASV CDGAU 206. 2000
Missen. Winchester kathedraalkoor o.l.v. David Hill. Hyperion CDA 66837. 1995
Missen; Ave verum corpus; Magnificat; Nunc dimitis. King’s College koor Cambridge o.l.v. David Willcocks. Decca 452.170-2 (2 cd’s). 1963
Music for Holy week and Easter. The cardinall’s musick o.l.v. Andrew Carwood. ASV CDGAU 214. 2000
The great service and anthems. Tallis scholars o.l.v. Peter Phillips. Gimell GIM 011. 1986