Componisten portretten

BACH, J.S.: TIJDELOOS EN TIJDGEBONDEN

BACH, J.S. (1685 - 1750): TIJDELOOS EN TIJDGEBONDEN

(artikel uit april 2006 dat discografisch hder en der aanpassing behoeft...)
 
Bach componeerde in vrijwel alle in zijn tijd gangbare vormen en genres met uitzondering van de opera. Omdat hij deze werken in de eerste plaats schreef om te voldoen aan de vereisten van de specifieke situatie waarin hij - die zich nooit buiten het Lutherse Duitsland begaf – bevond, kan zijn werk daarnaar worden ingedeeld. Het is niet meer dan logisch dat hij van 1703-1707 in Arnstadt, van 1707-1708 in Mühlhausen en tussen 1708 en 1717 in Weimar waar hij als organist werkzaam was zijn meeste orgelwerken ontstonden. 
In Cöthen (1717-1723) waar hij zich niet bezighield met kerkmuziek, bestond zijn werk grotendeels uit stukken voor klavier of voor instrumentaal ensemble, muziek voor lesdoeleinden en voor ontspanning aan het hof of in huiselijke kring. De meest productieve tijd voor wat de kerkmuziek – vooral cantates – betreft, waren de vroege jaren als Thomascantor in Leipzig (1723-1750).
Het bij Bach unieke samengaan van tijdgebondenheid en tijdeloosheid heeft voor de nodige tegenstellingen gezorgd in de loop der tijd. De gelijktijdigheid van Bachs harmonische en contrapuntische bewustzijn, van zijn binding aan een enge theologische horizon en de overgang van zijn werk naar het universele, van constructieve objectiviteit naar een verregaande humane subjectiviteit, van een hoogst mogelijke rationaliteit van de compositietechniek en een verrassende binding aan het archaïsche – dat alles dreigt inderdaad het verstand te boven te gaan.
 Uit de muzieksociologielessen van Adorno stamt de zinsnede: “Das Gewesene wird bei Bach zum Mittel, das Zeitgenössische zur Zukunft der eigenen Entfaltung zu zwingen”.
 Bach is zonder enige twijfel de grootste componist van vòòr Mozart en voor velen de grootste ooit. Op een bepaald niveau is zijn muziek het ideale voorbeeld van een geweldig vakmanschap. Hij was een grootmeester op het gebied van de mathematische precisie waarmee hij vormproblemen oploste en het contrapunt beheerste. Met gemak kon hij vijf stemmen uit elkaar houden. Maar Bachs muziek is tegelijk ook heel menselijk. Beluister om dat gewaar te worden maar eens de Goldbergvariaties naast de bekendste aria’s uit de Matthäus Passion.
Bach stamde niet zozeer uit een muzikaal gezin als wel uit een muzikale dynastie. Die door muzikaliteit gekenmerkte stamboom gaat terug tot de zestiende eeuw en zet zich voort tot in de negentiende. En toch was Bachs loopbaan in wezen niet uitzonderlijker dan die van sommige van zijn voorvaderen of zonen. Hij onderging ook niet als zijn tijdgenoot Händel internationale ervaringen.
Na perioden te hebben beleefd als organist in Arnstadt en Mühlhausen kreeg Bach zijn eerste belangrijke functie in Weimar waar hij dus in 1708 aantrad als hoforganist en kamermusicus van hertog Wilhelm Ernst. Toen een ontevreden Bach na acht dienstjaren om verlof vroeg te mogen vertrekken nadat hij was gepasseerd bij de aanstelling van een kapelmeester werd hij vanwege zijn brutale gedrag een maand in hechtenis genomen door de hertog. Het was niet de laatste keer dat Bach in conflict kwam met een broodheer.
Het baantje waarop hij hoopte was dat van kapelmeester aan het hof van prins Leopold van Anhalt-Cöthen. In 1718 kreeg hij dat en kon hij een heel groot gedeelte van zijn orkestrale- en kamermuziek schrijven omdat de prins Calvinist was en in het sobere kerkleven geen muziek nodig was. Psalmen waren genoeg. Toen de prins trouwde, verminderde zijn muzikale belangstelling en Bach solliciteerde in 1722 naar de functie van cantor aan de Thomasschule in Leipzig. Hij aarzelde wel want van een echte promotie was geen sprake. Hij kreeg die baan tenslotte, maar wel pas nadat een paar anderen, waaronder Telemann die baan hadden afgeslagen.
Zo bracht Bach zijn laatste 27 levensjaren door in het Leipzigse. Zwaar belast door zijn vele plichten. Zijn primaire taak was het lesgeven aan de Thomasschule en ook destijds was de jeugd al niet makkelijk handelbaar. Daarnaast was hij verantwoordelijk voor alle kerkmuziek in de Thomaskirche en drie andere kerken in de stad. Ook moest hij muziek leveren voor andere belangrijke stedelijke plechtigheden.
Gedurende de eerste zes Leipzigse jaren componeerde hij een verbluffend grote hoeveelheid muziek inclusief vijf cyclussen met cantates voor de belangrijke Lutherse eredienst, maar ook tenminste twee prachtige passiemuzieken. Daarnaast speelde hij in de Leipzigse tijd nog de rol van vader van de dertien kinderen die hij van zijn tweede vrouw, Anna Magdalena kreeg; slechts zes van hen werden volwassen. Uit zijn eerste huwelijk waren ook al vier kinderen.
De belasting door de werkzaamheden was dermate groot en er was van zoveel wrijving met zijn werkgevers sprake dat Bach in 1729 probeerde een andere baan te krijgen. Volgens Bach bestonden de grootste problemen uit het feit dat ‘het levensonderhoud erg duur was, dat de autoriteiten moeilijk tevreden te stellen waren en dat ze nauwelijks om muziek gaven’.
Tenslotte bleef hij haast noodgedwongen, maar hij diversificeerde zijn muzikale activiteiten door ook te gaan componeren voor het Leipzigse Collegium musicum. Dat was een muzikaal gezelschap dat bestond uit beroepsmusici en amateurs, meest studenten. Het ensemble was ooit gesticht door Telemann en gaf uitvoeringen in het populaire Kaffeehaus Zimmermann.
Bach overleed in juli 1750 en liet onder andere een uitgebreid project in de vorm van een complexe en theoretische exploratie van het contrapunt met de titel Die Kunst der Fuge na. Zelfs al vòòr zijn dood werd Bach in muziekkringen beschouwd als hopeloos verouderd en werd hij vanwege zijn ‘bombastische’ uitingen aangevallen door de leidende criticus Johann Adolph Scheibe.
Bachs werk werd mogelijk mee als gevolg daarvan niet of nauwelijks meer uitgevoerd tot hij ver in de negentiende eeuw vooral door het toedoen van Mendelssohn werd herontdekt. Zijn zonen Carl Philipp Emanuel (de talentvolste), Johann Christian en Wilhelm Friedemann ontwikkelden allen heel nieuwe, verschillende stijlen.
Het omvangrijke oeuvre van Bach is op cd in zo’n overdaad verkrijgbaar dat ook doelgerichte aanbevelingen het risico lopen om onoverzichtelijk te worden. Dat de royale Bachconsumptie uit onze tijd, om het even welke ideologie (strikt authentiek, compromis authentiek of traditioneel) men ook aanhangt, is gebaseerd op een goed ontwikkeld begrip van componist en werk, mag rustig worden betwijfeld.
Bij sommige werkgroepen blijkt zijn werk logisch en eenvoudig te bundelen, bij andere – bij de kortere klavecimbelwerken, de preludia en fugae, de fantasieën, de toccata’s en fuga’s, de koraalvoorspelen voor orgel en de cantates is dat lastiger en dreigt men terug te moeten vallen op bijvoorbeeld complete opnamen van de orgelwerken en die cantates. Met het risico dat tenzij men echt fanaat is de meeste opnamen zelden of nooit meer integraal worden beluisterd.
Hoe gebrekkig ook, hieronder een poging tot een handreiking om wat makkelijker prioriteiten te kunnen bepalen.
 
Discografie
 
Orkestwerken
 
In Weimar kwam Bach voor het eerst in contact met de Italiaanse stijl van het concert en van het concerto grosso waarin een of meer solisten het opnemen tegen een groter ensemble. Die stijl was exemplarisch bij Vivaldi en Bach arrangeerde diverse werken van hem voor solo klavierinstrument of als concert.
Maar Bach schreef zijn eerste eigen, oorspronkelijke concerten in Cöthen en zij waren nog steeds gebaseerd op het model van Vivaldi met drie delen in de volgorde snel-langzaam-snel. De hoekdelen worden daarin gekenmerkt door felle, voorwaarts strevende ritmen en de regelmatige terugkeer van het beginmateriaal (het ‘ritornello’) terwijl het langzame deel in de stijl van een lyrische aria is.
Behalve de hieronder genoemde concerten, schreef Bach er een aantal dat deels slechts fragmentarisch beschikbaar is. Sommige daarvan zijn later gereconstrueerd tot één geheel of er werden als aanvulling cantatedelen gebruikt.
Waar de dynamiek van de concerten werd geïnspireerd door Italiaanse voorbeelden, vertoont de elegante stijl van de vier Orkestsuites de invloed van Franse vormen die tegen het eind van de zeventiende eeuw erg populair waren geworden in Duitsland. Bach schreef het viertal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tussen 1717 en 1723 in Cöthen, hoewel het ook waarschijnlijk is dat ze later werden aangepast en samen met de concerten als materiaal dienden voor uitvoeringen door het Leipzigse Collegium musicum.
 
De 4 Orkestsuites BWV 1066/9
 
In de barokmuziek bestaat de suite uit een reeks contrasterende delen – vaak in gestileerde dansvorm – voorafgegaan door een feestelijke ouverture. En inderdaad beginnen Bachs vier orkestsuites (een vijfde in g-klein BWV 1070 is van W.F. Bach) met een statige, naar het grandioze neigende ouverture die eer verschuldigd lijkt aan de muziek van Lully. Maar ook hier maakt Bach zich de vorm geheel eigen door te zorgen voor een snel middengedeelte in de complexere stijl van het Italiaanse concert.
In het algemeen ademen de orkestsuites de vlotte elegante sfeer van de hofmuziek. De specifiek Duitse dansvorm – de allemande – is weggelaten en de facultatieve vormen van  bourrée, gavotte en menuet domineren. Bach melodische inventiviteit bereikt hier nieuwe hoogtepunten, vooral in de tweede en derde suite: zeker in de serene air uit de derde suite (ook bekend als ‘aria op de g-snaar’) en de badinerie uit de tweede suite met zijn virtuoze fluitsolo.
 
Orchestra of the age of enlightenment o.l.v. Frans Brüggen. Philips 442.151-2 (2 cd’s). 
Boston baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80619 (2 cd’s).
Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 415.671-2 (2 cd’s).
Amsterdam baroque orkest o.l.v. Ton Koopman. Harmonia Mundi RD 77864 (2 cd’s).
 
Concerten
 
6 Brandenburgse concerten BWV 1046/51
 
De zes Brandenburgse concerten verschenen voor het eerst in 1721 in druk. Ze waren opgedragen aan de markgraaf van Brandenburg die ze had besteld nadat hij Bach twee jaar eerder had zien en horen spelen. Alle zes, met uitzondering van het eerste en het mogelijk het derde werden in Cöthen geschreven en ze waren ongetwijfeld primair bestemd voor het hoforkest omdat de ongewone orkestratie precies klopt met het instrumentarium dat Bach daar ter beschikking had.
De inhoud van deze werken is deels bijeengegaard uit bestaande werken, sommige daarvan uit dezelfde tijd, sommige van vroeger. Bedoeld waren de werken mogelijk om het potentieel van de concertvorm aan te tonen. Dat gaat van het stralende zesde tot het intieme zesde concert.
Bach ontwikkelt zijn thematische materiaal in een veel complexere en uitgebreider vorm van Vivaldi ooit deed en met de relatie tussen solisten en orkest begeeft hij zich ook op nieuwe wegen. De uitgebreide rol van het klavecimbel in het vijfde concert met zijn uitgebreide virtuoze cadens lijkt vooruit te lopen op de pianoconcerten van Mozart.
  
Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-18944-2 (2 cd’s).
Tafelmusik o.l.v. Jane Lamon. Sony S2K 66289.
Amsterdam baroque orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 0630-13733-2 (2 cd’s).
Il giardino armonico o.l.v. Giovanni Antonini. Teldec 4509-9844-2 (2 cd’s).
English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 471.720-2 en 464.220-2 (2 cd’s).
 
De 7 klavecimbel (piano)concerten BWV 1052-1058, de 3 concerten voor twee klavecimbels, de twee concerten voor 3 klavecimbels en het concert voor vier klavecimbels
 
De meeste concerten van Bach voor een, twee, drie of vier klavecimbels begonnen hun leven in een andere gedaante, meestal als concert voor verschillende instrumenten (hobo, oboe d’amore, viool, Brandenburgs concert nr. 4) en in één geval – het concert voor vier klavecembels – zelfs als concert van Vivaldi voor vier violen en orkest op. 3/10.
In het proces met als uitgangspunt een werk voor een enkel of meerdere melodie-instrument(en) dat werd omgewerkt tot compositie voor klavecimbelsolo – dus tot polyfoon werk – veranderde Bach vaak het hele karakter van het stuk zodat het als nieuw klonk. De dichtheid van de muziek werd vergroot, de verwerking van de thematische gedachten ingewikkelder.
 Sommige van deze concerten werden geschreven voor het Leipzigs Collegium musicum en zijn waarschijnlijk uitgevoerd met Bach zelf aan het klavecimbel.
 
Trevor Pinnock, Kenneth Gilbert, Lars Ulrik Mortensen en Nicholas Kraemer met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 471.754-2 (3 cd’s).
  
De 7 klavecimbel (piano)concerten BWV 1052-1058
 
Murray Perahia (piano) met de Academy of St. Martin-in-the-Fields. Sony SK 89245, 89690 (2 cd’s). 
Ton Koopman (klavecimbel) met het Amsterdam baroque orkest. Erato 0630-16166/8 (3 cd’s).
 
Concerten voor 2, 3 en 4 klavecimbels BWV 1060/4
 
Trevor Pinnock, Kenneth Gilbert, Lars Ulrik Mortensen en Nicholas Kraemer met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 471.754-2 (3 cd’s).
 
Vioolconcerten BWV 1041/3
 
De beide vioolconcerten en het niet minder fraaie concert voor twee violen en orkest dateren vermoedelijk uit Bachs tijd in Cöthen zo tussen 1717 en 1723 hoewel dat allerminst zeker is. Het eerste concert, in E-groot, geheel oorspronkelijk, begint met drie pittige akkoorden (een typisch stijlmiddel van Vivaldi) en eindigt  met een veerkrachtig deel in de stijl van de Brandenburgse concerten. Het bevat ook één van Bachs geïnspireerdste en treffendste langzame delen waarin een tere vioolsolo wordt omraamd door langzame, vrij sombere tonen van de lage strijkers.
Het concert in a-klein is wat dramatischer van opzet, maar misschien wel het mooist van al is het dubbelconcert in d-klein: een wonder van contrapuntische inventiviteit met de violen die zich in hun soli als ranken nabootsend om elkaar wentelen. Speelse brille kenmerkt de hoekdelen, het middendeel is een en al lyrische zang.  
 
Rachel Podger met de Academy of ancient music o.l.v. Andrew Manze. Harmonia Mundi HMU 90.7155.
Arthur Grumiaux, Herman Krebbers, Heinz Holliger met het Philharmonia orkest o.l.v. Edo de Waart c.q. Les solistes romands o.l.v. Arpad Gerecz. Philips 420.700-2.
 
Tripelconcert BWV 1044
 
Een werk dat is samengesteld uit brokken gearrangeerde orgelwerken en dat van na 1730 dateert.
Wilfred Hazelzet, Andreas Staier en Trevor Pinnock met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 423.116-2 (2 cd’s).
 
Hoboconcerten BWV 1053,1055, 1059
 
Hoewel niet bekend is dat Bach ooit specifieke hoboconcerten heeft geschreven, vertrouwde hij dat instrument wel herhaaldelijk – bijvoorbeeld in cantatedelen – prachtige obbligato partijen toe als blijk van het feit dat hij de expressieve kwaliteiten van het instrument hoog aansloeg.
Wel (her)arrangeerde hij op multimediale wijze een aantal werken opnieuw en er is musicologisch bewijs dat oorspronkelijke hoboconcerten het (verloren) basismateriaal vormden van andere werken. Het klavecimbelconcert BWV 1055 moet oorspronkelijk voor oboe d’amore bestemd zijn geweest en andere hoboconcerten kunnen inderdaad worden samengesteld uit sinfonia’s van cantates, zoals nr. 156.
  
Douglas Boyd met het Chamber orchestra of Europe. DG 429.225-2. 1989
 
Kamermuziek
 
Het belangrijkste forum voor Bachs orkestrale en kamermuzikale muziek werd gevormd door Cöthen en het Collegium musicum in Leipzig. Cöthen beschikte over een groot aantal heel getalenteerde musici en prins Leopold zelf was een begaafde amateur die klavecimbel, viool en viola da gamba speelde. Vreemd genoeg rest ons afgezien van de vele werken voor klavecimbel eigenlijk niet zoveel van Bachs instrumentale muziek uit die periode en veel van wat er wel is, bezit een omstreden auteurschap.
Ongetwijfeld behoren de drie sonates en partita’s voor vioolsolo en de zes suites voor cellosolo tot het beste wat op dit gebied ooit werd geschreven en waarin de expressieve en technische mogelijkheden van de toenmalige instrumenten tot het uiterste op de proef werden gesteld.
 
Die Kunst der Fuge BWV 1080
 
Bachs allerlaatste compositie is een van zijn raadselachtigste werken. De Kunst der Fuge is zoals de titel doet vermoeden een verzameling van 18 contrapuncti: fuga’s en canons die samen het volledige gamma van de fugatische transformatie technieken demonstreren, zoals vergroting en verkleining, maar ook omkering, achterstevoren. De theorie volgens welke meer was bedoeld als intellectuele oefenstof dan om in de praktijk te worden uitgevoerd zou ondersteuning kunnen vinden in het feit dat Bach geen specifiek instrument of geen bezetting aangaf.
Maar de muziek is dusdanig geschreven dat het een uitdaging vormt om deze toch uit te voeren en gelukkig gebeurt dat ook. Om te beginnen kan het werk op een toetsinstrument worden gespeeld, zeker als het meerdere manualen heeft; orgel en klavecimbel liggen dus voor de hand.
Mogelijk was het werk bedoeld voor een muzikaalwetenschappelijk genootschap dat werd opgericht door Bachs leerling Lorenz Mizler die onderzoek deed naar de muziektheoretische basis in de wiskunde. Maar hoewel de Kunst der Fuge (de titel is niet van Bach zelf) Bach toont in zijn meest academische gedaante en in de vermomming van een puzzelaar, gaat het hier niet om droge, pedante muziek want veel getuigt van energie en inspiratie.
Omdat Bach verzuimde de bezetting te specificeren, is de grote vraag dus hoe het werk het beste tot zijn recht komt. Oplossingen te over zijn aangedragen: orgel, klavecimbel, twee klavecimbels, twee piano’s, strijkkwartet, kamerorkest, zelfs saxofoonkwartet en koperblazers. Verder zijn er allerlei bewerkingen van Scherchen, Marriner/Davis, Bergel, Breuer, Carpenter en Glasel.
 
Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 413.642-2 (3 cd’s)
 
Keller kwartet. ECM 1652
 
Davitt Moroney (klavecimbel). Harmonia Mundi HMA 195.1169/70 (2 cd’s).
 
Charles Rosen (piano). Sony SB2K 63231 (2 cd’s).
 
Musikalisches Opfer BWV 1079
 
In 1747 reisde Bach met zijn reputatie als groot improvisator op het klavecimbel naar Potsdam op verzoek van koning Frederik de Grote van Pruisen. Hij arriveerde ’s avonds net toen de koning die zelf een begaafde fluitist was aan een concert met zijn hofmusici begon. Carl Philipp Emanuel, Bachs tweede zoon, maakte deel uit van het ensemble.
Bach senior vroeg een thema van de koning waarop hij een driestemmige fuga improviseerde en daarna nog een zesstemmige fuga op een eigen thema. Terug in Leipzig schreef hij het thema van de koning op en breidde dat geheel uit tot een groter werk dat een drie- en een zesstemmig ricercare voor klavecimbel en een vierdelige triosonate voor fluit, viool en continuo bevatte naast toen ‘geleerde’ canons. Het geheel werd kunstig versierd en ingebonden aangeboden aan de koning onder de titel Musikalisches Opfer en kan worden gezien als een subtiele visitekaart van een Bach die zijn muzikale en intellectuele spieren balde in de mogelijke, maar vergeefse hoop op een aanstelling aan het Pruisische hof. Het werk is geschreven voor fluit, violen en continuo.
 
Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 413.642-2 (3 cd’s)
 
Barthold, Sigiswald en Wieland Kuyken, Robert  Kohnen. Harmonia Mundi 05472-77307-2.
  
De 6 triosonates BWV 525/30
 
De uit de zeventiende eeuw daterende en naar de achttiende eeuw overgewaaide sonate a tre is van Italiaanse herkomst en was in de baroktijd een der belangrijkste kamermuzikale vormen. Het gaat om meerdelige composities voor twee hoge instrumentale partijen en een laagklinkende melodische baspartij. Verschillende bezettingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld 2 violen, gamba en klavecimbel, 2 hobo’s, fagot en orgel, 2 fluiten, cello en klavecimbel. Met het verdwijnen van de basso-continuo praktijk verloor de triosonate aan populariteit.
 
The rare fruits council. Astrée Naïve E 8804.
 
De 4 triosonates BWV 1036/9
 
London baroque. Harmonia HMX 295.1173.
  
De 6 sonates voor fluit en klavecimbel BWV 1030/5
 
Aan het begin van de achttiende eeuw had de traverso het in populariteit gewonnen van de blokfluit en dus bestond een enorme behoefte aan muziek voor het instrument. Van de zes fluitsonates die traditioneel aan Bach zijn toegeschreven, lijken er twee – BWV 1031 en 1033 - niet van hem te zijn hoewel ze er geen grein minder mooi om zijn.
BWV 1033 was oorspronkelijk een fluitsolo, waarbij zoonlief Carl Philipp Emanuel een baslijn schreef De sonate BWV 1032 bijvoorbeeld is onvolledig, maar wordt soms op verschillende manier aangevuld De ware vier worden gekenmerkt door een vrij ingewikkelde schrijfwijze waarbij de gelijkwaardigheid van elk der stemmen (de fluitpartij, de baspartij en de rechterhand van het klavecimbel) eerder de indruk wekken dat we nier met triosonates te maken hebben dan met sonates voor een solist met begeleiding.
De werken worden verder gekenmerkt door een sfeer van koele terughoudendheid en ze staan in dat opzicht vrij ver af van de energieker, dynamischer sonates voor viool en cello, maar het ontbreekt uiteraard geenszins aan grote schoonheid in deze strak geregisseerde werken.
 
Ashley Solomon en Terence Charlston. Channel Classics CCS 15798.
 
William Bennett en George Malcolm. ASV CDQS 6108
 
Wilbert Hazelzet, Jacques Ogg en Jaap ter Linden. Glossa GCD 920807 (2 cd’s).
 
De 3 sonates voor viola da gamba en klavecimbel BWV 1027/9
 
Jaap ter Linden en Richard Egarr. Harmonia Mundi HMU 90.7268.
 
Jordi Savall en Ton Koopman. Alia Vox AV 9812.
 
De 6 sonates voor viool en continuo BWV 1020/5
 
Dit is – enigszins in de geest van de triosonate – nog de oude vorm van de vioolsonate.
 
Arthur Grumiaux, Christiane Jaccotet en Philippe Mermoud. Philips 454.011-2 (2 cd’s).
  
De 6 sonates voor viool en klavecimbel BWV 1014/9
 
Dit zestal sonates bestaat alleen in de vorm van door Bachs leerlingen gemaakte kopieën en de ontstaansdatum is derhalve onbekend. Gelukkig waren behalve van de zesde sonate verschillende vrijwel gelijkluidende kopieën in omloop. Deze werken zijn van groot belang voor de historische ontwikkeling van de vioolsonate. Voor het eerst is er voor het toetsinstrument een volledig uitgeschreven partij en krijgt het een gelijkwaardige behandeling en fungeert het niet alleen meer als obbligato.
  
Rachel Podger, Jonathan Manson en Trevor Pinnock. Channel classics CCS 14798 (2 cd’s).
  
Instrumentale solowerken
 
De 3 sonates en 3 partita’s voor soloviool BWV 1001/6
 
Hoewel een strijkinstrument in staat is om twee noten tegelijk te spelen, verwacht men normaal eigenlijk van zo’n instrument dat het een enkele melodielijn speelt zonder veel verdere harmonie en vooral zonder contrapunt. Het bijzondere aan Bachs werken in deze solovorm is hoe hij harmonie en contrapunt impliceert door de herhaaldelijk voorkomende spreiding van de notencomponenten uit een akkoord.
Wie voor het eerst naar deze werken luistert, zal zich maar moeilijk kunnen voorstellen dat hij naar slechts één instrument luistert, vooral in het tweede deel van iedere sonate waar Bach zorgt voor een volledig gerealiseerde fuga. Maar gelukkig gaat het niet louter om verstandelijke toverkunst: deze werken zitten vol levendige melodieën en sommige delen – de bekende chaconne uit de tweede partita voorop – behoren tot de emotioneelste momenten uit Bachs muziek: meditatieve monologen zijn het.
 
Arthur Grumiaux. Philips 464.673-2 (2 cd’s).
 
Rachel Podger. Channel Classics CCS 12198 en 14498.
 
Itzhak Perlman. EMI 749.483-2 (2 cd’s).
 
Julia Fischer. Pentatone PTC 5186.072 (2 cd’s).
  
De 6 suites voor solocello BWV 1007/12
 
Fugatische gedeelten komen niet voor in dit zestal werken, maar ze hebben met de zes sonates en partita’s voor vioolsolo eenzelfde trek gemeen om een meerlaagse klank te voorschijn te toveren uit een instrument met een enkelvoudige stem. Een spectaculair voorbeeld daarvan is de prelude van de eerste suite waarin de opeenvolgende akkoorden worden ontleed in hun individuele bestanddelen. Wat men hoort, is de vriendelijk golvende voorwaartse beweging van de afzonderlijke noten en de onderliggende harmonische structuur.
De laatste twee suites stellen de hoogste eisen aan de vertolker. In de vijfde suite moet de cello ongewoon worden gestemd, de zogenaamde scordatura. Nummer zes is in feite geschreven voor een vijfsnarig instrument in plaats van voor het gangbare viersnarige.
Net als bij de solovioolstukken zijn er heel virtuoze delen – feitelijk de eerste ooit voor cello – maar ook lyrische. Deze werken zouden geschreven kunnen zijn voor de zeer begaafde cellist en viola da gamba speler Christian Ferdinand Abel uit Cöthen.
  
Heinrich Schiff. EMI 586.534-2 (2 cd’s).
 
Pierre  Fournier. DG 449.711-2 (2 cd’s).
 
Pieter Wispelwey. Channel classics CCS 12298.
 
Anner Bijlsma. RCA RD 70950 (2 cd’s).
 
Yo-Yo Ma. Sony SM2K 89754 (2 cd’s)
 
De 6 suites voor altvioolsolo BWV 1007/12
 
Niets anders dan omlaag getransponeerde versies van de vioolsonates, maar door de warmere klank best de moeite waard.
 
Nobuko Imai. Philips 475.6219 (2 cd’s).
 
De 3 luitsuites en solowerken
 
Nog steeds wordt in musicologenkringen gedebatteerd over de vraag of deze werken echt voor luit zijn geschreven, hoewel veel daar op wijst. Een gitaar mag tegenwoordig natuurlijk ook, maar er lijkt niets op tegen om een ander tokkelinstrument te gebruiken, dus zelfs het clavichord zou in aanmerking kunnen komen.
 
Stephan Schmidt (luit). Naïve classique V 4861 (2 cd’s).
 
Sharon Isbin (gitaar). Virgin 562.198-2.
 
Orgelwerken
 
Terwijl hij organist was in Arnstadt vroeg Bach vier weken verlof om naar Lübeck te mogen lopen (zo’n 300km) om daar de beroemdste Duitse organist Dietrich Buxtehude te horen spelen. Veel van Bachs vroege orgelwerken verraden de invloed van de oude meester, maar bezitten een dynamischer stijl en ook een meer continue stijl. Die was eens temeer het resultaat van Bachs kennismaking met de muziek van Vivaldi.
Bach componeerde een breed spectrum aan orgelwerken waarvan de bekendste bestaan uit spectaculaire fuga’s die worden voorafgegaan door een korte prelude of een meer virtuoze toccata. Curieus genoeg wordt tegenwoordig door musicologen verondersteld dat de beroemde Toccata en fuga in d-klein BWV 565 niet van Bach is en ook niet voor orgel werd geschreven.
 Dichter bij de kern van de Lutherse kerktraditie staan de talloze koralen en koraalvoorspelen die zijn gebaseerd op de onbegeleid gezongen gezangen van de gemeente en die als inleiding daarop werden gespeeld. Bachs gave om zwierige improvisaties te spelen op die eenvoudige melodieën ontlokte bij gelegenheid protest van de kerkgangers.
 
Marie Claire Alain. Erato 0927-49834-2 (17 cd’s).
 
Peter Hurford. Decca 444.410-2 (17 cd’s).
 
Simon Preston. DG 469.420-2 (14 cd’s).
 
Helmut Walcha. DG 474.747-2 (10 cd’s)
 
Wolfgang Rübsam. Philips 456.080-2 (16 cd’s).
 
Clavierübung III: Koraalvoorspelen BWV 669/89
 
Ton Koopman. Teldec 4509-98464-2 (2 cd’s).
 
6 Concerten voor orgel (transcripties) BWV 592/7
 
Wolfgang Rübsam. Naxos 8.550936.
 
16 Concerten voor orgel (transcripties) BWV 972/87
 
Peter Watchorn (klavecimbel). Hännsler 92111 (2 cd’s).
 
15 Fantasieën en fuga’s
 
Deze werken behoren tot de verbeeldingsvolste muziek die ooit voor orgel werd geschreven.
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 66791/2 (2 cd’s).
 
Die Kunst der Fuge BWV 1080
 
Hans Fagius. BIS CD 1034.
 
De 38 Neumeister koraalvoorspelen BWV 1090/1120
 
Deze 38 koraalvoorspelen komen uit een verzameling van 83 dergelijke stukken die in de achttiende eeuw werden verzameld en gebundeld door Johann Gottfried Neumeister en die tenslotte zijn weg vond naar de archieven van de Yale universiteit waar Bachvorser Christoph Wolf ze (her)ontdekte. Het gaat om vroege werken
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 67215.
 
De 6 Schübler koralen BWV 645/50
 
Werken die goeddeels zijn ontleend aan en gebaseerd op cantatedelen.
 
Piet Kee. Chandos CHAN 0590.
 
De 18 Leipzigse koralen BWV 651/68
 
Werken die zoals de titel aangeeft uit Bachs tijd in Leipzig dateren en die ook bekend zijn als ‘De 18’, maar soms ook als de ‘Grote’ vanwege hun ongewone omvang. BWV 652 is het langste koraalvoorspel dat Bach ooit schreef. 
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 67071/2 (2 cd’s).
 
Gerald Woehl. Priory PRCD 800AB.
 
De 12 Kirnberger koralen BWV 690/1 en 694/713
 
Werken die onderling weinig meer gemeen hebben dan dat Bachs leerling en bewonderaar Johann Philipp Kirnberger ze bundelde.
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 67071/2 (2 cd’s).
  
Orgelbüchlein BWV 599/644
 
De 46 koraalvoorspelen uit het Orgelbüchlein zijn zo kort dat het in één ruk beluisteren daarvan zo ongeveer neerkomt op het snel stuk voor stuk opeten van zoute pinda’s. Maar een kundige organist kan ze heel boeiend en echt licht verteerbaar maken.
 
Ton Koopman. Teldec 3984-21466-2.
 
Wolfgang Rübsam. Naxos 8.553031/2 (2 cd’s)
  
7 Toccata’s BWV 910/6
 
Over deze werken bestaat twijfel. Zijn ze echt van Bach, van J.L. Krebs of nog een ander? Ook klavecinisten betwisten de voorkeur voor het orgel, maar de dramatische retoriek van BWV 915 en 916 moet iedereen daarvan kunnen overtuigen
 
Kevin Bowyer. Nimbus NI 5377.
 
De 6 triosonates BWV 525/30
 
De gangbare aanname is dat Bach deze prachtige werken schreef als trainingsmateriaal voor zijn zoon Wilhelm Friedemann en jonge organisten beschouwen ze nog steeds onontbeerlijk bij het vergaren van de nodige ervaring. De muziek is echter niet in eerste instantie educatief bedoeld, maar vooral ook om van te genieten.
 
Ton Koopman. DG 447.277-2.
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 66390.
 
Kay Johannsen. Hänssler 92.099.
 
Orgelrecitals
 
Christopher Herrick. Hyperion CDA 67211/2.
 
Ton Koopman. Teldec 0630-17369-2, 8573-82041-2.
 
David Sanger. Mercury ECD 84081.
 
Ton Koopman en Simon Preston. DG 463.016-2.
 
Klavierwerken
 
De bekendheid van Bach in zijn eigen tijd berustte niet zozeer op zijn reputatie als componist als wel op die van klavierspeler. Zijn grote vaardigheid als zodanig werd nog eens nadrukkelijk in een necrologie gememoreerd: “Hoe vreemd, hoe nieuw, hoe prachtig waren zijn ideeën bij het improviseren. Hoe volmaakt realiseerde hij die! Al zijn vingers waren even vaardig; alle waren ze in staat tot de hoogste mate aan nauwkeurigheid tijdens het spel.”
Een dergelijke vaardigheid, kennis en inzicht konden op verschillende manieren worden ingezet. Bach schreef niet alleen muziek in vrijwel elke vorm die in zijn tijd in zwang was (zowel voor uitvoeringen als voor opvoedkundige doeleinden), maar hij stond ook bekend als ontwerper van orgels en in Cöthen werd hij geacht alle reparaties aan de klavecimbels van het hof uit te voeren.
Bach heeft ook op alle destijds voorhanden types toetsinstrument gespeeld: op het teer en zacht klinkende clavichord waarvan de snaren werden aangeslagen en op het luider klinkende klavecimbel waarvan de snaren werden getokkeld. De argumenten pro en contra het gebruik van een moderne concertvleugel voor de vertolking van zijn werken zijn tegenwoordig gelukkig wat verstomd; de klank en het volume van de piano kan door de speelwijze ook redelijk worden aangepast, wat bij het klavecimbel onmogelijk is. Op de vleugel staan de vertolker in elk geval meer klank- en kleurmogelijkheden ter beschikking dan op een eenvoudig klavecimbel.
 
Chromatische fantasie en fuga BWV 903
 
Wanneer halvetoonafstanden juist gedoseerd op elkaar volgen, ontstaat de magie van de chromatiek die zoals hier blijkt niet op Wagners Tristan hoefde te wachten. 
Het is moeilijk voorstelbaar wat voor indruk dit werk met zijn nog steeds verrassende wisselingen van toonaard destijds op de luisteraars moet hebben gewekt. Een zekere Italiaanse invloed is merkbaar in dit vitale, verbeeldingsvolle, zelfs ver in de toekomst wijzende stuk dat blijk geeft van een inderdaad ongebreidelde fantasie.
 
Pierre Hantai (klavecimbel). Virgin 545.322-2.
 
Christophe Rousset (klavecimbel). Decca 476.1704.
 
András Schiff (piano). Decca 475.193-2 (2 cd’s).
 
De 6 Engelse suites BWV 806/11
 
De titels Engelse- en Franse suites zijn niet door Bach aan de bewuste werken gegeven; hun betekenis is ook niet helemaal duidelijk omdat er niet zoveel wezenlijk verschil bestaat tussen de dansvormen uit beide variëteiten. Het gaat hier puur om verpozingsmuziek en niet om educatief bedoelde muziek. Beide reeksen hebben ongeveer hetzelfde formaat met een gestage allemande die wordt gevolgd door een snellere courante, een statige sarabande en een heel levendige gigue; soms zijn daar nog wat extra korte deeltjes aan toegevoegd, zoals de bourrée die dan tussen de sarabande en de gigue is geschoven.
De Engelse suites beginnen echter wel met een prelude die – zoals in de derde suite een grootschalig concertant deel is. De Franse suites zijn minder groots van opzet, de sarabandes en de extra deeltjes zijn korter en eenvoudiger in hun contrapuntische opzet dan hun equivalent in de Engelse suites. Ze vertonen wel wat overeenkomst met de vlotte, bloemrijke stijl van Couperin met wie Bach schijnt te hebben gecorrespondeerd.
 
Gustav Leonhardt (klavecimbel). Virgin 562.379-2 (4 cd’s).
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67451/2 (2 cd’s)
 
Murray Perahia (piano). Sony 60276/7 (2 cd’s).
 
Glenn Gould (piano). Sony SM2K 52606.
 
De 6 Franse suites BWV 812/7
 
Christophe Rousset (klavecimbel). Ambrosie AMB 9942 (2 cd’s).
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67121/2 (2 cd’s).
 
Andrei Gavrilov (piano). DG 445.840-2 (2 cd’s).
 
Goldbergvariaties BWV 988
 
Deze reeks van dertig variaties op een thema was volgens de geschiedenis blijkbaar besteld door baron Von Keyserling, de Russische ambassadeur aan het Dresdense hof als middel tegen zijn slapeloosheid; ze ontlenen hun naam aan de klavecinist van de baron die ze ’s avonds moest spelen.
Het werk begint met een heel versierd, maar verder tamelijk bezadigd thema. Bach bedacht rond de baslijn daarvan een verbluffende serie omzettingen die reiken van het uitbundige tot het verstilde. De variaties zijn in drie groepen gerangschikt en elke groep eindigt met een canon behalve de laatste groep die een quodlibet is: een meeslepend stuk waarin twee destijds populaire liedjes zijn verweven.
Het epische formaat van het werk is niet eenvoudigweg het resultaat van de lengte, maar van de enorme verscheidenheid van het stuk, zowel in stilistisch opzicht als ten gevolge van de wisselende stemmingen. Maar natuurlijk ook dankzij de voortdurend aanwezige onderliggende aanwezigheid van het oorspronkelijke thematische materiaal.
 
Pierre Hantai (klavecimbel). Opus 111 OPS 20-24
 
Christophe Rousset (klavecimbel). Oiseau Lyre 444.866-2.
 
Murray Perahia (piano). Sony SK 89243.
 
Glenn Gould (piano). Sony SMK 52619.
  
Italiaans concert BWV 971 en Ouverture (Partita) in de Franse stijl BWV 831
 
In 1735 verscheen het tweede deel van Bachs Clavierübung dat twee werken bevatte: een Partita in de vorm van een Ouvertüre im französischem Stil en het Italiaans concert. De nadruk ligt hier op contrast. In beide werken wordt een andere nationale orkestrale stijl nagebootst. Het concert is in majeur, de partita in mineur.
Het Italiaans concert is een knappe vertaling van een typisch driedelig concert van Vivaldi in klavecimbelvorm. Bach gaf speciaal aan dat het werk moet worden gespeeld op een klavecimbel met twee manualen, waarbij het ene het orkest vertegenwoordigt en het andere, zachtere, de solist. Het langzame middendeel is een solopartij en suggereert met zijn rijke versieringen haast een lyrische hobomelodie.
 
Christophe Rousset (klavecimbel). Decca 476.1704.
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67306.
 
De 15 tweestemmige Inventionen BWV 772/86
 
In principe is een invention een ‘vondst’, een thema of een aantal op elkaar betrokken motieven dat zich leent voor verdere ontwikkeling. De oorspronkelijke bedoeling van deze werken was dat de speler zich erdoor liet inspireren tot het maken van andere, eigen Inventionen, maar tevens zijn deze werken een staalkaart van compositorisch-technische mogelijkheden. 
 
Masaaki Suzuki (klavecimbel). BIS CD 1009.
 
András Schiff (piano). Decca 411.974-2
 
De 15 driestemmige Inventionen of Sinfonien BWV 787/801
 
Masaaki Suzuki (klavecimbel). BIS CD 1009.
 
András Schiff (piano). Decca 411.974-2
 
De 6 Partita’s BWV 825/30
 
De zes Partita’s voor klavecimbelsolo waren de eerste werken van Bach die nog tijdens zijn leven werden gepubliceerd. Ze waren bedoeld als eerste deel van de Clavierübung en ze vormen een verdere ontwikkeling van de Engelse- en Franse suites. De grandeur en de moeilijkheidsgraad van de werken neemt ook toe naarmate de reeks vordert.
Een partita is in wezen hetzelfde als een suite: een verzameling van op dansen gebaseerde delen. Het zestal van Bach behoort tot het beste en mooiste uit dit genre dat al vooruitloopt op de sonate. Het gaat ook om heel verschillend geaarde stukken van de levendige teerheid van nummer één tot de monumentale nummer zes; elk van deze werken bevat zijn eigen reeks galantarien, extra delen in de vorm van het menuet bijvoorbeeld als aanvulling op de vaste bestanddelen van allemande, courante, sarabande en gigue en elk begint met een andere vorm als begindeel.
 
Gustav Leonhardt (klavecimbel). Virgin 562.379-2 (4 cd’s).
 
Masaaki Suzuki (klavecimbel). BIS CD 1313/4 (2 cd’s)
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67191/2 (2 cd’s).
 
De 7 Toccata’s BWV 910/6
 
Bachs beroemde reis naar Lübeck om daar Buxtehude te horen spelen, vond in 1705 plaats en de zeven toccata’s ontstonden waarschijnlijk gedurende de tien daarop volgende jaren terwijl Bach nog sterk onder de invloed stond van de stylus fantasticus van de oude meester.
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67310
 
Glenn Gould (piano). Sony SMK 87762.
 
Das wohltemperierte Klavier I en II BWV 846/893
 
Het Wohltemperiertes Clavier bestaat uit twee banden met elk vierentwintig preludes en fuga’s. En elk daarvan doorloopt de twaalf majeur- en mineur toonaarden. Het geheel is een leidraad, een handleiding voor het klavecimbelspel en ook voor de compositie, een systematische exploratie van de harmonie en een ode aan de wohltemperierte stemming die het mogelijk maakt om op het instrument elke toonaard te spelen zonder dat het instrument anders hoeft te worden gestemd.
Het werk is en blijft ongeëvenaard in de aan spilzucht grenzende inventiviteit. De fuga’s, waarvan sommige vijfstemmig zijn, hebben een briljante constructie en zitten vol met levendige dansachtige passages en kernachtige, compacte melodieën en de preludes die eraan voorafgaan kunnen worden beschouwd als de voorlopers van de dichterlijke vormen die Chopin later in zijn Préludes en Études toonde. Het is ook bekend hoezeer Chopin ‘De 48’ bewonderde; Hans von Bülow en na hem o.a. Wanda Landowska beschouwden het als het ‘Oude Testament’ van de pianoliteratuur. Van de twee banden is de eerste in het algemeen wat speelser en de tweede grosso modo wat complexer.
 
Kenneth Gilbert (klavecimbel). Archiv 413.439-2 (4 cd’s)
 
Bob van Asperen (klavecimbel). Virgin 561.711-2 (4 cd’s).
 
András Schiff (piano). Decca 414388-2 en 417.236-2 (4 cd’s).
 
Rosalyn Tureck (piano). DG 463.305-2 (4 cd’s).
 
Angela Hewitt (piano). Hyperion CDA 67301/4 (4 cd’s).
 
Sviatoslav Richter (piano). RCA 82876-62315-2 (2 cd’s).
  
Klavecimbel- en pianorecitals
 
Masaaki Suzuki. BIS CD 1037
 
Alfred Brendel (piano) Philips 442.400-2.
 
Martha Argerich. DG 463.604-2.
 
Richard Egarr. EMI 568.700-2.
 
Ivo Pogorelich. DG 445.573-2.
 
Koorwerken
 
De Lutherse kerk heeft muziek altijd beschouwd als integraal bestanddeel van de liturgie met een sterke nadruk op de deelname van de gemeente in de vorm van koralen (gezangen) die vaak berusten op teksten van Luther die eenvoudig op muziek zijn gezet. De muziek voor de eredienst op zondag die wel vijf uur kon duren, bestond uit een motet, de Lutherse mis , verschillende koralen en een cantate.
Daarnaast waren er natuurlijk speciale gelegenheden voor de hoogtijdagen uit het kerkelijk jaar die speciale muziekbijdragen eisten, zoals de passiemuziek voor Pasen en het Weihnachtsoratorium voor Kerstmis. In Leipzig, waar het overgrote deel van zijn koormuziek werd geschreven, was Bach verantwoordelijk voor de muziekvoorziening van alle vier de kerken, met de Sankt Thomas en de Sankt Nicholas als belangrijkste; dit betekende dat hij de meeste muziek zelf moest leveren.
De meeste van zijn zangers en sommige instrumentalisten kwamen uit zijn eigen Thomasschule, de rest werd uit de stad gerekruteerd. Het niveau moet dus wel erg wisselend zijn geweest, maar dat weerhield Bach er niet van om heel bijzondere en treffende werken te componeren die vaak het uiterste van de vertolkers vergden.
Koralen en de toonzettingen van bijbelse teksten waren tot ongeveer 1700 toen de theoloogdichter Neumeister een verzameling religieuze teksten in het Duits publiceerde die waren bedoeld om te worden gezongen. Deze zogenaamde cantates waren geen verhalende werken maar eerder commentaren op bijbelse teksten die tijdens de kerkdienst aan de orde werden gesteld, met name op de lezing van het evangelie.
De teksten waren uitermate devoot en legden meestal de nadruk op Gods barmhartigheid jegens de ellendige staat van de mens. Vrijwel alle Duitse componisten leverden bijdragen aan het genre, maar de meest ambitieuze en de best geslaagde zijn van Bach. Zijn cantates bestaan doorgaans uit een combinatie van recitatieven, aria’s, koren en koralen die tot een dramatisch geheel zijn samengevoegd.
Ongeveer drie vijfde deel van Bachs ruim tweehonderd cantates rest ons, maar is voor een groot deel onbekend gebleven. Deels tengevolge van het grote aantal, deels ook omdat de vaak morbide teksten ondanks de prachtige muziek tegenwoordig niet erg aansprekend meer zijn. Integrale opnamen van deze werken zoals die sinds een jaar of veertig in zwang zijn gekomen zijn dan ook voor de meeste muziekliefhebbers die er beter een verstandige keuze uit kunnen maken meestal een beetje teveel van het goede. 
Lang niet al die cantates zijn geweldig, geen wonder bij zo’n routineklus; sommige bevatten weinig idiomatische en nodeloos meanderende melodielijnen. Maar de beste zijn gelukkig wel heel memorabel.
Bach schreef ook enige wereldlijke cantates om speciale gelegenheden van burgerlijk of feestelijk karakter luister bij te zetten. Meestal hebben ze passende bijnamen zoals de Kaffeekanate nr. 208 ‘Schweiget stille, plaudert nicht’, de Bauernkantate nr. 212 ‘Mer hahn en neue Oberkeet’, de Jagdkantate nr. 208 ‘Was mir behagt, ist die muntere Jagd’ en de cantates nr. 202 ‘Weichet nur betrübte Schatten’, nr. 205 ‘Der zufriedengestellte Aeolius’, nr. 206 ‘Schleicht, spielende Schatten’, nr 209 ‘Non sa che sia dolore’,  nr. 213 ‘Herkules auf dem Scheideweg’ en nr. 215 ‘Preise dein Glück, gesegnetes Sachsen’.
In deze werken komt Bach het dichtste bij de opera en zorgt hij voor zuiver vermaak.
Tot Bachs belangrijkste en populairste koorwerken behoren de Hohe Messe en de Passiemuzieken. Deze laatste werden geschreven voor uitvoering in de Lijdenstijd. Net als bij de cantates koos Bach voor een reeds bestaand genre, in dit geval voor een toonzetting van de evangeliën over het lijden en de dood van Christus. Hij maakte daar telkens een monumentaal muzikaal epos van waarin hij vooral de nadruk legde op de menselijke dimensie van het verhaal. 
Strikte passiemuzieken bestonden al sinds de Middeleeuwen, maar vanaf het midden van de zeventiende eeuw werden extra teksten toegevoegd aan de fundamentele verhalen als meditaties daarover e commentaren daarop. Ook over die passiemuzieken is wel een negatief oordeel geveld: ze zouden teveel het karakter van een opera hebben wat niet past bij het gewijde karakter en de plotselinge stemmingswisselingen van de troostende toon uit de koralen naar de heftige uitingen in sommige recitatieven en koren zou niet passend zijn. Soms zijn die uitingen ook heel direct, maar ze betrekken de luisteraar meer bij het gebeuren. Volgens een necroloog schreef Bach vijf van dergelijke passiemuzieken, maar niet alle overleefden gaaf en eigenlijk alleen de twee bekendste – de Johannes Passion en de Matthäus Passion – komen jaarlijks veelvuldig tot uitvoering. 
 
Cantates
 
Eén van de beroemdste cantates van Bach is nr. 80 Ein’ feste Burg die oorspronkelijk al in 1715 werd geschreven, maar die in Leipzig werd herzien in 1723 (de nummering slaat niet op de chronologische volgorde waarin de werken werden geschreven). Het gaat om een typisch voorbeeld van een cantate waarin Bach een eenvoudige koraalmelodie kiest – in dit geval eentje van Luther – en daar een prachtig muzikaal bouwwerk op plaatst. Op één niveau bestaat de cantate uit een reeks variaties over een thema waarmee de gemeente zeer vertrouwd is: vanaf het beginkoor waarin de stemmen een omvangrijke fantasie weven rond het koraal via verschillende combinaties van de solisten en van het thematisch materiaal tot het slotkoraal waarin de gemeente werd geacht mee te zingen. 
Naast een aantal grootschalige werken met combinaties van solisten en koor, componeerde Bach ook een aantal solocantates; een van de mooiste daaronder is nr. 82 Ich habe genug. De tekst is een antwoord op het bijbelverhaal van Simeon die vond dat hij rustig kon sterven nadat hij het Christuskind had gezien. Het gaat hier om een van Bachs persoonlijkste uitingen waarvan een heel troostende werking uitgaat. De beginwoorden keren telkens in het werk terug. Een prachtige hobosolo kronkelt zich als het ware rond de baritonale melodielijn in de verlangende eerste aria (wat heel kenmerkend is voor menige lyrische cantatearia); de tweede aria is een geruststellend, mild wiegenlied en de derde een blije begroeting van de welkome dood.
De cantate nr. 106 Actus tragicus vormt geen eigenlijk deel van de reeks die bestemd was voor het liturgische jaar, maar is een begrafeniscantate die mogelijk is geschreven ter herinnering aan de overleden oom van Bach Tobias Lämmerhirt die in 1707 is gestorven. Wanneer dat klopt, betekent het een keerpunt in Bachs koormuziek want het gaat om een rijp en doorvoeld werk dat net als cantate nr. 82 van meet af aan een sfeer van kalme sereniteit en troost creëert. Bachs talenten als subtiele dramaticus van teksten (die hoofdzakelijk aan de bijbel zijn ontleend), blijkt voortdurend. In het centrum van het werk komt een prachtig tenor arioso voor dat wordt gevolgd door een vermanende basaria die op zijn beurt wordt gevolgd door een sombere koraalfuga die uitloopt op een eenzame sopraanstem die het woord ‘Jesu!’ uitroept. Een moment van roerende kwetsbaarheid en een meesterlijke expressieve vondst.
Nummer 140 Wachtet auf ruft uns die Stimme en nummer 147 Herz und Mund und Tat und Leben behoren tot de bekendste cantates. Het thema van de eerste is dat van de ziel die verlangend uitkijkt naar de komst van Christus, zoals een bruid wacht op de komst van haar bruidegom. Die blije sfeer wordt meteen in het beginkoor geschapen door een rusteloos ritme waarbij Bach de koraaltekst van Philipp Nicolai met steeds rijkere configuraties uitspint. Herz und Mund is nog monumentaler en geschakeerder. Hier gaat het om een meditatie over de ontvangst van Jezus in de schoot van Maria èn in de harten van de mensheid. Het werk is overbekend vanwege het koraal waarmee beide delen eindigen en dat in diverse gedaanten bekend is als ‘Jesus bleibet meine Freude’ of ‘Jesu, joy of man’s desiring’. 
 
Compleet. Barbara Schlick, Kay Wessel, Guy de Mey, Klaus Mertens, Christoph Prégardien, Ruth Holton, Elisabeth von Magnus, Paul Agnew, Andreas Scholl, Gerd Türk e.a. met het Amsterdam baroque koor en –orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 4509-98536-2/3984-25488-2 7x 3 cd’s) en Challenge Classics CC 72201/17 (17 banden met elk 3 cd’s).
 
Compleet. Nancy Argenta. Bernarda Fink, Michael Chance, Mark Padmore, Stephan Genz, Anthony Rolfe Johnson, Stephen Varcoe, Dietrich Henschel, Sara Mingardo e.a. met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 463.580/91-2 (12 cd’s) + Soli Deo Gloria SB 100/118 (36 cd’s).
 
Compleet. Ruth Holton, Marjon Strijk, Sytse Buwalda, Marcel Beekman, Martinus Leusink, Nico van der Meel, Knut Schoch, Bas Ramselaar, het Holland jongenskoor en het Nederlands Bach collegium o.l.v. Pieter Jan Leusink. Brilliant boxes 99363/80 (12 banden met 5 cd’s).
 
Cantates nr. 2, 20 en 176. Johannete Zomer, Jan Kobow en Peter Kooy met het Collegium vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1791.
 
Cantates nr. 18, 143, 152 en 161. Midori Suzuki, Ingrid Schmithüsen, Yoshikazu Mera, Makoto Sakurada, Peter Kooy en het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 841.
 
Cantates nr. 21 en 31. Monika Frimmer, Gerd Türk en Peter Kooy met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 851.
 
Cantates nr. 22, 23 en 75. Midori Suzuki, Yoshikazu Mera, Gerd Türk met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 901.
 
Cantates nr. 22, 25, 67, 95, 105, 136, 144, 147,148, 173, 181 en 184. Lisa Larsson, Bogna Bartosz, Elisabeth von Magnus, Gerd Türk, Klaus Mertens met het Amsterdam baroque koor en –orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 3984-23141-2 (3 cd’s).
 
Cantates nr. 27, 158 en 198. Rotraud Hansmann, Helen Watts, Kurt Equiluz, Max van Egmond, het Monteverdikoor en Concerto Amsterdam o.l.v. Jürgen Jürgens. Teldec 4509-93687-2.
 
Cantates nr. 29, 119 en 120. Deborah York, Ingeborg Danz, Mark Padmore en Peter Kooy met het Collegium vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1690.
 
Cantates nr. 35, 54 en 170. Andreas Scholl met het Collegium vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1644.
 
Cantates nr. 49, 58 en 82. Nancy Argenta en Klaus Mertens met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Accent ACC 9395.
 
Cantates nr. 49, 115 en 180. Barbara Schlick, Andreas Scholl, Christoph Prégardien, Gotthold Schwartz met Collegium vocale en het Limoges barokensemble o.l.v. Christophe Coin. Auvidis Astrée E 8530.
 
Cantates nr. 50, 59, 69, 75, 76, 104, 179, 186 en 190. Ruth Ziesak, Elisabeth von Magnus, Paul Agnew, Klaus Mertens en het Amsterdam baroque koor en –orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 3984-21629-2 (3 cd’s).
 
Cantates nr. 51, 202 en 209. Agnes Giebel met Concerto Amsterdam o.l.v. Jaap Schröder c.q. Leonhardt consort o.l.v. Gustav Leonhardt. Teldec 3984-21711-2.
 
Cantates nr. 51, 202 en 210. Christine Schäfer met Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 459.621-2.
 
Cantates nr. 56, 82 en 158. Thomas Quasthoff met de Berlijnse baroksolisten o.l.v. Jürgen Küssmaul. DG 474.505-2.
 
Cantates nr. 71, 106 en 131. Midori Suzuki, Aki Yanagisawa, Yoshikazu Mera, Gerd Türk, Peter Kooy met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 781.
 
Cantates nr. 105, 179 en 186. Miah Persson, Robin Blaze, Makoto Sakurada, Peter Kooy met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 951.
 
Cantates nr. 140 en 147. Ruth Holton, Michael Chance, Anthony Rolfe Johnson, Stephen Varcoe met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 463.587-2.
 
Cantates nr. 202 en 210. Emma Kirkby met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 455.972-2.
 
Cantates nr. 210 en 211. Carolyn Sampson, Stephan Schreckenberger met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 1411.
 
Cantates nr. 211 en 212. Emma Kirkby, Rogers Covey-Crump, David Thomas met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 417.621-2.
 
Koorwerken en oratoria
 
Johannes Passion BWV 245
 
De Johannes Passion klonk Goede Vrijdag 1724 voor het eerst en is tot voor kort beschouwd als de mindere van Bachs beide bekendste passiemuzieken. Niet geheel terecht want al is het een werk op een wat kleinere schaal en al zijn de toegevoegde teksten ontleend aan een aantal verschillende auteurs waardoor een minder samenhangend geheel ontstond dan bij Picander in de Matthäus Passion, heeft het werk een grote dramatische kracht en geeft het een erg pakkend beeld van Christus’ laatste uren.
Enige prachtige aria’s leveren individuele reacties op over de trieste gebeurtenissen, zoals de dilemma’s van Pilatus. Maar de fraaiste momenten komen voor in de massascènes, waarin Bachs contrapuntische schrijfwijze zorgt voor een verrassende wreedheid en verwarring die door het koor wordt gezaaid. 
 
Nancy Argenta, Ruth Holton, Anthony Rolfe Johnson, Stephen Varcoe met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 419.324-2 (2 cd’s).
 
Gerd Türk, Chiyuki Urano, Ingrid Schmidthüsen, Yoshie Hida, Yoshikazu Mera, Makoto Sakurada, Peter Kooy met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 921/2 (2 cd’s).
 
Lukas Passion BWV 246.
 
Monika Spägele, Christiane Iven, Rufus Müller, Harry van Berne, Marcus Sandmann met het Alsfeld vocaal ensemble en het Bremens barokorkest o.l.v. Wolfgang Helbich. CPO CPO 999.293-2 (2 cd’s).
 
Markus Passion BWV 247
 
Sibylla Rubens, Bernhard Landauer, Christoph Prégardien, Paul Agnew, Peter Kooy, Klaus Mertens met het Sacramentskoor Breda en het Amsterdam baroque koor en –orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 8573-80221-2 (2 cd’s).
 
Magnificat BWV 243
 
Een Magnificat is een muzikale toonzetting van de vreugdevolle woorden van de maagd Maria ‘Magnificat anima mea Dominum’ die ze sprak tegen haar nicht Elizabeth nadat ze zwanger was geraakt. Bachs eerste toonzetting is de enige die ons ter beschikking staat en werd geschreven voor de Kerstviering in 1723. Het werk behoort tot de meest Italiaanse van hem met een prachtige Vivaldi-achtige uitbarsting van wiegende zestienden in het beginkoor. Het werk is gebroken als met delen als in een cantate en vergt solisten zowel als een koor die zijn voorzien van melodieën die over het geheel wat simpel aandoen in vergelijking met Bachs gangbare standaard van complexiteit.
 
Nancy Argenta, Patrizia Kwella, Emma Kirkby, Charles Brett, Anthony Rolfe Johnson, David Thomas met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 464.672-2.
 
Agnès Mellon, Gérard Lesne, Christoph Prégardien, Peter Kooy met het Collegium vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. Virgin 561.721-2 (4 cd’s).
 
Emma Kirkby, Tessa  Bonner, Michael Chance, John Mark Ainsley, Stephen Varcoe met het Collegium musicum 90 koor en orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 0518.
 
Matthäus Passion BWV 244
 
De Matthäus Passion die uit 1727 dateert, wordt algemeen beschouwd als Bachs grootste en meest grandioze koorwerk. De tekst is ontleend aan de hoofdstukken 26 en 27 van het Matthäus evangelie en wordt heel expressief voorgedragen door een tenor evangelist. De directe taal is toevertrouwd aan solisten: een bas kreeg de rol van Christus en de overige dramatis personae zijn toevertrouwd aan afwisselende solisten, terwijl het koor de erg geanimeerde, contrapuntische en dramatische rol van het volk voor zijn rekening neemt.
Gedurende het hele relaas brengen de toegevoegde teksten van Picander voor zowel solisten als koor een mooi evenwicht aan in de voortgang van het verhaal en zorgen ze voor een element van innerlijke meditatie met een heel persoonlijk aspect. De overheersende stemming van het werk is eerder contemplatief dan dramatisch al is het werk wel doortrokken van tragisch gevoel en geeft het ook blijk van een overweldigend gemeenschapsgevoel dat alle deelnemers – ook de luisteraars – verenigt. Een belangrijk aandeel daarin hebben de koralen die het werk op vijf plaatsen punctueren.
  
Anthony Rolfe Johnson, Andreas Schmidt, Barbara Bonney, Ann Monoyios, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, Howard Crook, Olaf Bär, Cornelius Hauptmann met het London oratorio junior koor, Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 427.648-2 (3 cd’s).
 
Christoph Prégardien, Matthias Goerne, Christine Schäfer, Dorothea Röschmann, Bernarda Fink, Elisabeth von Magnus, Michael Schade, Markus Schäfer, Dietrich Henschel, Oliver Widmer, de Wiener Sängerknaben, het  Arnold Schönberg koor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8573-81036-2 (3 cd’s).
  
De 3 Lutherse missen BWV 234/6
 
Nancy Argenta, Michael Chance, Mark Padmore, Peter Harvey en het Purcell kwartet. Chandos CHAN 0653.
 
Agnès Mellon, Gérard Lesne, Christoph Prégardien, Peter Kooy met het Collegium vocale Gent o.l.v. Philippe Herreweghe. Virgin 561.721-2 (4 cd’s).
  
Mis in b BWV 232
 
Net als het Weihnachtsoratorium is de Mis in b-klein een samengesteld werk dat gedurende twee decennia ontstond op basis van delen uit cantates en dat mogelijk was bedoeld als een samenvatting waarmee Bach zijn vaardigheden als koorcomponist wilde demonstreren en niet zozeer als een werk voor specifieke doeleinden. 
Bach zond het ‘Kyrie’ en het ‘Gloria’ in 1733 naar de Rooms Katholieke keurvorst van Sachsen voorzien van een brief waarin hij zich beklaagde over zijn werkgevers in Leipzig en waarin hij om een baan aan het hof vroeg die hij niet kreeg. Vanuit zo’n weinig belovend begin ontstond een prachtig werk.
Het beginkoor als statige fuga vestigt meteen het besef van een gedegen, onwankelbaar geloof waarvan het werk is doordesemd. Maar niet alle muziek uit het werk is zo plechtig. Het prachtige ‘Sanctus’ is een brok gebalde energie voor zesstemming koor en hoge trompetten met ritmen die eerder op een dans dan op verering wijzen.
 
Lynne Dawson, Nancy Argenta, Patrizia Kwella, Carol Hall, Mary Nichols, Michael Chance, Howard Milner, Wynford Evans, Stephen Varcoe, Rachel Ann Morgan met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 415.514-2 (2 cd’s).
  
De 6 Motetten BWV 225/30
 
Nederlands kamerkoor o.l.v. Ton Koopman. Philips 434.165-2.
 
Oster Oratorium BWV 249
 
Monika Frimmer, Ralf Popken, Christoph Prégardien, David Wilson-Johnson met koor en orkest van de Age of enlightenment o.l.v. Gustav Leonhardt. Philips 442.119-2.
 
Weihnachtsoratorium BWV 248
 
Hoewel natuurlijk een verhaal ten grondslag ligt aan het Weihnachtsoratorium uit 1734, gaat het hier niet om een echt oratorium maar om een zestal cantates dat successievelijk tijdens de zes kerkdiensten, beginnend op Eerste Kerstdag en eindigend op Driekoningen (6 januari) moet worden uitgevoerd.
Het materiaal dat is geplunderd uit eerdere wereldse cantates zou in Bachs tijd nooit als één geheel zijn uitgevoerd, al vormt het dat in muzikaal opzicht wel. De auteur van de teksten is onbekend, maar was waarschijnlijk Picander, de tekstschrijver van grote gedeelten van de Matthäus Passion en een aantal cantates en hoewel die teksten minder theatraal zijn dan in de passiemuziek, leidt de uitgelatenheid van die teksten wel tot veel in wezen uitbundige muziek. Overduidelijk blijkt dat meteen uit het beginkoor waar het koor als in een fanfare met paukenbegeleiding ‘Jauchzet, frohlocket’ zingt.
 
Monika Frimmer, Yoshikazu Mera, Gerd Türk, Peter Kooy met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 941/2 (2 cd’s).
 
Lisa Larsson, Elisabeth von Magnus, Christoph Prégardien, Klaus Mertens met het Amsterdam baroque koor en –orkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 0630-14635-2 (2 cd’s).
 
Video
 
De 6 Brandenburgse concerten BWV 1046/51
 
Freiburgs barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz. TDK DV-BABBC (dvd).
 
Engelse suites nr. 2 en 3
 
Ivo Pogorelich. DG 073-4045.
 
De 6 suites voor solocello BWV 1007/12
 
Mstislav Rostropovitch. EMI 599.159-9.
  
Das wohltemperierte Klavier BWV 846/93
 
Andrei Gavrilov, Joanna McGregor en Nikolai Demidenko (piano). Euro Arts 2050309 (2 dvd’s)
 
Cantates nr. 113, 179 en 199
 
Magdalena Kozena, William Towers, Mark Padmore en Stephan Loges met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Opus Arte OA 0816D.
  
Cantates nr. 61 en 147; Magnificat
 
Christine Schäfer, Bernarda Fink, Anna Korondi, Ian Bostridge, Christopher Maltman met het Arnold Schönberg koor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. TDK DV-ADCNH.
 
Johannes Passion BWV 245
 
Gerd Türk, Midori Suzuki, Robin Blaze, Chiyuki Urano, Stephan MacLeod met het Japans Bach collegium o.l.v. Masaaki Suzuki. TDK DV-BAJPN.
  
Weihnachtsoratorium BWV 248
 
Claron McFadden, Bernarda Fink, Stephan Genz, Dietrich Henschel met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. TDK DV-BACHO.