Componisten portretten

CAGE

 

CAGE, JOHN (1912 – 1992): GOEROE OF CHARLATAN?

 

 

 

Voor de een is hij een goeroe, voor de ander een charlatan, maar hoe dat ook zij John Cage daagde steeds de idee muziek uit en gebruikte daarvoor het toeval als basis voor zijn composities. Hij manipuleerde instrumenten om er nieuwe klanken aan te ontlokken en ze in zijn werken te integreren. Hij wilde de grenzen tussen de kunst en het leven slechten “niet om orde te scheppen in de chaos…. Maar eenvoudig om te ontwaken voor het leven dat we leiden”.

 

In zijn waarschijnlijk beroemdste werk, 4’33” uit 1953 vraagt hij de pianist om de klep van de vleugel te openen en daar dan vervolgens vier minuten en drieëndertig seconden niet op te spelen. Het ging hem er daarbij om het publiek aan te tonen dat het onmogelijk was om een volslagen stilte te bereiken en om de aandacht te vestigen op de weelde aan omringende geluiden.

 

Deze vervaging van de gangbare scheiding van het werkelijke leven en de concertzaalsfeer bereikte zijn extreme hoogtepunt tijdens een paar optredens waarin Cage op het podium zat en slechts champignons bakte. Hij was trouwens een expert op het gebied van paddestoelen en won tijdens een Italiaanse TV quiz $6000 met de juiste antwoorden op dit thema.

 

John Cage verliet het Pomona College voortijdig om gedurende de jaren 1930 en 1931 in Europa te gaan rondreizen. Vervolgens studeerde hij bij Cowell in New York van 1933/4 en bij Schönberg in Los Angeles (1934). De twee hadden geheel tegengestelde opvattingen over het begrip harmonie: Cage vond die volkomen onbelangrijk en Schönberg zei over hem: “Hij is geen componist, hij is een soort geniale uitvinder”. Zijn eerste gepubliceerde composities in een streng atonaal idioom van eigen vinding dateren uit die tijd. Hij had toen al pianowerken geschreven waarin de speler op de snaren moest tokkelen en slaan. Verder ontstond een aantal werken voor slagwerk, gebaseerd op numeriek geordende ritmische patronen die meer weg hadden van Oosterse dan van Westerse muziek.

 

In 1937 verhuisde hij naar Seattle om als dansbegeleider te gaan werken en daar ook richtte hij in 1938 een slagwerkensemble op. Zijn muziek uit die periode was erop gericht om tijdseenheden te vullen met ostinati zoals in zijn First construction in metal uit 1939. Ook ging hij gebruik maken van elektronische hulpmiddelen zoals een platenspeler met variabel toerental in Imaginary landscape no. 1 uit 1939. Belangrijker was de uitvinding van de ‘prepared piano’ door diverse voorwerpen – schroeven en bouten, stukjes hout en papier - tussen en op de snaren van een concertvleugel te plaatsen om een effectief, door twee handen te bedienen slagwerkensemble te verkrijgen.

 

In 1939 verhuisde hij naar San Francisco, vervolgens naar Chicago en in 1942 weer terug naar New York. Al die tijd schreef hij veel muziek voor balletgroepen, met name voor Merce Cunningham en ook bijna steeds voor prepared piano en slagwerkensemble. Ook concertante werken voor dat instrument werden toegevoegd, zoals A book of music (1944), de Three dances uit 1945 voor 2 prepared piano's en de Sonatas and interludes voor eentje uit 1948.

 

Gedurende deze periode raakte Cage geboeid door Oosterse filosofie, met name door Zen Bhoedisme, en ging op basis daarvan grote waarde toekennen aan het toeval om creatieve keuzes te kunnen vermijden en juist minder waarde aan de zelfexpressie. Hij ging dobbelstenen en munten gebruiken om het verloop van de muzikale gebeurtenissen te bepalen. Voorbeelden zijn  Music of changes for piano uit 1951, het werk voor twaalf radio’s Imaginary landscape no. 4 ook uit 1951 en hij introduceerde verder aleatorische principes. Het pianoconcert uit 1958 is een encyclopedie vol onbepaalde notaties. In toenemende mate werd de muziek van Cage irrationeler en ordelozer. Maar in bepaalde kringen werd hij wel een cultfiguur.

 

De Sonatas and interludes uit 1946/8 vormen een cyclus waarin een groot bereik aan klanken wordt geëxploiteerd, sommige klinken als heldere belletjes, andere bezitten een fijnzinniger en zwakker karakter. Telkens keren ritmische motieven en patronen terug waarmee een hypnotiserende sfeer wordt geschapen die verwantschap vertoont met de Indonesische gamelan. In Music of changes uit 1951, een stuk voor een gewone piano, speelt het toeval een grote rol, maar het eindresultaat ligt volkomen vast. Het resultaat klinkt heel gefragmenteerd en pointillistisch, net als de serialistische werken van Stockhausen en Boulez uit dezelfde tijd, alleen minder heftig, fanatiek en hyper-complex. Music for piano 1-85 is een reeks stukken, ontstaan tussen 1952 en 1962 waarin de vertolker de volkomen vrijheid heeft in de keuze van dynamiek, ritme en tempo. In de handen van een goede vertolker ademt deze muziek een unieke Cageachtige Zengeest.

 

In andere werken toonde hij een groeiende belangstelling voor het muziektheater. Bijvoorbeeld in Water music uit 1952 voor een pianist omringd door diverse parafernalia. Met Imaginary landscape no. 5 keerde hij terug tot de elektronica met behulp van vijf willekeurig gemengde bandopnamen. In Cartridge sounds uit 1960 gaat het om de versterking van kleine geluiden tijdens een gewoon optreden. Dat alles culmineerde in diverse grootschalige ‘events’ die als een jamboree van het toeval op het podium werden gebracht. Het beste voorbeeld vormt HPSCHD voor klavecimbel, bandopnamen enzovoorts uit 1969. In later werk maakte hij deels opnieuw van het toeval gebruik, deels ook schreef hij werken volledig uit. Zelfs natuurlijke hulpbronnen als planten en schelpen werden te baat genomen.

 

Relatief het minst bekend zijn de werken van Cage waaraan de menselijke stem te pas komt. Hier gaat hij even inventief te werk. The wonderful widow of eighteen springs uit 1942 is het vaakst vastgelegde lied van Cage en paart de poëtische woorden van James Joyce aan een simpele folkloremelodie bestaande uit drie noten terwijl de pianist een ritme klopt op de buitenkant van de vleugel . Eerder bizar is de Solo for voice 52 uit 1970 waarin gebruik is gemaakt van een fragmentarische tekst van klinkers, medeklinkers en woorden uit vijf talen, dat alles gepresenteerd op vreemde, onvoorspelbare toonhoogten.

 

Steeds bleef Cage veel reizen, gaf optredens en lezingen, oefende invloed uit op jongere musici, bijvoorbeeld toen hij in 1988 als Composer in residence bij het Koninklijk Conservatorium in Den Haag was en hij schreef verschillende boeken.

 

 

 

Selectieve discografie

 

The seasons; Suite for toy piano; Concerto for prepared piano and orchestra; Seventy-four (Versions A and B). Margaret Leng-Tan met het American composer’s orchestra o.l.v. Dennis Russelll Davies. ECM 465.140-2. 1999

 

Complete pianowerken. Muziek voor piano -1;2;3;4-19; 20;21-36;37-52;53068;;69-84;85; Music for 2 piano’s I/II; Three piano’s; Four pianos; five pianos; Electronic music for two pianos. Steffen Schleiermacher. Dabringhaus & Grimm MDG 613.0784-2. 1996

 

Sonatas and interludes for prepared piano. Gerard Fremy. Etcetera KTC 2001. 1987

 

Litany for the whale; Aria no. 2; Five; The wonderful widow of eighteen springs; Solo no. 22; Experiences no. 2; Thirty-six mesostics re and not re Marcel Duchamp; Aria; The year begins to be ripe. Theatre of voices o.l.v. Paul Hillier. Harmonia Mundi HMU 90.7187. 1995