Componisten portretten

FAURÉ

 

FAURÉ, GABRIEL (1845 – 1924): LACHEN DOOR DE TRANEN HEEN

 

 

 

Fauré bleef in Nederland relatief onbekend, terwijl hij in Frankrijk niet alleen werd gesentimentaliseerd, maar ook werd gekoesterd als vermeend bolwerk van een “goede” traditie die inging tegen radicale vernieuwingstendensen. IN dat opzicht werd hij in propagandistisch opzicht nogal misbruikt. Het gevolg daarvan was dat rond zijn week romantische vroege werken een soort cultus ontstond, terwijl de bijna aan Bach herinnerende onverzettelijkheid van zijn late werken als “slechte” traditie verkeerd werd begrepen. Fauré moet ongeveer de enige componist zijn geweest die onberoerd bleef door de beslissende ontwikkelingen in de muziek van zijn tijd. Niettemin zou het fout zijn om zijn werk als reactionair af te doen. In werkelijkheid gaat met die late werken van Fauré een epoche van de Franse muziek onder; deze wordt in zijn muziek zelfs gethematiseerd en als zodanig wordt de noodzaak gewekt om in het bewustzijn van de luisteraar ook een kleine revolutie teweeg te brengen.

 

Aan  het eind van zijn leven, in feite drie weken voor zijn dood, schreef Fauré een brief aan zijn vrouw Marie. Ze leefden gescheiden vanwege zijn slechte gezondheid, die het voor hem onverstandig maakte om de winter in Parijs door te brengen. “Op het ogenblik gaat het me goed, zeer goed… Mijn eetlust is heel behoorlijk. Ik ben gelukkig met het mooie weer dat we hebben, gelukkig met alles en ik wil dat iedereen in mijn omgeving gelukkig is!” Ongetwijfeld voelde hij zich ook zo omdat hij net een strijkkwartet af had. Hoewel het werken daaraan vermoeiend en inspannend was, was hij tevreden met het resultaat. Ook herinnerde hij zich een gelukkig ogenblik uit de voorbije zomer toen een monument voor zijn schoonvader de beroemde beeldhouwer Emmanuel Frémiet was onthuld (de vergulde gestalte van St. Michael die de Mont Saint-Michel bekroont is het werk van Frémiet, net als het fraaie standbeeld van Jeanne d’Arc op de Place des Pyramides in Parijs).

 

Maar het is evenmin moeilijk om zich het verdwijnen van die glimlach voor te stellen wanneer Fauré zich herinnerde hoe vaak Marie ongelukkig moet zijn geweest. Hun scheidingen waren niet altijd tengevolge van zijn gezondheid geweest; hij was haar nogal eens ontrouw geweest. Hij vond het makkelijker om uit de buurt van de familie te werken, uit haar buurt. Arme Marie. Over haar werd altijd gedacht in termen van “De dochter van Frémiet” of “Fauré’s echtgenote” terwijl ze zelf als jonge vrouw een talentvolle kunstenares was. Geen wonder dat ze snel geïrriteerd raakte als ze terugdacht aan het begin van haar huwelijk met een arme organist en muziekleraar. Ze had vaak papieren waaiers beschilderd voor warenhuizen om een bijdrage aan de te betalen huur te leveren. Fauré had nooit zoveel succes gehad dat hij van het componeren kon leven. Hij was allen in staat om gedurende de zomermaanden te componeren wanneer hij vakantie had van zijn werk aan het Parijse Conservatorium, Die zomers bracht hij altijd ver van zijn vrouw en kinderen door.

 

Misschien had ze gehoopt dat alles beter zou gaan als hij eenmaal pensioen had. Maar omdat Fauré slechts vierentwintig jaar op het Conservatorium had gewerkt, ontving hij op zijn vijfenzeventigste slechts een klein pensioentje, dat hij ook nog moeizaam moest bevechten.

 

Ernstig ziek van de arteriosclerose en geteisterd door een slecht gezichtsvermogen, verkoos hij de bleke herfstzon uit het zuiden boven haar gezelschap. Erger nog: Zo belangrijk als de ogen voor een schilder zijn, zo belangrijk zijn de oren voor een musicus. Maar net als bij Beethoven toonde het noodlot ook geen meelijden met Fauré; het proces van het geleidelijk doof worden voltrok zich bij hem over een periode van enige tientallen jaren. Fauré moest meer dan dubbel zo lang als Beethoven met zijn doofheid leven en geen enkel geluid meer horen.

 

Maar op zijn manier hield hij veel van Marie. “Je leven is triest geweest en misschien heb je het meest gemist dat je nooit je wens hebt kunnen realiseren om zelf iemand van betekenis te zijn. Maar welke dochter, welke vrouw kan dezelfde dag horen spreken over de zuivere schoonheid van haar vaders werk en zijn nobele altruïstische loopbaan en over de pure schoonheid van het werk van haar man en diens niet minder altruïstische carrière. Is dat grote geluk niet blijvend? Je kunt daar aan toevoegen dat je je zonen goed opvoedde… ik omhels je met heel mijn hart.”

 

Het zou veel te ver gaan om te beweren dat Fauré’s muziek “gaat” over zijn over het geheel ongelukkige huwelijk. Maar dat strijkkwartet, zijn laatste werk, heeft een eigenschap die heel kenmerkend is voor al zijn mooiste muziek, maar meer in het bijzonder voor zijn liederen en de kamermuziek die hij aan het eind van zijn leven schreef. Hij beweerde dat de finale een “licht en aardig karakter” heeft en volgens een van zijn zonen had hij het over “een soort dans van gelukkige zielen”. Maar een begrijpende Franse schrijver constateerde ook een “ademloos gevoel van smart” in die finale en een niet minder gevoelige Engelse schrijver hoorde het hele kwartet als een soort treffende elegie voor het oude Frankrijk uit Fauré’s jeugd.

 

En inderdaad, dat alles is hoorbaar in dit laatste kwartet. Al zijn beste muziek is intens expressief maar op een zo diep niveau dat het moeilijk te bepalen is welke emoties nu precies worden uitgedrukt. Een van de oorzaken hiervan is – nog helemaal los van ’s componisten genie uiteraard – in de bijzondere muzikale opvoeding die Fauré had. Zijn talent werd voor het eerst opgemerkt door een Zuid Frans parlementslid, die de vader van Fauré vertelde over een nieuwe muziekschool die juist was gesticht in Parijs. De kleine Gabriel werd naar de École Niedermeyer gestuurd toen hij negen jaar was. Zijn begaafdheid was kennelijk dusdanig dat Louis Niedermeyer ermee akkoord ging om hem gratis les te geven. Fauré bleef daar liefst twaalf jaar. Hij had derhalve een langere en grondiger opvoeding dan de meeste musici en een veel minder beperkte dan hij op het Parijs’ Conservatorium zou hebben gekregen.

 

Niedermeyers doel toen hij zijn school stichtte was om kerkmusici op te leiden. De kerkmuziek verkeerde destijds in Frankrijk in een povere staat. Hij wilde die toestand verbeteren door een terugkeer naar de grote meesters uit het verleden en door het Gregoriaans nieuw leven in te blazen. In tegenstelling tot de meeste theoretici uit die tijd besefte hij dat het Gregoriaans niet kan worden geharmoniseerd volgens de conventionele voorschriften uit zijn tijd. Die regels waren opgesteld voor muziek die in majeur en mineur toonaarden waren geschreven terwijl de oude Gregoriaanse melodieën gebruik maakten van oude kerktoonsoorten.

 

Het was een succes van Fauré dat hij erin slaagde om de modale harmonie zoals die door Niedermeyer werd onderwezen zodanig aan te passen dat kerkorganisten gezang konden begeleiden zonder dat te vervormen. En dat elke componist die beschikt over het vermogen om dit met meer conventionele methodes te combineren de beschikking krijgt over een rijk en subtiel palet.

 

Het verleent prachtige schakeringen en dubbelzinnigheden aan zijn muziek met de beroering van gebieden waar een lach moeilijk is te onderscheiden van een traan. Bovendien is er een opmerkelijk gevoel dat zijn melodieën, memorabel als ze zijn, voortspruiten uit de harmonie en niet andersom. Probeer ze op zichzelf te zingen: ze lijken onvolledig.

 

Tegen de tijd dat hij overleed, met een al overheersende Schönberg en Stravinsky, moet Fauré erg ouderwets hebben geleken. De minister die zijn begrafenis moest regelen en daar een toespraak moest houden, vroeg: “Fauré? Wie is dat?” Maar door zich te realiseren dat majeur en mineur slechts twee varianten zijn uit een hele reeks van aan de componist ter beschikking staande mogelijkheden en waarmee het mogelijk is om de muziek te vernieuwen en te verrijken, was Fauré een onderzoeker op terreinen die hedendaagse componisten met graagte herontdekken. 

 

 

 

Discografie

 

Ballade voor piano en orkest; Dollysuite; Elegie voor cello en orkest; Fantasie voor fluit en orkest; Masques et bergamasques; Pavane; Voorspel Pénélope. Kathryn Stott, Peter Dixon en Richard Davis met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan-Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9416.

 

Berceuse; Dollysuite; Masques et bergamasques; Suite Pelléas et Mélisande; Suite Shylock. Michael Healy en Lynda Russell met het Omroeporkest Dublin o.l.v. John Giorgiadis. Naxos 8.553360.

 

Andante; Berceuse; De 2 cellosonates; Elegie; Fantaisie; Morceau de concours; Morceau de lecture; Papillon; Pianotrio; Romance; Serenade; Sicilienne; de 2 Vioolsonates. Jean-Philippe Collard, Augustin Dumay, Frédéric Lodéon en Michel Debost. EMI 569.261-2 (2 cd’s).

 

De 2 Pianokwintetten; de 2 Pianokwartetten; Strijkkwartet. Jean-Philippe Collard, Augustin Dumay, Bruno Pasquier, Frédéric Lodéon en het Parrenin kwartet. EMI 569.264-2 (2 CD’s).

 

De 2 Pianokwartetten. Domus. Hyperion CDA 66166.

 

De 2 Pianokwintetten. Domus. Hyperion CDA 66766.

 

De complete pianowerken. Kathryn Stott en Martin Roscoe. Hyperion CDA 66911/4.

 

De complete liederen. Elly Ameling, Gérard Souzay en Dalton Baldwin. EMI 764.079-2 (4 cd’s).

 

Requiem. Barbara Bonney, Thomas Hampson, de Ambrosian singers en het Philharmonia orkest o.l.v. Michel Legrand. Teldec 4509-90879-2.

 

Requiem (versie 1893). Ashton, Varcoe, de Cambridge singers en leden van London Sinfonietta o.l.v. Rutter. Collegium COLCD 109.

 

Requiem (versie 1894). Mellon, v.d. Kooy, Audoli, Petits chanteurs de Saint-Louis en Chapelle royale o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 901292.