DELIUS, FREDERIC (1862 – 1934): DROMER
Geboren in Engeland met als vader een Duitser begon Delius in Florida (V.S.) te componeren en sleet hij het grootste deel van zijn leven in een landelijke regio in Frankrijk. Kosmopolitischer kan het haast niet. Zijn muziek weerspiegelt dat ook heel duidelijk, maar die muziek is vooral steeds geïnspireerd door een grote natuurliefde. Niet alleen de schoonheid, maar ook de tijdelijkheid, de vergankelijkheid van die natuur probeerde hij te vangen in rijke, doorschijnende orkestklanken vol wisselende chromatische harmonieën.
Als laatromantisch componist beschouwde hij zijn muziek als een mogelijkheid om spirituele waarden te uiten. Waarden die grotendeels waren gebaseerd op een amalgaam van de filosofie van Nietzsche en de pantheïstische geschriften van Walt Whitman.
Delius groeide als zoon van een rijke wolfabrikant op in Bradford; zijn vader wilde eerst nadrukkelijk dat zoonlief hem zou opvolgen in het familiebedrijf. Maar daartoe voelde deze zich niet in het minst aangetrokken en in 1884 vertrok hij naar Florida om daar manager te worden van een sinaasappelplantage. Door een speling van het lot – hij hoorde daar aan de andere kant van de St. Johns rivier de plantage arbeiders zingen – besloot hij te gaan componeren. Hij nam wat lessen bij de plaatselijke organist Thomas Ward en beweerde later dat hij daar meer aan had gehad dan aan zijn achttien maanden studie aan het Leipzigs conservatorium van 1886-1888.
Eén ding leverde die studie in Leipzig wel op: de vriendschap en ondersteuning van Edvard Grieg die Delius’ vader ervan overtuigde dat de toekomst van Frederick lag in het componeren. Delius ging Noorwegen als zijn tweede vaderland beschouwen en tijdens zijn bohémienachtige verblijf in Parijs aan het begin van de jaren 1890 verkeerde hij het liefst in het gezelschap van Scandinavische vrienden en kunstenaars. Zowel de schilder Edvard Munch als de toneelschrijver August Strindberg behoorden tot zijn vriendenkring. In Parijs ontmoette hij ook Jelka Rosen, een schilderes met wie hij later trouwde.
In 1897 ging het stel in Grez-sur-Loing dichtbij het bos van Fontainebleau wonen. Met uitzondering van de periode van de Eerste Wereldoorlog toen ze bij toerbeurt in Engeland en Noorwegen verbleven, was dat hun permanente woonstee. In tegenstelling tot het drukke leven in Parijs voerde Delius in Grez bewust een teruggetrokken bestaan om in alle rust zijn heel persoonlijke impressionistische stijl verder te ontwikkelen. Met zijn muziek had hij aanvankelijk vooral in Duitsland succes, maar de meeste aanhang kreeg hij in Engeland (het land dat hij leek te haten volgens eigen uitspraken) en dat was voor een groot deel te danken aan een van zijn beste vertolkers: de dirigent Thomas Beecham die in 1929 en 1946 speciale Delius festivals organiseerde.
In zijn latere leven verslechterde de gezondheid van Delius drastisch en raakte hij blind en verlamd tengevolge van in zijn jeugd opgelopen syfilis.
De toegankelijkste muziek van Delius wordt gevormd door zijn kortere orkestwerken, zoals Brigg Fair (1907), Summer night on the river (1911) en On hearing the first cuckoo in spring (1912). Het zijn werken die een heilzaam, pastoraal aandoend natuurbeeld oproepen. Delius is niet een componist wiens kracht voortkomt uit een geweldige melodische inventiviteit (hoewel hij best mooie melodieën biedt) of uit hecht gestructureerde vormen, nee, het zijn vooral de orkestratie en de bijzondere harmonieën die zijn klankwereld een nogal uniek karakter verlenen.
Subtiele instrumentcombinaties met daarbij vooral ook een fraai gebruik van de houtblazers, zangerig verende ritmen, een chromatiek die enigszins vaag, maar wel coherent is: dat zijn de elementen die samen een treffend gevoel van rust en ruimte geven en die kleur verlenen aan de meeste orkestwerken.
Van de vier concerten die Delius schreef – voor piano, viool, cello en viool plus cello samen – is het vioolconcert uit 1916 het best geslaagd. Hoewel Delius zelf een goede violist was en het werk werd geschreven voor de Engelse violist Albert Sammons gaat het duidelijk niet om een virtuozenstuk. De solopartij stijgt bij vlagen rapsodisch vrij uit boven het orkest maar blijft toch hecht in dat orkest verankerd, vooral ook in harmonisch opzicht. Het werk is in de vorm van één lang deel dat weliswaar in drieën is onderverdeeld en het wordt gekenmerkt door momenten vol gepassioneerde spontaniteit, afgewisseld door vlagen van een verdroomde, soms heftige intensiteit.
Met zijn orkestminiaturen verwierf Delius zijn grootste bekendheid, maar eigenlijk vormen zijn orkestliederen met solisten en koor zijn mooiste bijdragen aan het repertoire. Feitelijk al deze werken combineren, zij het in verschillende mate, een gevoel van enorme vitaliteit met een ondertoon van droefheid en de daarmee samenhangende kortstondigheid.
Sea drift uit 1903/4 op een gedicht van Whitman vertelt over een zeevogel die zijn partner heeft verloren en die trouw maar vergeefs op haar terugkeer wacht. De Songs of sunset uit 1906/7 zijn nog melancholieker. Ze zijn gebaseerd op gedichten die doordesemd zijn van vervagend geluk en liefde.
In beide werken komen geen onderbrekingen voor en Delius gebruikt een eigenzinnige, maar vooral ook informele stijl voor de vocale melodieën die half recitatief, half arioso karakter bezitten. Juist die eigenschap verleent ieder werk een gevoel van een zich openbarend bewustzijn.
Bij wijze van groot contrast is de Mass of life uit 1904/5 een meeslepend eerbetoon aan de levenskrachten, hoewel het ook hier niet ontbreekt aan momenten van wanhoop. Het werk is geïnspireerd op Nietzsche’s Also sprach Zarathustra dat ook Richard Strauss als uitgangspunt diende voor een van zijn bekendste symfonische gedichten. Zarathustra is Nietzsche’s idee van een supermens, een man die zwakten en de conventionele moraal veracht. De Mass of life is dienovereenkomstig een groots en krachtig werk vol prachtige, gespierde koorpartijen en – met name in de nachtmuziek – blijken van een opmerkelijke orkestratie. Qua opzet en ambitie staat dit werk ongeveer op één lijn met Mahlers tweede symfonie en Schönbergs Gurrelieder.
Selectieve discografie
On hearing the first cuckoo in spring; Brigg fair; Summer night on the river; Voorspel Irmelin; Dance rhapsody nr. 2; A song before sunrise; Summer evening. Royal philharmonic orkest o.l.v. Thomas Beecham. EMI 567.552-2. 1956
Brigg fair; In a summer garden; Paris: The song of a great city; On hearing the first cuckoo in spring; Summer night on the river; A village Romeo and Juliet; The walk to the paradise garden. BBC symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. Teldec 4509-90845-2. 1992
Vioolconcert. Yehudi Menuhin met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Meredith Davies. EMI 764.725-2.1976
Koanga – La Calinda; Idyll: Once I passed through a populous city; Songs of sunset; A village Rome and Juliet; The walk to the paradise garden. Felicity Lott, Sarah Walker, Thomas Allen, de Ambrosian singers en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Norman del Mar. Unicorn-Kanchana UKCD 2073. 1981/9.
De 3 Vioolsonates. Tasmin Little en Piers Lane. Conifer 75605-51315-2. 1997
Sea drift; Songs of sunset; Songs of farewell. Sally Burgess, Bryn Terfel, Waynflete singers, Southern voices en Bournemouth symfonie koor en –orkest o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9214. 1993
A mass of life; Requiem. Joan Rodgers, Rebecca Evans, Jean Rigby, Nigel Robson, Peter Coleman-Wright, Waynflete singers, Bournemouth symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 9515 (2 cd’s). 1996