Componisten portretten

BELLINI

 

BELLINI, VINCENZO (1801 – 1835): BEL CANTO PUR SANG

 

 

 

Het kan tamelijk moeilijk zijn om met huidige oren nog aannemelijk te maken waarom Bellini zo opmerkelijk was omdat we nog al moeite hebben met het hoempahoempa karakter van zijn orkestratie, zijn bombastische koren en zijn overdreven solokunstenmakerij. Maar het is na zo’n oppervlakkige vaststelling goed om door te bijten, want er is meer en gelukkig positievers aan de orde.

 

De Italiaanse operacomponisten vòòr Bellini beschouwde zichzelf primair als scheppers van melodieën en die melodieën hadden vaak maar weinig rechtstreeks met de tekst te maken die de zangers voordroegen. In wezen reageerden het libretto en het orkest onafhankelijk van elkaar. Bellini trachtte daar verandering in te brengen door intense, maar tevens melodische muziek te schrijven die nauw verband hield met de houding en de gevoelens van de zangers in kwestie en die zo de basis legde voor de dramatische meesterwerken van Donizetti, Verdi en Puccini.

 

Waar Rossini en zijn voorgangers zich hielden aan voorgebakken formules waarmee ze in staat waren om binnen een week de volgende opera te scheppen, nam Bellini de tijd en gaf hij zich de moeite om na te denken over een sprekende inhoud en een passende vorm die zowel het oor als het gevoel kon behagen. Hij was zoals Wagner na zijn dood opmerkte “een en al hart”.

 

Bellini werd drie jaar voordat Beethoven zijn Eroica voltooide in Catania geboren en werd slechts 34 jaar; hij liet toen zijn elfde opera onvoltooid na. Als zovelen kreeg hij zijn eerste pianolessen van zijn vader en op zijn zesde schreef hij al een Gallus cantavit; hij ging toen compositie studeren bij zijn grootvader. Na een paar jaar klonk zijn gewijde muziek in de kerken in Catania en zijn arietta’s en instrumentale werken in de salons van de aristocraten en patriciërs. In 1819 ging hij in Napels aan het conservatorium studeren, waar hij in 1822 onder de hoede van directeur Nicola Zingarelli kwam. In 1825 werd zijn opera semiseria Adelson e Salvina op school opgevoerd. Daar het werk succes had, kreeg Bellini opdrachten uit Napels (San Carlo theater) en Milaan (La Scala).

 

Zijn eerste grote succes was Il pirata, een werk dat door La Scala was besteld in 1827 en dat – net als I Puritani en La sonnambula - was geschreven voor de bijzondere, heel expressieve, lyrische stem van Giovanni Rubini die in heel Europa bekend stond als de ‘koning der tenoren’. Hier werd ook de basis gelegd voor een intensieve samenwerking met librettist Felice Romani.

 

Tussen 1827 en 1833 woonde en werkte hij voornamelijk in Milaan en verwierf hij met zijn opera’s, inclusief La sonnambula en Norma internationale faam. In die tijd beleefde hij ook een stormachtige liefdesaffaire met Giuditta Cantù, de echtgenote van de landeigenaar en zijdefabrikant Ferdinando Turina; Bellini’s liefdesperikelen zijn in de populaire literatuur danig geromantiseerd, maar waren in werkelijkheid niet erg geloofwaardig.

 

In 1833 bezocht Bellini onder meer Londen waar vier van zijn opera’s met groot succes in het King’s Theatre werden opgevoerd, daarna ging hij naar Parijs om daar I Puritani voor het Théâtre italien te schrijven. Hij sloot daar vriendschap met Rossini en leerde ook Chopin kennen. Ook I Puritani had onmiddellijk succes, Bellini besloot in Parijs te blijven, werd Chevalier de la Légion d’honneur en werkte plannen uit voor zijn verdere toekomst daar. Het heeft – zoals hierboven al is aangestipt – niet zo mogen zijn.

 

Bellini’s muziek vormt het hoogtepunt van de bel canto stijl die het moet hebben van enorm plooibare stemmen over een groot toonhoogtebereik. Omdat het om hoofdrollen gaat, werd bovendien een groot uithoudingsvermogen gevraagd. Hoewel die tenorpartijen tegenwoordig meestal naar beneden worden getransponeerd omdat ze destijds zijn geschreven voor falsetstemmen in plaats van voor het huidige volledige borstregister, behoren de manlijke hoofdrollen bij Bellini tot de veeleisendste in het hele operarepertoire.

 

In 1831 schreef Bellini zijn onbetwiste meesterwerk Norma. Een werk dat altijd een uitdaging is geweest voor de grootste sopranen die zich daarmee fraai konden profileren. Denk daarbij in de eerste plaats aan Maria Callas, Joan Sutherland en Monserrat Caballé, maar ook aan Renata Scotto, Jane Eaglen en vroegere sterren als  Ebe Stignani en Gina Cigna.

 

Zij allen blonken uit in de titelrol. Deze zeer emotionele partituur waarin de tekst en de betekenis daarvan evenveel gewicht hebben als de muziek en het verloop van het drama wordt bepaald door de dramatische noodzaak en was in die zin een keerpunt in de ontwikkeling van de Italiaanse opera. De gepassioneerde extase en de elegische melancholie van Bellini’s muziek leidde er in combinatie met zijn innemende, doch kwetsbare uiterlijk toe dat hij een idool werd: de personificatie van de ware romantiek. Maar niet iedereen viel voor zijn charme en Heinrich Heine wijdde wat zure woorden aan hem: “Hij was koket, net alsof hij net uit een verbanddoos was gehaald…. Zijn gelaatstrekken hadden iets vaags, ze verrieden een gebrek aan karakter, waren melkachtig en getuigden van een half pijnlijke, half behaagzieke uitdrukking van verdriet. De hele man oogde als een zucht op galaschoenen en met zijden kousen”.

 

Bellini’s vroege dood versterkte de rond hem geweven romantische mythe. Uitgeput door het schrijven van I Puritani werd hij ernstig ziek en stierf hij eenzaam in een somber huis in een Parijse voorstad waar zijn laatste opera net in première was gegaan. Rossini behoorde tot de dragers van de begrafenisbaar; later werd Bellini herbegraven in de kathedraal van zijn geboorteplaats Cantania.

 

Zoals de titel al La sonnambula (de slaapwandelaarster) al suggereert, is deze opera niet het summum aan geloofwaardigheid. Amina wordt geacht te trouwen met Elvino. Lisa houdt ook van Elvino maar staat toe dat ze graaf Rodolfo, een fraai ogende lord die net uit het buitenland is teruggekeerd amuseert. Zonder dat iemand daarvan weet, is Amina een slaapwandelaarster en ze belandt zonder het zich bewust te zijn in het bed van Rodolfo. Elvino besluit daarop te willen trouwen met Lisa, maar Rodolfo tracht het misverstand te verklaren. Iedereen spot met dat verhaal, maar terwijl dat gebeurt wordt Amina gezien terwijl ze over het dak van een molen loopt die onmiddellijk daarna instort. De rest spreekt vanzelf: Elvino en Amina trouwen en leven nog lang en gelukkig.

 

Bellini’s in essentie eenvoudige muziek vertaalt dit nogal onbenullige verhaal in een treffende rustieke idylle. La sonnambula bevat prachtig expressief materiaal voor de sopraan, met name in de tweede akte en in de rol van Amina kan heel wat fraai coloratuur vuurwerk worden afgestoken.

 

De nogal overdreven en ingewikkeld aandoende handeling van I Puritani speelt in Engeland ten tijde van de burgeroorlog en draait om twee elkaar vijandig gezinde families: Roundhead en Cavalier. Maar ondanks die complexiteit voorzag het materiaal Bellini van heel wat substantiëlere mogelijkheden tot karakterschetsen dan La sonnambula en het inspireerde tot het schrijven van mee zin volmaaktste en veeleisendste muziek voor de tenorstem. De aria A te, o cara uit de eerste akte is een van zijn mooiste soli, terwijl Vienni, fra queste braccia uit de laatste akte twee hoge D’s eist: twee hele noten hoger dan de hoogste noot uit het ook beruchte Nessun dorma. De hoofdrol van de sopraan, Elvira, is een wat minder geëngageerde rol dan Amina of Norma maar ze beschikt wel over de nodige lyrische muziek en het slotduet Credeasi, misera! behoort  tot de treurigste, ontroerendste duetten voor sopraan en tenor.

 

Norma is Bellini’s beste opera, ongeacht het feit dat de glorieuze muziek eigenlijk niet is besteed aan een handeling die in wezen tot een farce degenereert. Het verhaal speelt in Gallië tijdens de Romeinse bezetting. De Romain Pollione heeft de Gallische hogepriesteres Norma en hun beide kinderen in de steek gelaten ten faveure van een andere priesteres, Adalgisa. Wanneer ze Pollione’s ontrouw ontdekt, wil Norma haar beide kinderen doden, maar kan die daad niet ten uitvoer brengen. Aldagisa smeekt Pollione om terug te keren naar Norma maar slaagt daar niet in. Vervolgens ontketent Norma een oorlog tussen de Galliërs en de Romeinen en in dat conflict wordt Pollione door de Galliërs gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Maar Norma die nog steeds zielsveel van Pollione houdt biedt haar leven aan in plaats van het zijne en beklimt tenslotte met hem de brandstapel waarop beide sterven.

 

Uit dit onwaarschijnlijke en ruwe materiaal schept Bellini een lyrisch drama waarin de slotakte blijk geeft van een waarachtige dramatische grandeur. Bellini’s meesterschap in het creëren van lange, uitermate expressieve melodieën komt op zijn fraaist tot uiting in het beroemde Casta diva, zo ongeveer de ultieme bel canto sopraanaria. Maar ook in de op sobere manier ontroerende sopraan/tenor duetten In mia man en Qual cor tradisti is sprake van een heel ontroerende expressie. Het is daarom niet overdreven te zeggen dat deze laatste akte het onbetwiste hoogtepunt vormt van het dramatische bel canto.

 

 

 

Selectieve discografie

 

I Capuleti ed i Montecchi. Vesselina Kasarova, Eva Mei, Ramón Vargas, Umberto Chiummo met het koor van de Beierse omroep en het Münchens symfonie orkest o.l.v. Roberto Abbado. RCA 09026-68899-2 (3 cd’s). 1997

 

I Capuleti ed i Montecchi. Edita Gruberová, Agnes Baltsa, Dano Raffanti, Gwynne Howell en John Tomlinson met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Riccardo Muti. EMI 764.846-2 (2 cd’s). 1984

 

Norma. Maria Callas, Christa Ludwig, Franco Corelli, Piero de Palma, Edda Vincenzi met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 763.000-2 (3 cd’s). 1960

 

Norma. Maria Callas, Ebe Stignani, Mario Filippeschi, Nicola Rossi-Lemeni, Paolo Caroli en Edda Vincenzi met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 556.271-2 (3 cd’s). 1954

 

Norma. Joan Sutherland, John Alexander, Marilyn Horne, Yvonne Minton e.a. met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Bonynge. Decca 425.488-2 (3 cd’s). 1988

 

I puritani. Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai, Nicola Rossi-Lemeni, Aurora Cattelani met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 556.275-2 (2 cd’s). 1953

 

I puritani. Montserrat Caballé, Alfredo Kraus, Matteo Manuguerra, Agostino Ferrin, Julia Hamari met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 769.663-2 (3 cd’s). 1979

 

La sonnambula. Maria Callas, Nicola Monti, Nicola Zaccaria, Fiorenza Coosotto, Eugenia Ratti met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 556.278-2 (2 cd’s). 1957

 

La sonnambula. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Nicolai Ghiaurov, Piero de Palma met het Londens operakoor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 417.424-2 (2 cd’s). 1986