Componisten portretten

DOWLAND

 

DOWLAND, JOHN (1563 – 1626): LUITCOMPONIST

 

 

 

De luit was het populairste solo-instrument aan het eind van de zestiende eeuw in Europa en John Dowland was een van de belangrijkste exponenten op dit terrein. Maar al zijn vaardigheden ten spijt is het hem nooit gelukt om een positie te verwerven aan het Engelse hof, iets wat hem altijd dwars heeft gezeten, ondanks een heel succesvolle loopbaan elders in Europa.

 

Misschien maakte zijn Katholicisme dat hij in Londen die rol niet kreeg toebedeeld. Hij werd namelijk Rooms Katholiek terwijl hij in Frankrijk woonde en als secretaris van de Engelse ambassadeur in Parijs werkzaam was van 1580-1584. Gek genoeg was het voor zijn oudere tijdgenoot William Byrd geen bezwaar om bij het of te worde aangesteld. Hoe dat ook zij, in 1597 gaf hij dat nieuw verworven geloof er weer aan toen hij voor korte tijd naar Engeland terugkeerde toen hij als rondreizend musicus in Italië in contact kwam met een stel afvallige Engelse katholieken die verraderlijke plannen hadden wat hem zeer verontrustte.

 

In 1588 studeerde hij af in Oxford, in 1592 trad hij op voor de koningin en ging daarna rondreizen op het vasteland van Europa. Brunswick, Kassel, Neurenberg en steden in Italië werden aangedaan. Daar ontmoette hij Marenzio; in 1597 was hij weer terug in Engeland.

 

In 1598 kreeg hij een heel lucratieve baan als luitenist van koning Christian IV van Denemarken, waar hij van 1598 tot 1603 en daarna nog eens van 1605 tot 1606 bleef om tussendoor wel langere reizen te maken naar Engeland om zijn vrouw en zoon te bezoeken en waarschijnlijk ook om opnieuw te proberen of hij een aanstelling aan het Engelse hof kon krijgen. Maar eerst diende hij nog Lord Walden van 1609-1612 De ironie van het lot wil dat toen hij eindelijk werd aanvaard als een van de luitenisten van de koning in 1612 zijn compositorische inspiratie hem grotendeels in de steek liet. In 1625 speelde hij bij de begrafenis van James I.

 

Tijdens zijn leven werd Dowland zowel als luitvirtuoos als in zijn compositorische hoedanigheid hooglijk bewonderd door collega musici en ook door schrijvers. De dichter Richard Barnfield schreef in zijn sonnet In praise of poetry and music dat Dowlands “ heavenly touch upon the lute doth ravish human sense”. Maar ondanks die huldeblijken moet Dowland een heel ontevreden, melancholiek iemand zijn geweest. Iemand met een tragisch concept van het leven. Dat blijkt ook uit zijn muziek die zich haast obsessief met treurigheid en de dood bezighoudt.

 

Dowland schreef meer dan honderd luitsoli in een grote verscheidenheid aan vormen, inclusief polyfonische fantasieën en expressieve dansvormen als de langzame pavane of de levendige gaillarde; vaak werden deze paarsgewijs gespeeld. Heel handig was Dowland op het gebied van de variaties en in contrapuntisch opzicht was hij menig tijdgenoot de baas. Ook het expressieve bereik van zijn muziek is groot, hoewel ook hier weer een duidelijke wat zelfbewuste, melancholieke aard de overhand heeft. Maar veel luitwerken getuigen ook van een geslepen geestigheid, al blijkt die vaak meer uit titels als ‘The frog galliard’, ‘Mrs. Winter’s jumpp’ en ‘Mrs. White’s nothing’ dan uit de muziek zelf. Wat luchtiger van toets is bijvoorbeeld het balletachtige ‘Fine knacks for the ladies’.

 

Waarschijnlijk kan Dowlands Lachrimae, or seaven teares figured in seaven passionate pavans gelden als Dowlands belangrijkste werk. Het gaat om een reeks subtiele divisions (variaties) over een langzame en sombere melodie waarvan het beginmotief, een dalende kwart, als een soort motto voortdurend terugkeert. De melodie die al bestond zowel als luitsolo als in het lied ‘Flow my tears’ werd heel beroemd in Europa en werd door heel wat componisten geparodieerd en geïmiteerd. De verzameling bevat ook nog andere consort muziek, inclusief Dowlands treurigste en complexe stukken die heel passend de titel Semper Dowland, semper dolens dragen (Steeds Dowland, steeds naargeestig).

 

De 84 ayres for voice and lute werden in respectievelijk 1597, 1600, 1603 en 1612 in vier banden uitgegeven en betekenden een hoogtepunt op Engels liedgebied. Bij de liederen verscheen ‘Flow my tears’ oorspronkelijk in 1600 in de tweede van de vier bundels met luitliederen die Dowland publiceerde. De meeste van die liederen weerspiegelen de melancholieke cultus die zo domineerde in de hofkringen rond Elizabeth I. Maar het ging in feite om treurige teksten van diverse belangrijke dichters, teksten in de geest van ‘In darkness let me dwell’ en ‘Go crystal tears’. Soms ging het ook om anonieme teksten.

 

Dowlands grootheid lag besloten in zijn grote vermogen om de precies passende muziek bij de teksten te leveren, een hoofdbezigheid die hem dichter in de buurt plaatst van de Italiaanse madrigalisten als Monteverdi en Marenzio dan van zijn Engelse collega’s.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Consort music. Rose consort of viols met Catherine King en Jacob Herringman. Naxos 8.553326. 1995

 

De complete luitwerken. Paul O’Dette. Harmonia Mundi HMX 2907160/64 (5 cd’s), afzonderlijk leverbaar als HMU 90.7160/4. 1994

 

Werken voor luit of orpharion. Jacob Lindberg. BIS CD 824. 1994

 

Luitliederen. Steven Rickards en Dorothy Linell. Naxos 8.553381. 1996

 

The first booke of songs. Rufus Muller en Christopher Wilson. ASV CDGAU 135. 1992

 

The first booke of songs. Paul Agnew en Christopher Wilson. Metronome METCD 1010. 1995

 

Lachrimae, or seaven tears. Hesperion XX. Astrée E 8701. 1987

 

Lachrimae, or seaven tears. Fretwork en Christopher Wilson. Virgin 545.005-2. 1987/9