Componisten portretten

CORELLI

 

CORELLI, ARCHANGELO (1653 – 1713): VERFIJNER VAN OUDE VORMEN

 

 

 

Hoewel de instrumentale muziek aan belangrijkheid won in het midden van de zeventiende eeuw blijft het frappant dat iemand als Corelli helemaal geen muziek voor de menselijke stem schreef. Hij werkte in drie genres die hij wel vrij grondig vestigde en verfijnde: het concerto grosso, de triosonate en de solo sonate. Zijn gepubliceerde oeuvre is tamelijk beperkt, zijn invloed daarentegen was enorm groot. Alle volgende componisten die in deze drie genres werkzaam waren tot in het laatste kwart van de achttiende eeuw gebruikten Corelli’s werk als voorbeeld, als model en sommigen – zoals Couperin in zijn L’apothéose de Corelli – bewezen hem openlijk eerbetoon.

 

Corelli werd in Fusignano tussen Bologna en Ravenna geboren in een familie van landeigenaren die helemaal niets met muziek had. Volgens de gangbare methoden kreeg hij zijn eerste muziekonderricht van een plaatselijke priester, maar zijn belangrijkste muzikale vorming genoot hij vanaf 1666 in Bologna dat destijds een belangrijk centrum was voor instrumentalisten en waar hij als 17-jarige deel ging uitmaken van de Accademia filharmonica. Vanaf 1675 was Corelli in Rome gevestigd waar hij een reputatie verwierf als een van de beste violisten. Hij speelde in theaters en kerkensembles. Als uitvoerend kunstenaar stond Corelli bekend om de bevalligheid en het pathos van zijn spel: “Ik heb nooit iemand ontmoet die zich zo door zijn passies liet meevoeren als hij viool speelde” berichtte een tijdgenoot. Maar af en toe liet zijn techniek hem in de steek. Bijvoorbeeld een keer tijdens een optreden in Napels in 1701 toen hij als concertmeester van het orkest dat een opera van Alessandro Scarlatti uitvoerde niet in staat bleek om zuiver een hoge noot te spelen die voor de rest van het ensemble kinderspel was.

 

Tot zijn mecenassen behoorden de in ballingschap in Rome verblijvende koningin Christina van Zweden (aan wie hij zijn 12 triosonates op. 1 in 1685 opdroeg) en kardinaal Pamphili wiens maestro di cappella hij van 1687-1690 was en daarna van kardinaal Ottoboni in wiens paleis hij vanaf 1789 tot bijna zijn dood woonde en die hij in 1694 vereerde met de triosonates op. 4. Corelli trok zich in 1708 uit het openbare leven terug en stierf in 1713 als welvarend iemand; hij liet niet alleen een stapel instrumenten en manuscripten, maar ook een mooie schilderijenverzameling na.

 

Het concerto grosso, een vorm van bijna orkestrale muziek die tegen het eind van de zeventiende eeuw in zwang kwam bestond net als de meeste andere instrumentale muziek uit die tijd uit een reeks contrasterende langzame en snelle deeltjes die was gebaseerd op dansritmen. Wat er aan vernieuwing werd doorgevoerd door Corelli was, dat het ensemble werd gesplitst in twee groepen: een klein clubje dat het concertino werd genaamd en een grotere groep met aanvankelijk de naam concerto grosso en later ripieno of tutti. Die twee groepen speelden afwisselend, waarbij de grote groep meestal een echo vormde op basis van het door het concertino aangedragen materiaal. Op deze manier werd een fraai contrast bereikt tussen luide en zachte passages.

 

Corelli’s concerti grossi bezitten een hoge mate aan evenwichtigheid en beheersing; zelf in de exuberante snelle delen verschillen deze werken aanzienlijk van die van Vivaldi die met een tomelozer energie en onvoorspelbaarder te werk ging. De 6 Concerti grossi op. 6 uit 1714 hebben iets van uitvergrote triosonates, maar bieden als extra bijvoorbeeld die echo-effecten.

 

Tegen de tijd van Corelli stond het begrip ‘sonate’ – dat oorspronkelijk sloeg op en stuk dat door een klein ensemble werd gespeeld in plaats van werd gezongen – normaal gesproken uit vier afwisselend langzaam en snel gespeelde delen.

 

Een triosonate – het belangrijkste genre tijdens de Barok – bestond uit drie partijen welke door vier instrumenten werden gespeeld: de twee hoge partijen die als regel door violen voor hun rekening werden genomen plus een baspartij (continuo geheten), meestal vertolkt door een toetsinstrument en een laag strijkinstrument (viola da gamba, cello). Daarbij werd nader onderscheid gemaakt tussen de sonata da camera (kamersonate) waarin gebruik werd gemakt van wereldse dansvormen en de als regel serieuzer, abstracter sonata da chiesa (kerksonate). Maar in Corelli’s handen vervaagde het verschil tussen die beide vormen.

 

Al zijn triosonates zijn verfijnde en elegante werken waarin de vioolpartijen – en dan vooral in de langzame delen –een lyrische kwaliteit bezitten die verwantschap met de menselijke stem verraadt. Het gaat hier al met al om heel genietbare, maar voor de luisteraar niet bijzonder veeleisende muziek die uitersten van expressie en emotie vermijdt.

 

De twaalf sonates die samen op. 5 uit 1700 vullen, worden enigszins verwarrend solosonates genoemd, maar zijn in feite voor soloviool en continuo zodat er steeds drie instrumenten in touw zijn, wat dan misschien weer de naam triosonate rechtvaardigt. Echte triosonates zijn het namelijk ook niet omdat ze een extra snel deel bevatten. Al in 1800 bestonden er liefst 42 uitgaven van deze reeks, inclusief allerlei arrangementen. Het populairst is nog steeds nr. 12 met de folia variaties.

 

Corelli was een invloedrijke musicus en leraar als violist en een belangrijke componist en zijn werken kunnen worden beschouwd als een samenvatting van de mooiste en beste kwaliteiten van zijn instrument. Bach gebruikte een thema uit de sonate op. 3/4 om er een orgelfuga van te maken.

 

 

 

Selectieve discografie

 

12 Concerti grossi op. 6. The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 459.451-2 (2 cd’s). 1988

 

5 Triosonates uit op. 5; 6 Triosonates uit op. 4. Jakob Lindberg, het Purcell kwartet en Robert Woolley. Chandos CHAN 0526. 1993

 

Triosonates op. 1/9, op. 2/4 en 12 (Ciaconia), op. 3/12, op. 4/3, 11 en 12 (La folia). Purcell kwartet. Hyperion CDA 66226. 1988

 

12 Sonate da chiesa op. 3. London baroque o.l.v. Charles Medlam. Harmonia Mundi HMA 1951344/5 (2 cd’s). 1990