Componisten portretten

DONIZETTI

 

DONIZETTI, GAETANO (1797 – 1848): SPEELSE OPERA’S

 

 

 

Het valt moeilijk te begrijpen hoe twee Europese nabuurlanden zulke totaal verschillende muziekstijlen kunnen voortbrengen als het negentiende eeuwse Italië en Oostenrijk. Gaetano Donizetti en Franz Schubert werden beide in 1797 geboren, eerstgenoemde in Bergamo, laatstgenoemde in Wenen en er zijn zelden zulke ongelijke buren in musicis geweest. Waar Schuberts muziek de diepste nissen van de ziel doorvorste, inspireerden Donizetti’s exhibitionistische opera’s niemand tot dieper nadenken.

 

“Muziek is voor de Italianen een zuiver sensueel genoegen en niets meer dan dat. Voor die nobele geestesexpressie hebben ze nauwelijks meer ontzag dan voor de kookkunst. Ze wensen een partituur die net als een macaronischotel licht verteerbaar is zonder erbij na te denken”. Niettemin, ondanks het feit dat Donizetti’s populaire, vlotte opera’s de vergelijking met de gedegen werken van tijdgenoten als Beethoven, Schubert, Schumann of Chopin niet heelhuids kunnen doorstaan, beschikte hij wel over een echte artistieke visie

 

Net als Bellini, die andere meester van de bel canto opera, wilde hij naar eigen zeggen muziek en drama in een “nauwere, directere verbinding brengen”. Al met al schreef hij zo’n 73 opera’s en de meeste daarvan zijn bevolkt met hetzij historische figuren zoals Lucrezia Borgia, Anna Bolena en Maria Stuarda, hetzij met personen die werden ontleend aan het werk van schrijvers als Friedrich Schiller, Victor Hugo en Walter Scott.

 

Laatstgenoemde voorzag hem van het materiaal voor zijn feitelijk beste opera, Lucia di Lammermoor uit 1835. Dat was een gedurfde poging om zijn gedurfde poging om zijn post-Rossiniaanse voorliefde voor delicate vocale melodiek te verzoenen met de dringende noodzaak om de karakters van de uitgebeelde lieden geloofwaardig te maken. Net als Rossini en Bellini vòòr hem was Donizetti graag bereid om de zijn  bravura zangers,  waaronder veel sterren die al voor Bellini hadden gewerkt, ter wille te zijn. Maar zijn loopbaan vertoonde ook een steeds grotere wil om het sterrendom in te tomen en meer terzake te komen en het drama inhoud te verlenen.

 

Zijn ontwikkeling om los te komen van het vaste kader van ‘aria-recitatief-koor’ verliep geleidelijk, maar aan het eind van zijn leven schreef hij opera’s met een mooie, continue vorm waarin de actie doorliep zonder onderbrekingen om het kunnen van een individuele zanger te tonen.

 

Donizetti schreef ongetwijfeld te veel en te snel, maar hier dient te worden bedacht dat de omstandigheden waaronder hij moest werken nauwelijks goed genoeg waren om diepzinnige of geraffineerde kunstwerken te scheppen. Om nieuwe werken te kunnen produceren moest een operacomponist destijds zijn klus snel afmaken en wanneer hij werd geconfronteerd met een ongeduldige, slecht en traag betalende impresario behoorden Duitse concepten vol zelfexpressie niet tot de mogelijkheden.

 

Ondanks al zijn ‘commercialiteit’ is Donizetti samen met Bellini de belangrijkste Italiaanse operacomponist uit de negentiende eeuw totdat Verdi ten tonele verscheen. En ook Verdi schreef in zijn eerste twintig creatieve jaren voornamelijk Donizetti pastiches en gaf zijn voorganger later nog een groot compliment door een van zijn melodieën te stelen voor het triomfkoor uit Aida.

 

Donizetti was van vrij nederige afkomst mar ontving met de nodige hulp van buitenaf tussen 1806 en 1814 wel een gedegen muziekopleiding van Mayr. In die periode schreef hij al wat ‘leerlingopera’s’ en veel gewijde muziek plus een paar instrumentale werken voordat hij in Napels een eerste succes beleefde met La zingara uit 1822. Als dirigent en schrijver van zo’n twee nieuwe opera’s per jaar begon hij echt aan zijn loopbaan. Dankzij de internationale triomf van Anna Bolena in Milaan kon hij zich in 1830 losmaken van Napels.

 

In 1832 voltooide Donizetti zijn eerste belangrijke komische opera, L’elisir d’amore, een jaar daarop de dramatische dito Lucrezia Borgia. Beide ook voor Milaan. Maar zijn faam werd definitief gevestigd met Lucia di Lammermoor in 1835. Problemen met de censuur en teleurstelling over het kwijtraken van het directeurschap van het conservatorium in Napels waar Mercadante hem opvolgde, waren aanleiding genoeg om naar Parijs uit te wijken. Daar had hij succes met Franse versies van eerdere werken, maar meer nog met La fille du régiment in 1840 en La favorite.

 

Enthousiasme wekte hij in Bologna na het dirigeren van Rossini’s Stabat mater in 1842 en in Wenen werd zijn Linda di Chamonix in datzelfde jaar geestdriftig ontvangen. Dat had tot gevolg dat hij een benoeming als kapelmeester aan het Weense hof kreeg. Een verslechterende gezondheid remde Donizetti’s productiviteit enigszins af maar niettemin zorgde hij nog voor successen in de vorm van Don Pasquale (Parijs, 1843), Maria de Rohan (Wenen, 1843) en Dom Sébastien, roi di Portugal (Parijs, 1843) en Caterina Cornaro (Napels, 1844).

 

L’elisir d’amore is een ironische interpretatie van de Tristan en Isolde legende. In het werk speelt een door een kwakzalver gebrouwde ‘liefdesdrank’ die door Nemorino wordt gekocht om de liefde van zijn Adina te winnen. Ze verkiest het echter om met een andere man te trouwen totdat ze zich op het laatste moment realiseert dat ze toch echt van Nemorino houdt en daarom met hem trouwt waarna de kwakzalver goede zaken doet.

 

Het gaat hier om een grote sentimenteel-pastorale komedie die prachtige muziek bevat, zoals bijvoorbeeld voor Nemorino’s aria uit de tweede akte Una furtiva lagrima: een van de treffendste tenoraria’s ooit. Ook Adina, de sopraanrol, beschikt over prachtig en dankbaar materiaal, zoals bijvoorbeeld het duet met Nemorino uit de eerste akte en haar solo Prendi, prendi per me sei libero uit de tweede.

 

Sir Walter Scotts The bride of Lammermoor verschafte Donizetti een volmaakt medium om daar een intens stuk te schrijven. De plot komt in wezen neer op het relaas van een vete tussen de families Lammermoor en Ravenswood en de liefde tussen Lucia en Edgardo; Lucia is de zuster van het hoofd van de Lammermoor clan en Edgardo het hoofd van de Ravenswood clan. Lucia sterft nadat ze de haar opgedrongen man heeft gedood en nadat hij ziet hoe de doodskist van zijn geliefde wordt weggedragen, pleegt Edgardo uit wanhoop zelfmoord.

 

De voortreffelijke uitbeelding van de dramatis personae in het werk en de stroom van prachtige – tegelijk frisse en sentimentele – melodieën maken dat dit als Donizetti’s mooiste opera wordt beschouwd. Het werk werd en wordt nog steeds talloze maken opgevoerd en beleefde in de hoogtijdagen van de renaissance in de jaren vijftig vorige eeuw vele prachtige vertolkingen.

 

Het gaat hier om het prototype van de romantische Italiaanse opera, vooral bekend vanwege de vocale pyrotechniek die nodig is in de ‘waanzinscène’ uit de derde akte, ‘Spargi d’amaro planto’. Maar het werk bevat ook prachtige bijdragen voor de tenor, die gelukkig toch al meer mogelijkheden kreeg bij Donizetti.

 

La fille du régiment behoort tot Donizetti’s luchtigste opera’s. Het werk dateert uit 1840 en was meteen heel succesvol: het kreeg 44 opvoeringen gedurende het eerste jaar alleen al in Parijs. Het verhaal over een triomferende liefde tegen alle verdrukking in is beroemd dankzij twee episodes: de ene voor de sopraan hoofdrol, de andere voor de tenor. Daarbij gaat het in het eerste geval om Marie’s Rataplan het regimentslied dat menig luisteraar nog dagen achtervolgt. Maar het is in feite Ah, mes amis van haar minnaar Tonio waarmee die de show steelt: een ware tour de force waarin de tenor zo ongeveer vijf minuten een verschrikkelijk veeleisende reeks van negen hoge C’s moet zingen. Er zijn maar weinig zangers die hem dat lappen, vandaar ook dat het werk nog maar sporadisch op het toneel wordt gebracht.

 

In Don Pasquale, een laat komisch meesterwerk uit 1843, plunderde Donizetti de klassieke erfenis van Mozart om een soort commedia dell’arte op operagebied te wrochten. Het gaat om een oude man. Pasquale, die op zoek is naar een jonge bruid en dat gaat gepaard met vlotte recitatieven in conversatiestijl, een lichte orkestrale toets en fraaie vocale inbreng.

 

De kleine bezetting, aangevoerd door de wellicht volmaaktste soubretterol uit de negentiende eeuw, maakt Don Pasquale volmaakt geschikt voor kleine theaters; de enige handicap is dat er weinig vocale hoogstandjes aan te pas komen en dat de handeling vrij beperk is. Maar dat is juist ideaal om van dit werk per cd te genieten.

 

En voor wie de smaak eenmaal te pakken heeft gekregen, zijn er nog meer opera’s van Donizetti in onderstaand lijstje te vinden. Een  lijstje dat makkelijk verder aan te vullen is met bijvoorbeeld Lucrezia Borgia (Decca).

 

 

 

Selectieve discografie

 

Anna Bolena. Maria Callas, Nicola Rossi-Lemeni, Giulietta Simionato, Gianni Raimondi, Plinio Clabassi e.a. met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Gianandrea Gavazzeni. EMI 566.471 (2 cd’s). 1957

 

Don Pasquale. Renato Brusson, Eva Mei, Frank Lopardo, Thomas Allen, Alfredo  Giacomotti met het koor van de Beierse omroep en het Münchens omroeporkest o.l.v. Roberto Abbado. RCA 09026-61924-2 (2 cd’s). 1993

 

L’elisir d’amore. Angela Gheorghiu, Roberto Alagna, Roberto Scaltritti, Simone Alaimo en Elena Dan met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Evelino Pidò. Decca 455.691-2 (2 cd’s). 1996

 

La favorita. Fiorenza Cossotto, Luciano Pavarotti, Gabriel Bacquier, Nicolai Ghiaurov, Ileana Cotrubas, Piero de Palma met het Ensemble van de opera Bologna o.l.v. Richard Bonynge. Decca 430.038-2 (3 cd’s). 1974

 

La fille du régiment. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Spiro Malas, Monica Sinclair e.a. met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Richard Bonynge. Decca 414.520-2 (2 cd’s). 1968

 

Lucia di Lammermoor. Maria Callas, Ferruccio Tagliavini, Piero Cappuccilli, Bernard Ladysz, Leonard del Ferro e.a. met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Tullio Serafin. EMI 556.284-2 (2 cd’s). 1959

 

Lucia di Lammermoor. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Sherill Milnes, Nicolai Ghiaurov, Huguette Tourangeau met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Richard Bonynge. Decca 410.193-2 (2 cd’s). 1971

 

Maria Stuarda. Joan Sutherland, Huguette Tourangeau, Luciano Pavarotti met het Ensemble van de Opera Bologna o.l.v. Richard Bonynge. Decca 425.410-2 (2 cd’s). 1974

 

Poliuto. Franco Corelli, Maria Callas, Ettore Bastianini, Nicola Zaccaria, Piro de Palma, Rinaldo Pelizzoni met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 565.448-2 (2 cd’s). 1960