Componisten portretten

FRANCK

 

FRANCK, CÉSAR (1822 – 1890): COMPONIST VANUIT DE KIEMCEL

 

 

 

Hoewel Belg van geboorte werd César Franck het boegbeeld van een hele generatie Franse componisten die weinig belangstelling toonden voor de overheersende muziekwaar op operagebied die in Frankrijk werd aangeboden. Ze voelden zich meer aangetrokken door de Duitse gedachten over de symfonische vorm en de muzikale abstractie. Gedurende zijn leven kreeg hij niet zoveel bijval, maar Franck voorzag de Franse muziek van een nieuw soort ernst die tenslotte zou weerklinken in het werk van figuren als Delibes en Debussy.

 

Franck werd in Luik in een Vlaamse familie geboren, vandaar het mengsel van Frans en Vlaams in zijn naam. Al op zijn vijfde maakte hij een tournee als virtuoze pianist. Maar pas van 1830-1835 kreeg hij in zijn geboortestad serieus les. Twee jaar later verhuisde de hele familie naar Parijs opdat hij daar serieus van 1837-1842 verder kon studeren. Meedogenloos geëxploiteerd door zijn gierige vader ontvluchtte de jonge Franck in het revolutiejaar 1848 zijn ouderlijk huis om met zijn leerlinge Félicité Desmousseaux te trouwen; kort daarop werd hij organist van de Notre Dame de Lorette – de kerk waar hij net was getrouwd. Francks eerste composities waren vooral bedoeld om zijn kunnen als pianovirtuoos te demonstreren. Daarna schreef hij een aantal religieuze werken en vervolgens orgelwerken. Steeds toonde hij hoezeer zijn bekwaamheden waren gegroeid sinds zijn komst naar Parijs.

 

Op middelbare leeftijd besteedde Franck veel energie aan lesgeven en aan het verspreiden van de muzikale filosofie waarin hij heilig geloofde, namelijk dat zijn streven om de Franse muziek weg te voeren van zijn vermeende frivoliteit en middelmatigheid. Vrijwel al Francks beste en bekendste werken schijnen te zijn geïnspireerd door zijn onbeantwoorde liefde voor een van zijn vroegere pianoleerlingen, Augusta Holmès. Vòòr zijn vriendschap met Holmès specialiseerde Franck zich in uitgesproken serieuze religieuze muziek, maar in zijn laatste tiental levensjaren kreeg zijn muziek een sensueler en avontuurlijker karakter.

 

Dat betreft het pianokwintet uit 1879, het symfonisch gedicht Le chasseur maudit uit 1882, Prélude, chorale et fugue voor pianosolo uit 1884, de Variations symphoniques voor piano en orkest uit 1885, de vioolsonate uit 1886, de symfonie in d uit 1888, het strijkkwartet uit 1889 en de drie Chorals voor orgel uit 1890. Franck schreef ook twee reeds lang vergeten opera’s, Hulda (1885) en Ghisèle (1890); laatstgenoemd werk bleef onvoltooid toen Franck overleed nadat hij door een bus was aangereden.

 

Francks prachtige orkestwerken blijven helaas beperkt tot zijn prachtige, maar enige symfonie, een concertant werk voor piano en orkest en een handjevol symfonische gedichten. Zijn grote reputatie berust voornamelijk op zijn kamermuziek – het pianokwintet en de vioolsonate – en zijn orgelwerken die vooral uit zijn latere jaren dateren terwijl zijn pianowerken vooral producten uit zijn vroegere jaren zijn toen hij nog rondreisde als pianovirtuoos en zijn compositietechniek nog wat achterliep bij zijn pianistische vaardigheden.

 

Wat de symfonie in d waaraan hij in 1886 begon betreft, had Franck behalve Berlioz nauwelijks Franse voorbeelden die hij kon volgen. Zijn belangrijkste invloed ging uit van de symfonische gedichten van Liszt waarin een rigide structuur is gecombineerd met de inventieve omzetting, gedaanteverwisseling van de thema’s die veranderen naarmate hun harmonieën en de context wijzigen.

 

Francks symfonie markeert een ontwikkeling van het concept van de cyclische vorm waarin de muziek uit het ene deel later terugkeert; zo verschijnen brokken uit het eerste en tweede deel opnieuw in het derde. Het langzame deel is bekend vanwege de prachtige althobo solo. Dat was nota bene een instrument dat door de Franse critici ongeschikt werd geacht voor gebruik in een serieuze symfonie.

 

Een werk als het oratorium Les Béatitudes uit 1879 raakte al snel in vergetelheid. Ook uit het symfonisch gedicht met koor Psyché uit 1888 krijgen we vrijwel alleen  het vierde deel, Psyché et Eros nog te horen.

 

De Variations symphoniques worden wel beschouwd als Francks absolute meesterwerk. Het is een pakkend showstuk waarin Liszts principe van de voortdurende thematische gedaanteverwisselingen nog eens met succes wordt toegepast. Ditmaal om een tamelijk introspectief dubbelthema te onderwerpen aan een reeks miraculeuze omzettingen die culmineren in een levendige slotscène die eerder op een voldragen symfonisch deel dan een coda lijkt.

 

Maar in tegenstelling tot Liszts werken voor piano en orkest is hier minder sprake van een erg de aandacht trekkende virtuositeit. De pianopartij is meestal hecht geïntegreerd in de orkestpartij en de aandacht is steeds gericht op welluidendheid; het mooiste voorbeeld daarvan is de sfeervolle rêverie van de zesde variatie.

 

Het pianokwartet dat ontstond aan het begin van Francks productieve laatste decade is feitelijk zijn gepassioneerdste en persoonlijkste werk; het was vrijwel zeker bedoeld voor Augusta Holmès. De componist is er vaak – en niet ten onrechte – van beschuldigd dat hij teveel van de orgelgalerij in zijn niet-orgelmuziek verwerkte, maar in het pianokwintet is de rauwheid van de expressie en de heftigheid waarmee die tot uiting wordt gebracht overweldigend; de harmonieën zijn rijk chromatisch en er is wel gezegd dat het werk meer fortissimi en pianisimmi bevat dan welk ander ook. Saint-Saëns was de pianist bij de eerste uitvoering, maar hij verdween na afloop meteen, waarschijnlijk geïrriteerd door de vele plotselinge, onvoorspelbare veranderingen van toonaard en nog waarschijnlijker omdat hij ook een vurige (maar afgewezen) aanbidder van Holmès was.

 

Francks andere, bekendste kamermuziekwerk is de melodieuze vioolsonate die als trouwcadeau werd geschreven voor Francks Luikse stadgenoot, de grote violist Eugéne Ysaye. Het is een prachtvoorbeeld van de cyclische vorm op basis van het kiemcelprincipe. Het vierdelige werk begin met een vrij loom Allegretto nadat het tempo op verzoek van de violist wat was versneld vanuit het oorspronkelijke Adagio. Dan volgt een vurig Allegro, vervolgens een recitatief fantasie waarin eerdere thema’s terugkomen en tot slot een vriendelijke finale als een van de mooiste canons na Bachs tijd.

 

Het eerste deel, een serene prachtige dialoog tussen viool en piano kan de inspiratie zijn geweest voor Marcel Prousts briljante beschrijving van de sonate van de fictieve componist Vinteuil in een van zijn novelles. In transcripties wordt de viool ook regelmatig vervangen door altviool, cello of fluit.

 

Francks grote reputatie als orgelcomponist berust op een meesterlijke reeks van een twaalftal werken uit het begin van de jaren 1860 en uit zijn laatste levensfase. Het gaat met name om Prélude, fugue et variation uit 1862 en de drie magistrale Chorals uit 1890.

 

Franck was zelf een heel begaafde organist en in de kerk van St. Clothilde (waar hij sinds 1858 speelde) had hij het voordeel dat hij kon beschikken over een instrument dat was gebouwd door Frankrijks innovatiefste orgelbouwer Cavaillé-Coll. Dat stelde hem in staat om een orkestraler aspect aan de orgelmuziek te verlenen want dat was tenslotte toch het medium waar hij het beste in thuis was, ook al tonen de orgelwerken hem niet noodzakelijkerwijs als de meest avontuurlijke en toekomstgerichte orgelcomponist. Maar als componist, leraar aan het Parijs’ Conservatorium en  - vooral ook meesterlijk improviserend - organist was hij van enorm belang voor het Franse muziekleven.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Symfonie in d; Les éolides; Variations symphoniques. Louis Lortie met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 9875. 2000

 

Symfonie in d. Radio symfonie orkest Berlijn o.l.v.  Lorin Maazel. DG 449.720-2. 1961

 

Symfonie in d. Boston symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. RCA GD 86805. 1961

 

Symfonie in d. Ochestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1771. 2001

 

Le chasseur maudit; Les éolides; Psyché suite. Bazels symfonie orkest o.l.v. Armin Jordan. Erato ECD 88167. 1985

 

Psyché. BBC symfonie orkest en –koor uit Wales o.l.v. Tadaaki Otaka. Chandos CHAN 9342. 1994

 

Variations symphoniques. Clifford Curzon met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 433.628-2. 1959

 

Pianokwintet. Clifford Curzon met het Amadeus kwartet. BBC Legends BBCL 4061-2. 1960

 

Pianokwintet.  Michael Levinas met het Ludwig kwartet. Naxos 8.553645. 1996

 

Vioolsonate. Kyung-Wha Chung en Radu Lupu. Decca 421.154-2. 1962

 

Itzhak Perlman en Vladimir Ashkenazy. Decca 452.887-2. 1968

 

Prélude, choral et fugue; Prélude, aria et final; Grand caprice; Les plaintes d’une poupée; Danse lente; Choral nr. 3. Stephen Hough. Hyperion CDA 66918. 1996

 

Orgelwerken. Marie-Claire Alain. Erato 0630-12706-2 (2 cd’s). 1995

 

Orgelwerken. Michael Murray. Telarc CD 80234 (2 cd’s). 1989

 

Orgelwerken (gedeeltelijk). Marcel Dupré. Mercury 434.311-2. 1959