Componisten portretten

DUFAY

 

DUFAY, GUILLAUME (ca. 1400 – 1474): MUZIKALE BOURGONDIËR

 

 

 

Dufay is een componist uit de buitengewone groep Zuid-Nederlandse componisten die aan het Bourgondische hof werkzaam was, het waarschijnlijk weelderigste en in artistiek opzicht vruchtbaarste vijftiende eeuwse hof uit Noord Europa. Door zijn tijdgenoten werd hij algemeen als primus inter pares erkend. Dufay was verbonden aan dat hof maar was daar nooit in dienst. Hij verbleef de meeste tijd in Italië, waar zijn reputatie zo groot was dat hij door Piero de Medici werd beschreven als ‘het grootste ornament van onze tijd’.

 

Net als Machaut was Dufay (of Du Fay) priester en hij verwierf een substantieel deel van zijn inkomen uit kerkelijke erebaantjes. Maar in tegenstelling tot Machaut schreef hij het grootste deel van zijn werken voor die kerk. Hij was een vruchtbare figuur op het gebied van de geestelijke muziek en hij droeg veel bij aan het institutionaliseren van de mis als samenhangend en verenigd geheel. Dat was een ontwikkeling die als gevolg had dat deze vorm de belangrijkste drager werd van een bewerkelijke polyfonie gedurende de volgende anderhalve eeuw uit de muziekgeschiedenis.

 

Dufay werd geboren in of in de buurt van Cambrai, destijds een belangrijk centrum op het gebied van de religieuze muziek en hij begon zijn loopbaan in 1409 als koorknaap in de kathedraal waar hij mogelijk bij Loqueville studeerde. Nog als jongeman toog hij rond 1420 naar Italië om in dienst te treden van de familie Malesta in Pesaro en schreef daar muziek voor plaatselijke gebeurtenissen voordat hij na kortstondig naar Cambrai te zijn teruggekeerd en banden te hebben aangegaan met Laon lid werd van de pauselijke kapel in 1428. Dat duurde tot 1433 Afgezien van twee jaar in dienst van de familie Este in Ferrara en als maestro di cappella van de hertog van Savoye bleef hij van 1435 tot 1437 lid van dat pauselijk koor, dat eerst zijn standplaats had in Rome, daarna in Bologna en Florence.

 

In 1440 keerde hij terug naar Cambrai en afgezien van een korte periode tussen 1452 en 1458 toen hij opnieuw in dienst was bij de hertog van Savoye bleef hij daar tot zijn dood. Daar kreeg hij als gevestigde beroemdheid bezoek van onder andere Binchois, Tinctoris en Ockeghem. Van zijn laatste composities is helaas nauwelijks wat bewaard gebleven.

 

Als voorbereiding voor zijn eigen dood betaalde Dufay voor niet minder dan drie gezongen missen (inclusief zijn eigen Missa de S. Anthonii de Padua), dertien gewone missen en een jaarlijkse ceremonie die te zijn ere moest worden gehouden. Dergelijke uitgaven waren destijds niet ongebruikelijk en vormen een van de verklaringen van de onmetelijke rijkdom van de kerk.

 

Dufay schreef veel wereldse liederen (of chansons) en hoewel hij daarbij maar zelden zo subtiel te werk ging als Machaut, gaan ze meestal over hetzelfde thema van de hoofse liefde. De meeste van die chansons zijn rondeaux met tekst- en muziekbrokken die steeds weer terugkeren. Veel van deze liederen zijn polyfonisch. Dat wil zeggen drie- en soms vierstemmig. En hoewel Dufay gedurende zijn hele leven chansons schreef, is nauwelijks sprake van een duidelijke stilistische ontwikkeling tussen het vroege en late materiaal. Maar alle worden wel gekenmerkt door memorabele melodieën die niet zelden aan de melancholieke kant zijn.

 

Wat de gewijde muziek betreft, werd de polyfone muziek – die in Dufay’s tijd was gereserveerd voor echt belangrijke gebeurtenissen – door hem omgezet in een helderder, rijker en welluidender muziektaal met harmonieën en zorgvuldig geplaatste dissonanten die de muziek een zekere stuwkracht meegeven. In een periode van betrekkelijke stilistische stabiliteit verleende Dufay de muziek eerder meer distinctie dan dat hij voor vernieuwingen zorgde. Meer dan de helft van zijn composities, inclusief de antifonen, hymnen, magnificats, sequenzen en losse misdelen bestaat uit harmonisaties van gezangen met de melodie doorgaans in de bovenstem.

 

Bij de motetten gaat het in de regel om gelegenheidswerken ter viering van politieke, sociale of religieuze feesten. De zetting is doorgaans vier- of vijfstemmig met wat duo’s; soms zijn twee teksten tegelijk verwerkt en isoritrmiek is ook gangbaar daarbij. Dufay droeg ook veel bij aan de ontwikkeling van dat isoritmische motet waarin ritmische en toonhoogte patronen worden herhaald terwijl de melodie zich onafhankelijk ontplooit. Eén van zijn mooiste motetten, Nuper rosarum flores, is gebaseerd op de mathematische proporties van de kathedraal in Florence en werd in 1436 gecomponeerd voor de inwijding van die kerk kort nadat Brunelleschi die prachtige dom had voltooid.

 

 Andere zijn driestemmig met een dominante hoge partij en vormen een directer, intiemer expressie van religieus sentiment.

 

In zijn latere missen die tot zijn beste werken behoren, gebruikt hij de cantus firmus methode waarin het muzikale materiaal is geconstrueerd rond aan reeds bestaande melodie, meestal een brok Gregoriaans. Een van de mooiste voorbeelden van deze missen is de Missa ‘Ecce ancilla Domini waarvan de naam is ontleend aan de Gregoriaanse melodie die de cantus firmus vormt. Het werk is vierstemmig, maar gedurende ruim de helft van het werk wordt gebruik gemaakt van slechts twee stemmen in verschillende combinaties. Het is een heel kernachtig en aantrekkelijk werk waarin langzame, eerbiedige gedeelten worden afgewisseld door ritmisch levendiger passages. Bijzonder is ook de Missa ‘Ave regina celorum’, waarschijnlijk zijn laatste stuk. Jammer genoeg ontbreken juist sommige van zijn belangrijkste en beste werken aan de discografie.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Complete wereldse muziek. Timothy Penrose, Rogers Covey-Crump, John Elwes, Paul Elliott, Paul Hillier en Michael George met het Medieval ensemble of London o.l.v. Peter Davies en Timothy Davies. Oiseau Lyre 452.557-2 (5 cd’s). 1980

 

Ballades, rondeaux, lamentation. Ensemble Gilles Binchois o.l.v. Dominique Vellard. EMI 561.818-2 (2 cd’s). 1989

 

Motetten. Huelgas-ensemble o.l.v. Paul van Nevel. Harmonia Mundi HMC 90.1700. 1999

 

Missa ‘Ecce ancilla Domini’. Ensemble Gilles Binchois o.l.v. Dominique Vellard. Virgin 545.050-2. 1992

 

Missa ‘L’homme armé; Supremum est mortalibus bonum. Oxford Camerata o.l.v. Jeremy Summerly. Naxos 8.553087. 1994

 

Missa ‘San Jacobi’; Rite majorem Jacobum canamus; Balsamus et munda cera; Gloria ‘Resurrexit dominus’; Credo ‘Die Maria’; Apostolo glorioso. Binchois consort o.l.v. Andrew Kirkman. Hyperion CDA 66997. 1997

 

Missa ‘De la face ay pale’; Gloria ad modum tubae; chanson ‘Se la face ay pale’. Early music consort of London o.l.v. David Munrow. Virgin 561.283-2. 1973

 

Magnificat sexti toni; Nuper rosarum flores; Alma redemptoris mater II; Letabundus; Ecclesia militantis; Benedicamus Domino II; Recollectio festorum Beate Marie Virginis; Gregoriaans voor Vespers I. Pomerium o.l.v. Alexander Blachly. Archiv 447.773-2. 1996