HÄNDEL, GEORG FRIEDRICH (1685 – 1759): COSMOPOLITISCHE AANPASSING
De interpretatiegeschiedenis van Händels werken is onderhevig geweest aan allerlei wisselende inzichten. Vanaf de jaren zeventig van de achttiende eeuw werden zijn grote Engelse oratoria ook in Nederland vaak in de Duitse vertaling van Herder en Klopstock, door Reichardt geanalyseerd en door Goethe als “erschöpfende Paraphrase jedes Wortes” en als inspiratiebron van ‘neue Ideen von Deklamation” uitgevoerd.
Maar kort daarop alweer raakte de monumentale Engelse uitvoeringswijze die Charles Burney voorstond in zijn verlag van het driedaagse Händelfestival in Westminster Abbey in 1784. Adam Hiller introduceerde die stijl in Duitsland en deze won ook het pleit in Oostenrijk en Nederland.
Pas tegen het midden van de negentiende eeuw braken met de muziekwetenschapper Chrysander de eerste blijken van een beginnende serieuze muziekwetenschap door die overigens tot 1894 nodig had om aardig compleet in beeld te raken. Maar het werk van Händel werd in elk geval serieus genomen en redelijk adequaat vertolkt. Onder het vage begrip dat Händels muziek staat voor klankgeworden humanisme begon aan het begin van de twintigste eeuw een Händelrenaissance die in Frankrijk een groot pleitbezorger vond in de schrijver Romain Rolland en die in Duitsland wortel schoot met het Händelfestival in Göttingen sinds 1920. Maar in Engeland bleef de monumentale traditie nog tot in de jaren vijftig dominant.
De pogingen om Händels muziek volledig te bevrijden van een overdadig grootburgerlijk flair te bevrijden hebben tot in de jaren zeventig geduurd. En ook toen nog waren de Concerti grossi soms te beluisteren als opmaat van een symfonieconcert op basis van acht contrabassen en in een loodzware rechtop-en-neer stijl.
Gelukkig is daaraan veel, zo niet alles veranderd dankzij de doorbraak van de authentieke uitvoeringspraktijken die voor de noodzakelijke schaalverkleining en een levendiger, luchtiger en veerkrachtiger aanpak zorgden.
Händel was historisch gezien waarschijnlijk de eerste componist die op zijn levens- en scheppingsweg de mogelijkheden van de muziek in een vroegburgerlijke maatschappij heel consequent heeft benut. Dat overtuigde nastreven van een doel door zwaartepunten te scheppen, blijkt uit de achtereenvolgende reeks genres en plaatsen: kerkmuziek in Halle, opera in Hamburg, wereldlijke cantates in Italië, anthem/oratorium/opera in Engeland.
Gelukkig krijgen tegenwoordig de lichtelijk utopische aspecten van Händels werken met voorop veel aandacht voor de inherente vitaliteit en kleur alle aandacht der vertolkers: Händel als prerevolutionaire bevrijdingskunstenaar.
De dood van Purcell in 1695 beëindigde twee eeuwen waarin de Engelse muziek floreerde. Een echte opvolger was er niet en rond 1700 raakte het Engelse muziekleven in verval. Het was Händel die met zijn komst naar Engeland in 1710 redding bood. Hij vitaliseerde het muziekleven enorm en met zijn kosmopolitische ervaring – hij had de Duitse, Italiaanse en Franse stijl geassimileerd – en had groot succes. Engeland rijp maken voor de opera lukt niet naar wens, maar zijn streven om het oratorium iets van het aanzien van de opera te geven, lukte prachtig. Van zijn tijdgenoten was het alleen Bach die een oeuvre schiep van een vergelijkbare robuustheid waarin helderheid en passie zo goed in evenwicht waren.
Händel werd in 1685 in de Duitse stad Halle geboren als zoon van een chirurgijn die vond dat zijn zoon een roeping had als jurist. Maar de musici aan het hof van Saksen-Weissenfels waar Händel sr. werkzaam was, ontdekten al gauw dat de jonge Georg Friedrich een groot muzikaal talent bezat. Zijn leraar F.W. Zachow bracht hem niet alleen de grondbeginselen van contrapunt en instrumentatie bij, maar ook een virtuoze, bravura klavecimbeltechniek. In 1702 was de jongeman al een belangrijke figuur in het regionale muziekleven als organist, componist en vriend van Telemann.
In 1705 presenteerde hij verschillende eigen opera’s in Hamburg. De gemengde ontvangst welke deze werken kregen, overtuigde hem dat hij het operavak nader moest leren in Italië. Hij reisde dus eerst naar Florence waar hij zowel Alessandro als Domenico Scarlatti leerde kennen en daarna naar Venetië waar hij groot succes had met zijn opera Agrippina en waar hij prins Ernst van Hannover ontmoette. Op aanbeveling van deze prins werd Händel benoemd als hofcomponist en -dirigent van de keurvorst Georg Ludwig van Hannover. Zich al gauw bewust van zijn baan daar vroeg hij officieel verlof en toog hij naar Engeland om daar zijn succes te zoeken, vooral op de begeerde markt voor nieuwe opera’s.
Kort na zijn aankomst won hij het vertrouwen van de bestuurders van het Haymarket theater en mocht hij daar een opera presenteren: Rinaldo, een werk dat hij in vijftien dagen schreef en dat meteen groot succes had. Een niet gering aandeel daarin had dat hij tijdens een aria een zwerm spreeuwen losliet.
Ondanks zijn povere kennis van het Engels lijkt Händel vlot contact te hebben gemaakt met de invloedrijke graaf van Burlington die zich een milde mecenas toonde. De compositie van een fraai Te Deum ter ere van de vrede van Utrecht bezorgde hem een aardig staatspensioen van koningin Anne. Even was er een pijnlijk moment in 1714 toen zijn voormalige broodheer uit Hannover als George I de Engelse troonopvolger werd. Als een soort aanbod tot verzoening schreef hij voor zijn ex broodheer in 1717 de Watermusic.
Maar de opera Amadigi zorgde in 17125 alweer voor nieuw succes. In 1716 vergezelde Händel George I op een tegenbezoek in Hannover waar hij zijn oude vriend Johann Christoph Schmidt overhaalde om als zijn amanuensis mee terug te gaan naar Engeland. Kort na zijn terugkeer in Engeland werd Händel door de hertog van Chandos aangesteld in de toen nog ongewone functie van composer-in-residence.
In 1719 stichtte een gezelschap welvarende muziekamateurs de Royal academy of music en Händel werd tot directeur benoemd. Hij voorzag het operarepertoire naast zijn rivaal Bononcini gedurende negen seizoenen van een nieuwe reeks meesterwerken, waaronder als bekendste Giulio Cesare, maar gekibbel en de enorme honoraria die de onderling wedijverende prima donna’s eisten, verzwakten de positie van de Academy; ook het grote succes van John Gay’s satirische Beggar’s opera uit 1728 waarin de pretenties en de ongeloofwaardigheid van de opera seria aan de kaak werden gesteld, deed afbreuk aan de eerdere succesformule.
Händel zelf ontsprong in financieel opzicht de dans en de patriottische, commercieel getinte opera Riccardo I, Re d’Inghilterra uit 1727 maakte dat hij een wit voetje haalde bij de kersverse koning George II. In 1727 formeerde Händel een nieuw operagezelschap, maar zijn successen waren nu minder groot. Nog weer vier jaar later werd een nieuw gezelschap opgericht: de ‘Opera of the nobility’. Veel van Händels sterren uit zijn vorige gezelschap deden mee en met financiële ruggensteun van de prins van Wales introduceerde Händel een nieuwe operastijl waarin de zang werd afgewisseld met ballet.
Maar toen opnieuw Esther, een van zijn vroege oratoria, werd uitgevoerd, vatte hij het succes daarvan op als een hint om op die weg door te gaan. De juistheid van die gedachte werd bevestigd door de succesvolle uitvoering van Deborah in 1733. Maar in 1741 waren zijn kansen opnieuw gekeerd omdat de publieke smaak weer was gewijzigd. Hij raakte in financiële nood en werd wanhopig toen de eerste uitvoeringen van zijn Messiah weinig weerklank vonden. Het heet dat hij langzamerhand geestesziek werd, maar laat in de jaren 1740 kreeg zijn reputatie nieuwe gunstige impulsen door verse oratoria met een operakarakter zoals Samson, Judas Maccabaeus en daarna Solomon een werk dat in hetzelfde jaar ontstond als de Musick for the royal fireworks waarmee de vrede van Aken werd gevierd.
In april 1759 viel Händel flauw tijdens een uitvoering van de Messiah en hij stierf korte tijd later. Hij werd in de Westminster Abbey begraven, een gerechtvaardigde plek voor een buitenlander die zo belangrijk was voor het Britse muziekleven.
Discografie
Orkestwerken
De essentie van Händels werken voor orkest bestaat uit zijn vrij kleinschalige concerti a due cori, concerti grossi en zijn orgelconcerten (waaronder een bewerking als harpconcert). Waar vroeger in het muziekleven duidelijk het accent lag op deze werken, is dat de afgelopen decennia merkbaar verschoven richting opera en oratorium.
Het concerto grosso waarin het grootste deel van een ensemble (onder de naam ripieno of concerto grosso) in dialoog treedt met een klein solistisch groepje (het concertino) kreeg in Italië dankzij Corelli zijn definitieve vorm aan het eind van de zeventiende eeuw.
Händel moest zich haast noodgedwongen ook op dit genre werpen nadat Francesco Geminiani, een van zijn rivalen, in Londen groot succes had geoogst met zijn concerti grossi. Händels zes werken uit het in 1734 gepubliceerde op. 3 en het twaalftal uit op. 6 dat zes jaar later ter beschikking kwam, zorgden voor een laatste hoogtepunt van dit genre. Daarna ging het bij de concertvorm als regel om een dialoog tussen één solist en het orkest.
Händels eigen bijdrage aan die nieuwere concertvorm waren de twee reeksen orgelconcerten op. 4 en 7. Zulke orgelconcerten waren tot op vrij grote hoogte een vorm die door de componist zelf was bedacht; hij schreef deze werken met de bedoeling dat ze zouden worden uitgevoerd als tussenspelen tussen de delen van zijn oratoria.
Concerti grossi op. 3 en 6
Händels eerste bijdrage op dit gebied is het zestal in op. 3 gebundelde werkjes voor houtblazers en strijkers. Het gaat om een mengeling van nieuw werk met geryclede brokken werk van hemzelf en anderen. Het gaat om robuuste en scherp gearticuleerde stukken die het moeten hebben van hun vrij dramatische contrasten tussen plechtige grandeur en vlotte vitaliteit.
Het mooiste werk uit op. 3 is het tweede concerto in Bes waarin Händel zijn fascinatie toont voor fraaie melodieën en mooie klanken. Treffend is vooral het largo met zijn klaaglijke hobomelodie boven arpeggio’s van een tweetal celli.
Maar zijn meesterschap op dit gebied bewees de componist in 1740 met zijn reeks van Twelve grand concertos: krachtige barokmuziek op zijn mooist. De dansdelen zijn fris en plooibaar, de instrumentatie ademt gevoel voor lyriek, de getoonde polyfonie is gedurfd, avontuurlijk. Deze werken maken ook een heel persoonlijke indruk. Op 6/12 is zoals het een finale betaamt echt de climax van de reeks. Het werk in b-klein zit vol rusteloze energie, maar heeft ook iets geheimzinnigs. Dat blijkt vooral in het middendeel met een heel zangerige, serene melodie die tweemaal in variatievorm wordt herhaald.
Samen: Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-95500-2 (4 cd’s). 1982/5
Op. 3: Tafelmusik o.l.v. Jeanne Lamon. Sony SK 52553. 1991
Op. 3: Brandenburg consort o.l.v. Roy Goodman. Hyperion CDH 55075.
Op. 6: English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 410897/9 (3 cd’s).
Op. 6: Academy of ancient music o.l.v. Andrew Manze. Harmonia Mundi HMU 90.7118/9 (2 cd’s). 1997
Op. 6: I Musici de Montréal o.l.v. …. Turovsky. Chandos CHAN 0600 en 0622.
Orgelconcerten
Sir John Hawkins, een tijdgenoot van Händel, gaf ooit een beschrijving van de componist aan het orgel: “His amazing command of the instrument, the grandeur and dignity of his style, the copiousness of his imagination, and the fertility of his invention were qualities that …. No one ever pretended to equal.”
Händels genoegen om te kunnen improviseren is een cruciale factor in zijn orgelconcerten en het orgel was zijn geliefdste toetsinstrument na 1730. In principe waren deze werken bedoeld voor orgel- of klavecimbelsolo omdat het bij de Engelse orgels destijds ontbrak aan een pedaal en aan de mogelijkheid tot talloze registerwijzigingen, mogelijkheden waarover de beter toegeruste instrumenten op het continent wel beschikten. De consequentie daarvan is dat het klankweefsel van deze werken heel transparant en vrij licht is gehouden. Veel passages bestaan slechts in skeletvorm met de bedoeling dat ze door de solist moeten worden ingevuld. Dat stelt ongewoon hoge eisen aan de solist die moet kunnen improviseren en die flair moet hebben.
6 Orgelconcerten op. 4. Paul Nicholson met The Brandenburg consort o.l.v. Roy Goodman. Hyperion CDA 67291-2 (2 cd’s). 1996
6 Orgelconcerten op. 4. Simon Preston met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 469.358-2 (3 cd’s).
Harpconcert
Marisa Robles met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Iona Brown. Decca 425.723-2.
Watermusic
De orkestsuite was een genre dat vooral in Duitsland tot grote bloei werd gebracht. De formele elegantie van de Franse hofmuziek van een Lully drong door bij Duitse navolgers. Zo’n suite bestond uit een reeks contrasterende dansen die waren gevormd naar het voorbeeld uit de opera’s en balletten van Lully. Ze stonden ook bekend als ouvertures vanwege de tweedelige (snel en langzaam) ouverture die steeds aan de suite voorafging.
Deze vorm stond in hoog aanzien bij de Duitse aristocratie; Telemann en Bach schreven dergelijke suites toen ze in dienst waren van hun prinsen. Händel toonde helemaal geen scrupules toen hij vroeger werk plunderde om daaruit zijn twee beroemde suites, de Watermusic en de Music for the royal fireworks samen te stellen. Met een groot aandeel voor de houtblazers en het koper en dus met verdragend geluid waren deze werken ideaal voor uitvoering in de openlucht.
17 Juli 1717 maakten koning George I en zijn gevolg een mooie boottocht op de Theems van Lambeth naar Chelsea. Daarover publiceerde de Daily Courant het volgende verslag: “Many barges with persons of quality attended, and so great a number of boats, that the whole river in a manner was cover’d; a city company’s barge was employ’d for the musick, wherin were 50 instruments of all sorts, who play’d…. the finest symphonies, compos’d by Mr. Hendel; which his majesty liked so well, that he caus’d it to be plaid three times in going and returning.”
Wat de krant ‘symphonies’ noemde, was in feite een reeks van drie orkestsuites die later bekend werd onder de naam Watermusic. Ter verhoging van de feestelijke sfeer had Händel het Franse model aangevuld met wat Engelse dansen als de hornpipe en rustieke dansen.
Een geschreven, laat staan gedrukte partituur van het werk bestaat niet, zodat de volgorde waarin de deeltjes moeten worden gespeeld giswerk is. Maar musicologen zijn het er vrijwel over eens dat er drie duidelijke suites zijn: in verschillende toonaarden en voor verschillende bezettingen. Elk van die suites heeft een heel eigen karakter.
De suite in F is het welsprekendst en heeft een heel groots karakter. Het stuk is georkestreerd voor telkens twee hobo’s, fagotten, hoorns en strijkorkest. Hier treden in de Engels muziek voor het eerst barokhoorns en ze domineren hier ook al komen ze niet aan elk deeltje te pas.
In de vijfdelige suite in D wordt het ensemble aangevuld met twee trompetten en pauken en het resultaat klinkt onmiddellijk martialer. Het intiemst klinkt de suite in G die mogelijk werd gespeeld tijdens het diner bij Lord Ranelagh in Chelsea. De combinatie van blokfluit, traverso en strijkorkest wijst vooral op gebruik binnenshuis, net als het fijnzinnige gebruik van luchtige Franse dansen.
Le concert spirituel o.l.v. Hervé Niquet. Glossa GCD 921606. 2002
Le concert des nations o.l.v. Jordi Savall. Auvidis Astrée ES 9920. 1993
English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 410.525-2. 1983
English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.122-2.
Orpheus kamerorkest. DG 474.168-2.
Musick for the royal fireworks
Twee weken na de première van het oratorium Solomon vond een andere spectaculaire première van een werk van Händel plaats. Als deel van een ceremonie ter gelegenheid van het einde van de oorlog werd in Green Park nog een podium opgericht. Het was ruim honderd meter breed en koning George nodigde Händel die al ‘vuurmuziek’ voor zijn opera Atalanta had geschreven uit om een muzieksuite te schrijven voor een groots pyrotechnisch feest dat daar 27 april 1749 zou worden gehouden.
Er ontstond een conflict over de bezetting; Händel verlangde strijkers, de koning stond op ‘martiale instrumenten’. Hoe de bezetting er tenslotte uitzag is niet precies bekend, maar er was beslist sprake van onder andere negen trompetten, negen hoorns, vierentwintig hobo’s, twaalf fagotten en drie stel pauken. Tijdens een repetitie 21 april verliep alles naar wens; een ensemble van zo’n honderd musici speelde voor een publiek van ongeveer twaalfduizend mensen en veroorzaakte een verkeersconstipatie middenin Londen. Maar dat gold helaas niet voor de feestavond zelf.
“The rockets succeeded mighty well; but the wheels and all that to compose the principal part, were pitiful and ill-conducted… and then, what contributed tot the awkwardness of the whole, was the right pavillon catching fire, and being burnt down in the middle of the show.” Tot slot trok Servandoni, de ontwerper van het paviljoen, zijn zwaard om de ‘Comptroller of fireworks’ te lijf te gaan.
Wat de muziek betreft: meteen de ouverture is een van Händels briljantste ingevingen en ook al zijn de daarop volgende delen wat minder spectaculair, ze vormen het klinkend bewijs van Beethovens commentaar dat Händel precies wist hoe je met geringe middelen een geweldig effect kunt bereiken.
Le concert spirituel o.l.v. Hervé Niquet. Glossa GCD 921606. 2002
English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 453.451-2. 1996
Orpheus kamerorkest. DG 474.168-2.
Kamermuziek
De kamermuziek van Händel leeft een bescheiden bestaan in een repertoireniche: deze is interessanter voor muziekstudenten die aan de hand van deze best mooie werken goed kunnen leren dat de motor van de barokmuziek niet alleen op techniek loopt, maar moet worden gesmeerd met de juiste expressie. Dan wordt deze ook boeiender voor het grote publiek.
Complete kamermuziek
Kamerensemble van de Academy of St. Martin-in-the-Fields. Philips 470.893-2 (9 cd’s). 1982/4
Triosonates op. 5
Händels muziekuitgever Walsh gaf de zes triosonates op. 2 in 1730 uit en liet ze in 1739 volgen door nog eens zeven stuks als op. 5. In beide reeksen bood Händel een keuzemogelijkheid wat het melodie-instrument aangaat, maar het waarschijnlijkst is dat hem de viool voor de geest stond.
London baroque. Harmonia Mundi HMC 90.1389. 1991
Blokfluitsonates
Marion Verbruggen, Jaap ter Linden en Ton Koopman. Harmonia Mundi HMU 90.7151. 1994
Fluitsonates
Barthold Kuyken, Wieland Kuyken en Robert Kohnen. Accent ACC 9180. 1991
Klavecimbelwerken
Händel was een hoogste begaafde klavecinist en tijdens zijn verblijf in Italië nam hij deel aan een van die beruchte virtuozenduels die waren bedacht en gefinancierd door aristocratische sponsors. In dit geval was het paleis van kardinaal Ottoboni in Rome de plaats van handeling.
Händel moest aantreden tegen zijn beroemde Napolitaanse tijdgenoot Domenico Scarlatti. Volgens Händels eerste biograaf was sprake van “een totaal verschillende aanpak: “De karakteristieke uitmuntendheid van Scarlatti schijnt te hebben bestaan uit een zekere elegantie en een tere expressie. Händel blonk vooral uit met ongewoon briljant spel en een enorme vingervaardigheid; maar wat hem van alle andere spelers onderscheidde…. waren de verbluffende volheid, kracht en energie waarmee hij zich in de strijd wierp.” Händel schreef meer dan twintig klavecimbelsuites, maar de eerste reeks van acht, ook bekend als de acht Great suites is het mooist.
Zoals dat al eerder het geval was met zijn muziek, was Händel gedwongen om zijn klavecimbelsuites te herzien en opnieuw te publiceren in een poging om de verkoop van gestolen of gekopieerde versies een halt toe te roepen. De eerste reeks van acht verscheen in 1720, maar is vermoedelijk van vroeger datum. Ze tonen een breed gamma aan stijlen: Frans, Italiaans, Duits – soms met overstapjes binnen een en dezelfde suite.
Zo bevat de prachtige tweede suite een aria-achtig adagio maar culmineert het werk in een uitermate geestige en inventieve fuga. De vijfde suite is het populairst van het stel. Dat komt vooral dankzij het laatste deel, een air met variaties waarin volgens de legende duidelijk het geluid te horen is van de smid die met zijn hamer op het aambeeld slaat. Vandaar de bijnaam The harmonious blacksmith.
De klavecimbelsuites
compleet: Sviatoslav Richter en Andrei Gavrilov (piano). EMI 569.337-2 (2 cd’s) en 569.340-2 (2 cd’s). 1979
Gedeelten: Murray Perahia (piano). Sony SK 62785. 1996
Gedeelten: Scott Ross (klavecimbel). Erato 2292-45452-2
Gedeelten: Colin Tilney (klavecimbel). Archiv 427.170-2
Cantates, odes, oratoria, aria’s
Het oratorium ontstond in Italië aan het eind van de zestiende eeuw ongeveer in dezelfde tijd dat daar de wereldlijke opera werd geboren waarvoor het een religieuze tegenhanger vormde. De meeste componisten werkten in beide genres en Händel vormde geen uitzondering op die regel.
Gedurende zijn verblijf in Italië schreef hij één oratorium voor uitvoering in Rome, La resurrezione (dat mogelijk scènisch werd opgevoerd) en één opera voor Venetië: Agrippina. In Engeland, waar het oratorium nagenoeg onbekend was, ontwikkelde Händel zijn eigen variant van het genre, rekening houdend met de smaak van de middenklasse protestante muziekliefhebbers. De meeste onderwerpen ontleende hij logisch genoeg aan de bijbel, al koos hij ook historische en klassieke allegorische thema’s. Die werken werden in het Engels gezongen en bevatten een groot, belangrijk aandeel voor het koor, voortbouwend op de wisselende tradities van het typisch Engelse anthem.
Het ging bepaald niet om kerkmuziek en de meeste van deze werken werden daarom ook in de concertzaal of het theater uitgevoerd. Maar het waren nadrukkelijk ook geen opera’s, hoewel heel wat onderwerpen lijken te smeken om een theaterproductie. Grappig genoeg is de Messiah als populairste oratorium van Händel ook het minst representatieve en kenmerkende omdat er geen verhaal in wordt verteld.
Agrippina
Della Jones, Derek Lee Ragin, Donna Brown, Alastair Miles, Michael Chance, George Mosley, Anne Sofie von Otter e.a. met de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 438.009-2 (3 cd’s). 1992
Alexander Balus
Een nooit populair geworden werk, waarschijnlijk vooral omdat het nogal mankeert aan drama en motivatie. Maar op zichzelf is het verhaal over het verraad dat de Egyptische koning Ptolemaios pleegde jegens Alexander, de koning van Syrië, tevens de echtgenoot van zijn dochter Cleopatra (geen familie van de beroemde) die op de hand was van de Joden onder Jonathan.
Het gaat hier in wezen om een nogal sentimenteel drama waarin de aandacht vooral is gericht op de emotionele reacties van de hoofdfiguren op hun situatie in de liefde, in de politiek en in de godsdienst. De uitwerking is zeker in de eerste twee aktes vrij statisch, maar met de dood van Ptolemaios en Alexander komt er wel leven in de brouwerij in de derde akte.
Lynne Dawson, Claron McFadden, Catherine Denley, Charles Daniels en Michael George met het New College koor en het King’s Consort en koor, Oxford o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 67241/2 (2 cd’s). 1997
Alexander’s feast
Dat muziek een zekere macht kan uitstralen wordt overeenkomstig het thema van dit werk haast dubbel goed aangetoond. Jubeltonen heersen. Händels grootse apotheose geldt hier plaatsvervangend voor Cecilia en Timotheus tijdens feestelijkheden in het antieke Griekenland van 330 jaar v.Chr. Alexander de Grote stond daarbij in het middelpunt van de belangstelling.
Donna Brown, Carolyn Watkinson, Ashley Stafford, Nigel Robson, Stephen Varcoe met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 422.053-2 (2 cd’s). 1987
L’Allegro, il penseroso ed il moderato
Lang was Händel de belangrijkste operacomponist van zijn tijd, maar toen zijn kansen begonnen te keren, ging hij andere dramatische vormen ontwikkelen. Met name die van de Engelse ode en het oratorium. Aan het begin van 1740 wendde hij zich tot twee gedichten uit Miltons jeugd en schreef daar een meesterwerk op. Dat was de ode L’Allegro, il penseroso ed il moderato. Charles Jennens arrangeerde als librettist de teksten met hun sterk contrasterende stemmingen tussen het bedachtzame en het uitgelatene en voegde daar als compromis de gematigde mens aan toe, zodanig dat een mooi gesloten geheel ontstond.
Patrizia Kwella, Marie McLaughlin, Jennifer Smith, Michael Ginn, Maldwyn Davies, Martyn Hill, Stephen Varcoe, het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato 2292-45377-2 (2 cd’s). 1980
Aminta e Fillide
Deze cantate is geheel in de pastorale traditie over een simpele ontmoeting die in het bestek van tien korte aria’s charmant uit de doeken wordt gedaan.
Gilian Fisher en Patrizia Kwella met het Händelorkest o.l.v. Denys Darlow. Hyperion CDH 55077.
Apollo e Dafne
Dit werk is enigszins moeilijk te plaatsen binnen Händels oeuvre. Het werd in 1710 in Hannover voltooid, maar werd waarschijnlijk al in Italië begonnen en de bedoeling blijft vaag. Het is vrij lang uitgevallen voor een wereldse cantate met zijn veertig minuten duur; het is ook ambitieus van opzet met twee solisten en een orkestratie voor strijkorkest, hobo’s, fluiten, fagot en continuo.
Maar het is ook geen brok pseudo-opera als experiment, daarvoor heeft het stuk teveel een eigen karakter. Het gaat hier om een simpele, bekende episode van Ovidius waarin Apollo de kuise nimf Dafne achternazit en zij om aan hem te ontkomen in een laurierboom verandert. Het werk bevat twee prachtige nummers, een siciliano voor Dafne en een aria voor Apollo ‘Come rosa in su la spina’ met unisono violen en een cellosolo.
Nancy Argenta, Michael George met het Collegium musicum 90 o.l.v. Simon Standage. Chandos CHAN 0583. 1994
Belshazzar
Van al Händels oratoria behoort Belshazzar tot de machtigste. Bezien vanuit muziekdramatisch standpunt heeft het werk veel weg van een opera. Toch werd het werk in 1745 ongunstig ontvangen en in Händels tijd nog slechts tweemaal uitgevoerd. Het libretto van Jennens is zowel op de Griekse historie als op de bijbel gebaseerd wat de uitgangsthema’s betreft. In het werk figureren behalve Belshazzar zelf de koninginmoeder van de Babylonische vorst, Nitocris, de profeet Daniël en koning Cyrus. Centraal staat uiteraard het kleurige, dramatisch eindigende feest van Belshazzar, zoals dat in het bijbelboek Daniel is te vinden. De componist heeft in de loop der tijd wat wijzigingen in het werk aangebracht.
Anthony Rolfe Johnson, Arleen Auger, Catherine Robbin, James Bowman, David Wilson Johnson met The English concert en –koor o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 477.037-2 (3 cd’s).
Chandos anthems
De 16 zogenaamde Chandos anthems schreef Händel in de jaren rond 1720 tijdens zijn verblijf in Canons, Edgware, Middlesex toen hij in dienst was van de hertog van Chandos en kerkmuziek op kleine schaal moest leveren voor zijn broodheer die daar voor zijn kerkdiensten in privésfeer behoefte aan had. De sfeer is essentieel intiem, maar heeft ook iets ceremonieels dat doet terugdenken aan Purcell en de traditie die hij vormde. Maar het Anglicaanse wereldbeeld had destijds ook iets werelds en dat is eveneens te horen.
Ensemble William Byrd en Académie Sainte-Cécile o.l.v. Graham O’Reilly. L’Empreinte digitale ED 13072.
Coronation anthems
Vooral Zadok the priest uit deze reeks is de moeite waard.
Westminster Abbey koor en The English concert o.l.v. Simon Preston. Archiv 447.280-2.
Deborah
Dit oratorium uit 1733 was na Esther het tweede waarmee Händel het Londense theaterpubliek op een bijbels werk trakteerde. Het gaat om een collage van eerdere werken, zoals brokken uit de Chandos- en Coronation anthems, de Brockes Passion en de Ode for the birthday of Queen Anne. Het resultaat is niet bijster succesvol, maar een deel van de blaam rust ook op de librettist en het bijbelse gegeven.
Yvonne Kenny, Susan Gritton, Catherine Denley, James Bowman, Michael George, koren en The King’s consort o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 66841/2 (2 cd’s). 1993
Dettingen Te Deum
Koor van Westminster Abbey en The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 410.647-2.
9 Deutsche Arien
Christina Högman met het Ensemble I quattro temperamenti. BIS CD 403. 1988
Dixit Dominus
Dit achtdelige werk is het eerste goed nagelaten grootschalige typische barokke koorwerk van Händel. Hij was pas 22 toen hij het in 1707 componeerde, maar het getuigt reeds van grote competentie. De schrijfwijze voor solisten en korren is heel sierlijk en beladen met versieringen.
Annick Massis, Magdalena Kožena en Les musiciens du Louvre met koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 459.627-2. 1998
Duitse aria’s
Christina Högman met Ensemble I Quattro temperamenti. BIS CD 403. 1988
Hercules
Händels Hercules is noch een gewijd oratorium, noch een opera maar bevat wel – als zo vaak bij deze componist – elementen uit beide genres. Het gaat om het verhaal over Dejanira die jaloers is op haar echtgenoot Hercules en over zijn pijnlijke dood tengevolge van het dragen van een door haar vergiftigde mantel.
Gidon Saks, Anne Sofie von Otter, Richard Croft, Lynne Dawson, David Daniels en Les musiciens du Louvre met –koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 469.532-2 (3 cd’s).
Israel in Egypt
Met zijn grote, dominante aandeel voor het koor was dit werk geen geweldig succes in Händels dagen; het publiek hoorde liever solobijdragen. In zoverre gaat het om een mislukt experiment en de componist zelf moet dan bij de première in 1739 hebben ingezien want hij ‘importeerde’ snel wat aria’s uit andere werken toen hij het werk in 1756 nogmaals voorstelde: hij verving het eerste van de drie delen voor een pasticcio brouwsel. Dat eerste deel bestaat voor het grootste gedeelte uit de treurhymne voor koningin Anne uit 1737, waarbij ‘The ways of Zion do mourn’ werd veranderd in ‘The lamentations of the Israelites for the death of Joseph’.
Later werd het werk juist populair dankzij de koren uit deel 2 en 3, zoals ‘Exodus’ en ‘Moses song’, maar ook dankzij teerder gedeelten als de altsolo ‘Thou shalt bring them in’.
Libby Crabtree, Susan Gritton, Michael Chance, Robert Ogden, Ian Bostridge, Stephen Varcoe, Henry Herford met het King’s college koor Cambridge en The Brandenburg consort o.l.v. Stephen Cleobury. Decca 452.295-2 (2 cd’s). 1995
Ruth Holton, Elisabeth Priday, Donna Deam, Ashley Stafford, Michael Chance, Patrick Collin, Julian Clarkson, Stephen Varcoe e.a. met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato 2292-45399-2 (2 cd’s). 1978
Italiaanse cantates en duetten
De Italiaanse cantates werden geschreven voor de aristocratische muziekkringen gedurende Händels verblijf in Italië en zijn korte periode in Hannover. In de jaren 1740 voegde hij daar in Londen nog wat materiaal aan toe. Datzelfde geldt ongeveer voor de duetten. Meestal gaat het om twee- of driedelige werken met een afwisseling van vrolijke en tragische stukken.
Cantates: Magdalena Kožená met Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 469.065-2. 1999
Cantates: Nathalie Dessay met Le concert d’Astrée o.l.v. Emmanuelle Haïm. Virgin 343.842-2. 2005
Duetten: Nathalie Dessy, Véronique Gens, Patricia Petibon, Marijana Mijanovic, Sara Mingardo, Paul Agnew e.a. met Le concert d’Astrée o.l.v. Emmanuelle Haïm. Virgin 545.524-2. 2002
Jephta
Dit oratorium is gebaseerd op de dezelfde basisgeschiedenis uit de mythen van de wereld ten oosten van de Middellandse zee die de operafan bekend zijn: Mozarts Idomeneo en Glucks Iphigénie en Aulide bijvoorbeeld. Het gaat in wezen over het dilemma van de vader die zijn kind moet offeren. Gelukkig valt dat lot tenslotte niet ten deel aan Jephta’s dochter Iphis nadat haar vader in de geest van Abraham daartoe wel bereid was om Gods wil uit te voeren. Een engel verhindert dat, maar vraagt als tegenprestatie wel dat Iphis eeuwig maagd blijft. Händel voorzag die hele gang van zaken met nobele muziek.
Lynne Dawson, Ruth Holton, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, Nigel Robson, Stephen Varcoe, Alastair Ross met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 422.351-2 (3 cd’s). 1988
Joshua
In de zomer van 1748 schreef Händel zijn destijds na de Messiah succesvolste oratorium razendvlug binnen een maand. Het werk heeft een uitgesproken militair karakter (Händel merkte ooit wrang op dat de Engelsen “like something they can beat time to”). Hier treffen we ook de oorspronkelijke versie van het bekende ‘See, the conqu’ring hero comes’ aan.
Emma Kirkby, James Bowman, Mark Ainsley, Michael George, het New College koor Oxford en het King’s consort o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 66461/2 (2 cd’s).
Judas Maccabeus
Heel opportunistisch gaf Händel met dit werk een compliment aan de hertog van Cumberland toen deze in april 1746 de Jacobitische rebellen in de slag van Culloden had verslagen. In zijn haast lichtte de componist gedeelten uit zijn al bestaande oratoria Joshua en Belshazzar om het materiaal voor dit werk gauw bij elkaar te hebben; de eerwaarde Thomas Morell die razendvlug een libretto in elkaar kon knutselen, zorgde vlug voor de rest. Toch moest de première wachten tot april 1747.
Misschien uit vrees dat degene aan wie het werk was opgedragen aanstoot zou nemen aan de uitbeelding van een militaire held, vermeed Händel het uitermate intense persoonlijke drama dat hij in Belshazzar had getoond en dat eerder bij het publiek voor verbijstering had gezorgd. Nu ging hij omzichtiger te werk. Judas handelt over de verwachtingen van de komende gebeurtenissen en de reactie daarop achteraf. Het gaat niet zozeer over de gebeurtenissen zelf, maar de contrasten tussen de stemmingen en de tempi zorgen dat het werk tot het eind toe blijft boeien. Als geheel is het dan ook zeer geslaagd.
Felicity Palmer, Janet Baker, Paul Esswood, Ryland Davies, John Shirley-Quirk met het Wandsworth schoolkoor en het Engels kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. DG 447.692-2 (3 cd’s).
Guy de Mey, Lisa Saffer, Toby Spence, David Thomas, Brian Asawa, Leroy Kromm met het Berkely universiteitskoor en het Philharmonia barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7707/8 (2 cd’s).
Messiah
Rond 1740 besefte Händel dat zijn operaloopbaan ten einde was. Geconfronteerd met een onverschillig publiek overwoog hij zich geheel terug te trekken. Maar in de zomer van 1741 werd hij uitgenodigd door de Lord lieutnant van Dublin om voor die Ierse stad een geestelijk oratorium te schrijven. De componist zocht daarvoor samenwerking met zijn vriend Charles Jennens die heel vernuftig een libretto samenstelde met fragmenten uit het Oude en Nieuwe Testament die alle betrekking hadden op een niet-dramatische uitbeelding van Christus als de verlosser van de mensheid.
De wezenlijke stemming die Jennens wenste te creëren, was er eentje van bezinning: de ten tonele gevoerde personen worden niet met naam en toenaam genoemd hoewel er natuurlijk een duidelijke suggestie is van een verhaal in het deel dat betrekking heeft op Christus’ geboorte.
De eerste uitvoering vond 13 april 1742 in de New Music Hall in Dublin en de recette van het concert werd verdeeld tussen twee ziekenhuizen en een gevangenis. Ooit gaf George Bernard Shaw het volgende commentaar op de vrijwel niet te vermijden onmogelijkheid om het bijzondere, nieuwe karakter van het werk volledig op waarde te schatten: “We zijn allemaal in de kerk getraind op Händel… en dus zijn we eraan gewend geraakt dat we Händel zingen alsof hij niets te betekenen heeft”. Dat mocht voor Engeland gelden, gelukkig is ook daar de situatie inmiddels ten goede gekeerd.
Haast maat na maat is met betekenis geladen en het werk bezit een haast visionaire kwaliteit wanneer de overgang van het duister naar het licht wordt geschetst. Uit het gebruik van de solisten, het koor en het orkest blijkt Händels grote gevoel voor proporties, voor timing, voor drama, maar ook voor het zinnelijk genoegen aan klank.
Er is een overdaad aan prachtige, bovendien rijk geschakeerde aria’s (met een minimum aan recitatieven) van het grootse ‘He was despised’ in da capo vorm tot het simpele, lyrische ‘How beautiful are the feet’. Even geweldig zijn de koren met een vaak ceremonieel karakter en vaak met een fugatisch contrapunt om de nadruk te leggen op de manier waarop een religieuze ervaring harmonisch kan samengaan met blije, eerbiedige muziek.
Arleen Auger, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, Howard Crook, John Tomlinson met The English concert en –koor o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 423.630-2 (2 cd’s). 1988
Joan Rodgers, Della Jones, Christopher Robson, Philip Langridge, Bryn Terfel met het Collegium musicum 90 o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 0522/3 (2 cd’s).
Margaret Marshall, Catherine Robbin, Anthony Rolfe-Johnson, Robert Hale, Charles Brett, Saul Quirke met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.297-2 (2 cd’s). 1982
Occasional oratorio
De gelegenheid die het ontstaan van dit werk veroorzaakte, was de Jacobietenopstand uit 1745 met de daarop volgende nederlaag bij Culloden dankzij de graaf van Cumberland. Händel anticipeerde daarop met dit patriottisch getinte oratorium door hevig te leunen op een traditionele identificatie met de verschillen tussen de protestante Engelse cultuur uit Hannoveraanse tijden en de bijbelse Hebreeuwers. Veel van de muziek is ontleend aan vroeger werk, bovenal aan Israel in Egypt. Het werk culmineert in een adaptatie van Händels bekende kroningshymne Zadok the priest met aan het eind een loyaal ‘God save the king’. De ‘handeling’ volgt de gangbare weg van vrees-gebed-overwinning-viering, maar het ontbreekt duidelijk aan een grote thematische eenheid. Gelukkig compenseert de mooie muziek veel.
Susan Gritton, Lisa Milne, James Bowman, Mark Ainsley, Michael George met het New College koor Oxford en het King’s consort o.l.v. Robert King. Hyperion CDA 66961/2 (2 cd’s).
Ode for St. Cecilia’s day
Tot de taken van de ‘Master of the queens musick’ behoorde het zorgen voor passende feestelijke muziek of een ode voor de verjaardag van de monarch. Händel had daar weinig moeite mee. Een andere opgave betrof de voorziening van muziek bij de viering tijdens een jaarlijks festival van de viering van de patroonheilige van de muziek St. Cecilia. Sinds 1673 verzamelden de musici uit Londen zich voor die gelegenheid om hun heilige en hun beroep te vieren met een kerkdienst en een banket waarbij de ode werd uitgevoerd.
Händels Ode for St. Cecilia’s day werd in 1739 geschreven op woorden van John Dryden (die ook de tekst schreef voor een langer werk ter ere van een heilige: Alexander’s feast dat Händel drie jaar eerder had gecomponeerd. Drydens werk zit vol klassieke toespelingen; in de hoekdelen beschrijft het de rol van de muziek bij zowel de schepping als aan het einde der tijden terwijl in het middengedeelte met tussen sopraan en tenor verdeelde aria’s de kwaliteiten van afzonderlijke instrumenten worden bezongen.
Händels kleurige muziek is de evenknie van de verve van Drydens tekst; de Ode culmineert in een pakkende climax waarin de laatste troef wordt uitgespeeld: een koraalachtige melodie die door de sopraan wordt voorgedragen en een echo vindt bij het koor voordat een trompet het blije slotkoor aankondigt “The dead shall live, the living die. And music shall uptune the sky”.
Felicity Palmer, Anthony Rolfe Johnson, het Bachkoor Stockholm en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-12319-2. 1977
Jill Gomez, Robert Tear, het King’s college koor Cambridge en het Engels kamerorkest o.l.v. Philip Ledger. ASV CDDCA 512.
Ode for the birthday of queen Anne
Deze Ode ontstond ongeveer in dezelfde tijd als het Utrecht Te Deum. Dat was gedurende Händels tweede bezoek aan Londen. Het werk dient ter opluistering van het feest ter ere van de koningin als vredestichtster. (de vrede van Utrecht had een eind gemaakt aan de elf jaar durende Spaanse successieoorlog), maar de sfeer is bovenaal pastoraal. Het werk begint met een meesterlijke vondst: een langzame, golvende frase van de altsolist wordt door de solotrompet herhaald voordat de twee samengaan in een elegante combinatie. Hier gaat het om een briljante fusie tussen het waardige, statige en het welluidende, een patroon dat telkens in het werk terugkeert.
Felicity Palmer, Anthony Rolfe Johnson, het Bachkoor Stockholm en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-12319-2. 1977
La resurrezione
Halverwege zijn verblijf in Italië, in 1708 schreef Händel dit oratorium. Hij was 22 en werkte voor de markies Ruspoli. Hij zondigde tegen de pauselijke censuur door de rol van Magdalena toe te vertrouwen aan een vrouw. Het verfrissend dramatische werk leunt dicht aan tegen de (destijds ook verboden) opera. Het karakter van het aan de Opstanding gewijde stuk is nauwelijks erg plechtig te noemen. Opvallend is nog dat er zulke fraaie orkestkleuren zijn (dankzij blokfluiten, hobo’s en trompetten) en dat het koor zich pas aan het slot laat horen.
Annick Massis, Jennifer Smith, Linda Maguire, John Mark Ainsley, Laurent Naouri met les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 447.767-2 (2 cd’s). 1995
Samson
Een werk uit 1738 met prachtige momenten, zoals de eerste aria van de blinde Saul ‘Total eclipse’, een fraai aandeel van Dalila en verder de prachtige aria ‘With plaintive note’ van de gedienstige, het eveneens prachtige ‘Let the bright seraphim’ en de aria van de reus Harapha ‘Honour and arms’.
Anthony Rolfe Johnson, Roberta Alexander, Jochen Kowalski, Alastair Miles, Christoph Prégardien, het Schönbergkoor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-74871-2 (2 cd’s).
Saul
Door velen wordt dit werk nog beschouwd als het pakkendste Engelstalige muziekdrama, hoewel het officieel is geclassificeerd als een oratorium. Inderdaad duikt de componist hier in de psychologie en de motivatie van de hoofdrolspelers, vooral uiteraard in die van de spreekwoordelijke antiheld Saul wiens woede-uitbarstingen worden veroorzaakt door jaloezie en zijn zoeken naar bovennatuurlijke ingrepen. Maar minstens zo fraai is de vriendschap tussen David en Jonathan geschilderd en ook Sauls dochters Merab en Michal worden duidelijk neergezet.
Rosemary Joshua, Emma Bell, Lawrence Zazzo, Jeremy Ovenden en Gidon Saks met het RIAS kamerkoor en Concerto Köln o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 80.1877/8 (2 cd’s). 2005
Semele
Met zijn Engelse tekst neemt dit werk over verder Cupido, Juno en Athama uit 1744 in Händels oeuvre een plaats in halverwege het oratorium en de opera. Het werk bevat een aantal fraaie nummers, maar mooist van al is ‘Where’er you walk’.
Kathleen Battle, Marilyn Horne, Samuel Ramey, John Aler, Michael Chance Sylvia McNair met het Ambrosian operakoor en het Engels kamerorkest o.l.v. John Nelson. DG 435.782-2 (3 cd’s). 1992
Solomon
Er valt een overtuigend pleidooi te houden voor de stelling dat Solomon Händels pakkendste, meest majestueuze zij het daardoor ietwat statische oratorium is. In elk geval leek men daar al 17 maart 1749 bij de première van overtuigd. Toen werd in het Londense Green Park op een houten structuur van ruim dertig meter hoogte met daarop beelden van de Engelse koning temidden van de Griekse goden. Dat alles om het einde van de Oostenrijkse successieoorlog te vieren.
“Record him, ye bards, as the pride of our days… Ev’ry object swells with state, all is pious, all is great”. Dat vormt de kern van dit oratorium, een werk waarin het Georgiaanse Engeland wordt vereerd door middel van een impliciete vergelijking met. Het werk heeft eerder een Pantheïstisch dan een Christelijk karakter en is eerder een pastorale idylle en een praalstuk dan een dramatisch relaas, waarin het dispuut van de twee hoeren zo ongeveer voor de enige vluchtige opwinding zorgt. Het gaat om een combinatie van ceremoniële episodes en lyrische vervoering.
Dat geldt vooral voor de fraaie eerste akte waarin Salomo’s wijsheid en zijn huwelijksgeluk worden bezongen. Maar na een veelbelovend begin gaat het om niet veel meer doen dan het uitwisselen van steeds sensueler wordende zoete woordjes. Het tweede deel met het oordeel over beide hoeren en het eigendom van het kind is pakkender; het derde handelt over het bezoek van de koningin van Sheba (met de bekende sinfonia). Händel ging voor dit werk uit van ‘meer dan honderd stemmen en vertolkers’, een enorm aantal voor die tijd.
Andreas Scholl, Inger Dam-Jensen, Susan Gritton, Alison Hagley, Susan Bickley, Paul Agnew, Peter Harvey met het Gabrieli consort and players o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 459.688-2 (2 cd’s). 1998
Carolyn Watkinson, Nancy Argenta, Barbara Hendricks, Nigel Rodgers, Anthony Rolfe Johnson, Stephen Varcoe met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 412.612-2 (2 cd’s).
Susanna
Susanna is een van de minder bekende oratoria van Händel. Het gaat hier over het verhaal uit de Apocrypha over het verraad van een mooie, deugdzame vrouw die tijdens de afwezigheid van haar echtgenoot tijdens het baden door twee wellustige ouderlingen wordt verrast en wanneer ze hun opdringerigheid afwijst door hen wordt aangeklaagd wegens overspel. Aanvankelijk wordt ze ter dood veroordeeld, maar gelukkig wordt ze gered wanneer Daniël het eindvonnis wijst en ze weer wordt verenigd met haar wettige echtgenoot.
Het gegeven inspireerde de componist in 1749 tot prachtige muziek: amoureus van aard voor Susanna en haar man, idyllisch rustiek wanneer Susanna in de tuin is met haar gedienstige, scherp getekende portretten van de ouderlingen, expressief als het erom gaat devotie, terughoudendheid en vertrouwen te uiten.
Het werk is wel omschreven als een ‘opera van het dorpsleven’ en het heeft zelfs komische aspecten.
Lorraine Hunt, Jill Feldman, Drew Minter, Jeffrey Thomas, William Parker, David Thomas met het Berkely universiteitskoor en het Philharmonia barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7030/2 (3 cd’s). 1989
Theodora
Dit is Händels voorlaatste oratorium; het werd in de zomer van 1749n geschreven en slechts koeltjes ontvangen. Het thema behelst de vervolging en het martelaarschap van de christelijke Theodora en haar Romeinse minnaar Didymus tijdens de regering van keizer Dioctetianus. Het niet-Bijbelse onderwerp, de ingehouden toon en het tragische slot pleitten tegen het werk. Bovendien is het libretto van Morell nogal moralistisch en sentimenteel.
Niettemin beschouwde Händel dit werk als een van zijn beste oratoria. Wrang merkte hij op: “De Joden komen er niet naar luisteren omdat het een Christelijk werk is en de dames komen niet omdat het te deugdzaam is”. Maar het nogal introspectieve werk heeft een heel persoonlijk karakter en is vervuld van een bijzondere teerheid, van idealisme en spirituele sereniteit. Vooral de heldin wordt met mededogen en inzicht neergezet. Händels humanistische sympathie strekt zich zelfs tot de heidenen uit. Zij worden niet afgeschilderd als bloeddorstige barbaren maar als uitbundige hedonisten, getuige ook de gebruikte dansritmen en de kleurige orkestratie.
Susan Gritton, Susan Bickley, Robin Blaze, Paul Agnew, Angus Smith, Neal Davies met het Gabrieli consort en players o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 469.061-2 (3 cd’s). 2000
Lorraine Hunt, Jennifer Lane, Drew Minter, Jeffrey Thomas, Nigel Rogers, David Thomas met het Berkeley universiteitskoor en het Philharmonia barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7060/2 (3 cd’s) 1991
Aria’s
Maria Bayo en Capriccio stravagante o.l.v. Skip Sempé. Auvidis Naïve E 8674. 1999
Véronique Gens, François Fernandez, Mira Glodeanu en Les basses réunies. Virgin 545.283-2. 1996
Ann Murray met het Orchestra of the age of Enlightenment o.l.v. Charles Mackerras. Forlane UCD 16738. 1994
Dorothea Röschmann met de Akademie der alten Musik Berlijn. Harmonia Mundi HMC 90.1689. 1998
Bryn Terfel met het Schots kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Archiv 453.480-2. 1995
Opera
Händel was een van de belangrijkste, zo niet de beste componisten van de opera seria, het dominante genre uit de achttiende eeuw. Een genre dat door de Italiaanse dichter Pietro Metastasio nader was geformuleerd in een poging om de opera te bevrijden van zijn meer absurde aspecten. Een typisch libretto van Metastasio draaide om een conflict tussen liefde en plicht. Het ging vrijwel steeds om drie aktes waarin recitatieven en aria’s elkaar afwisselden. De recitatieven waren er voor de dialoog, de aria’s voor overdenking en alleenspraak.
De prestatie van Händel school niet zozeer in een wijziging van die conventies als wel in de nieuwe investering erin, vooral in de da capo aria’s die hij vulde met een nieuwe gevoelsmatige overtuigingskracht en met meer psychologisch inzicht. Zijn opera’s zijn zowel teer en fijnbesnaard als heftig en robuust. Reden genoeg om ze nog regelmatig op te voeren, concertant of in het theater ondanks hun vaak statische karakter en hun vaak onmogelijke handeling. Hoewel eigenlijk al deze werken prachtige muziek bevatten. Kunnen potentiële luisteraars worden afgeschrikt door de vaak grote lengte van de werken.
Vandaar dat hieronder vooral aandacht is besteed aan de belangrijkste, tevens populairste werken. Wie van daaruit verder wil, kan aan de hand van de discografie makkelijk zelf zijn weg verder vinden.
Acis and Galatea
Dit kostelijke werk, een masque ofwel een pastorale serenade dateert uit het begin van de jaren 1730 toen Händel werkzaam was als hofcomponist van de hertog van Chandos in Cannons, even buiten Londen. Daar ook beleefde het zijn première. Het is een van zijn toneelwerken die repertoire hebben gehouden; wat minder bekend is, dat het werk in feite voor een veel eerdere gelegenheid als Aci, Galatea e Polifemo tien jaar eerder in Napels al panklaar was Mozart herorkestreerde het werk voor een Duitse versie (die door Orfeo met Peter Schreier is opgenomen).
Het verhaal is ontleend aan Drydens vertaling van het dertiende boek uit Ovidius’ Metamorfosen en vertelt van de lieflijke zeenimf Galathea die wordt bemind door de jonge schaapherder Acis. Hun gelukkig Arcadische samenzijn wordt wreed verstoord door de tussenkomst van het monster Polyphemus dat ook verliefd is op Galathea en dat de moedige Acis met een rotsblok ombrengt. Het werk bevat beroemde aria’s zoals ‘O ruddier than the cherry’ en ‘Love in her eyes sits playing’.
Deze verbroken idylle inspireerde Händel tot een werk voor jeugdige inspiratie. Vooral de muziek voor de beide gelieven en dan met name het mooie duet aan het eind van de eerste akte, behoort tot de hoogtepunten. Vreemd is wel dat Polyphemus hier meer als een belachelijke dan als een gevaarlijke figuur wordt voorgesteld.
Acis and Galatea: Norma Burrowes, Anthony Rolfe Johnson, Martyn Hill, Willard White, Sophie Daneman, Paul Agnew e.a. met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 3984-25505-2 (2 cd’s).
Aci, Galatea e Polifemo: Emma Kirkby, Carolyn Watkinson, David Thomas en London baroque o.l.v. Charles Medlam. Harmonia Mundi HMA 90.1253/4 (2 cd’s).
Admeto
Een compositie uit 1727 met een centrale rol voor twee vrouwen: de nobele, zichzelf opofferende Alceste als vrouw van koning Admetus en Antigone de prinses die hij ooit het hof maakte, maar later versmaadde en die nu terugkeert na de vermeende dood van Alceste. De handeling is nauw verwant met die uit Alceste van Gluck, maar met extra gegevens die een zweem van ironie en humor toevoegen aan het geheel (het libretto was van Venetiaanse oorsprong.
René Jacobs, Rachel Yakar, Ulrik Cold, Rita Dams, James Bowman, Jill Gomez, Max van Egmond en Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Virgin 561.369-2 (3 cd’s). 1979
Agrippina
Agrippina is de Venetiaanse opera van Händel; hij componeerde het werk in 1709 voor het San Giovanni Gristostomo theater waar hij er groot succes mee boekte. Het gaat om een stuk dat met zijn talloze korte nummers en zijn luchtige orkestratie geheel in de stijl van de tijdgeest is.
Alastair Miles, Della Jones, Derek Lee Ragin, Donna Brown, Michael Chance, George Mosley, Julian Clarkson en Anne Sofie von Otter met de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 438.009-2 (3 cd’s). 1996
Alcina
Dit was een van de eerste opera’s die opnieuw in de belangstelling kwam dankzij de manier waarop Joan Sutherland (Decca) ervoor inzette destijds in 1957. Opnieuw is dit een compositie waarin het gaat om een tovenares (Alcina) die de liefde van de ridder Ruggiero opeist. Zijn eigenlijke geliefde Bradamante vermomt zich als man om Ruggiero uit de klauwen van Alcina te bevrijden. Händel omgaf het onwaarschijnlijke relaas met kernachtige, heel geschakeerde muziek.
Arleen Auger, Eiddwen Harrhy, Kathleen Kuhlmann, Della Jones, Patrizia Kwella, Maldwyn Davies, John Tomlinson met het Opera stage koor en City of London baroque sinfonia o.l.v. Richard Hickox. EMI 749.771-2 (3 cd’s). 1985
Renée Fleming, Susan Graham, Natalie Dessay, Kathleen Kuhlmann, Juanita Lascarro, Timothy Robinson, Laurent Naouri met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 8573-80233-2 (3 cd’s).
Alessandro
In 1726 schreef Händel deze opera als eerste van een vijftal voor het Haymarket theater en voor de prima donna rivalen Bordoni en Cuzzoni. De bekende castraat Senesino kreeg ook een belangrijke rol. Alle drie krijgen mooi en belangrijk werk te doen in hun loopbaan.
Het onderwerp is hier de invasie van Alexander de grote in Macedonië. Oorlog en liefde vormen de afwisselende thema’s en beide worden ideaal uitgebeeld. De eerste akte is vooral kleurig, in de tweede worden de gevoelens verder uitgediept.
Isabelle Poulenard, Sophie Boulin, René Jacobs, Jean Nirouët, Stephen Varcoe en La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Harmonia Mundi GD 77109.
Amadigi di Gaula
Een der vroegste opera’s van Händel uit 1715 en meteen ook een van zijn grote Londense successen. Het werk is heel economisch van opzet en komt met een beperkt aantal figuren uit. Bovendien toont de componist hier fraai aan dat hij een magisch drama kan ontwikkelen binnen een heel vormelijk kader.
Het werk handelt in Gallië waar de complotterende tovenares Melissa probeert Amadigi los te weken van zijn prachtige beminde Oriana op wie op haar beurt de hopeloze Dardano, prins van Thracië verliefd is. Hoewel er slechts vier hoofdrolspelers met een hoge stem (de heldenrol valt toe aan een altcastraat), weet de componist ieder zweem van eentonigheid te vermijden door hun emoties te laten uiten in een reeks prachtig gevarieerde nummers die telkens passen bij de heersende situatie.
Nathalie Stutzmann, Jennifer Smith, Eiddwen Harrhy, Bernarda Fink met Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Erato 2292-45490-2 (2 cd’s).
Ariodante
Toen de rivalen van de ‘Opera of nobility’ in 1730 hun slag sloegen door de beroemde Italiaanse castraat Farinelli te engageren voor zijn Londense debuut, reageerde Händel door naar Covent Garden over te stappen. Daar engageerde hij de danseres Maria Sallé voor een overstelpende productie van zijn nieuwste opera Ariodante. Het succes dat hij met dit werk had zorgde voor een nieuw fortuin, maar was slechts van korte duur.
Voor het libretto baseerde hij zich op een bestaande tekst van Antonio Salvi die op zijn beurt uitging van Ariosto’s Orlando furioso. Als complex verhaal van bedrog en intrige ontrolt het drama zich in het paleis van de koning van Schotland waar Ariodante en Ginevra hun engagement vieren. Polinesse, de rivaal van Ariodante gebruikt het dienstmeisje Dalinda om hem het bewijs van Ginevra’s ontrouw te vervalsen en wanneer dat samen met het bericht dat Ariodante zelfmoord heeft gepleegd aan het hof wordt voorgelegd, wordt Ginevra gek. Ze wordt echter op het nippertje gered wanneer een stervende Polinesso zijn wandaad bekent en Ariodante terugkeert nadat hij zijn zelfmoord had voorgewend.
De belangrijkste eigenschap van Ariodante is dat de beide rollen van Ariodante en Polinesso travestierollen zijn waardoor alle belangrijke rollen in het werk door vrouwen voor hun rekening worden genomen. Daaruit volgt dat de duetten en ensembles vrijwel steeds louter door vrouwen voor hun rekening worden genomen. In veel gevallen leidt dat tot prachtige resultaten, bijvoorbeeld in het duet tussen Ariodante en Ginevra uit de eerste akte ‘Prendi da questa mano’ waarin het tweetal zijn wederzijdse liefde betuigt. De manlijke kwaliteiten van Ariodante worden door Händel vaak uitgedrukt via zwierige coloraturen, maar voor de emotionele kern van het werk zorgt toch vooral Ginevra. Bij haar is ook duidelijker sprake van een psychische ontwikkeling van gelukkige onschuld tot berusting, zoals vooral blijkt uit haar ‘Il mio crudel martoro’ waarin ze om de dood smeekt.
Lorraine Hunt, Juliana Gondek, Lisa Saffer, Jennifer Lane, Rufus Müller, Nicolas Cavalier met het vocaal ensemble Wilhelmshafen en het Freiburgs barokorkest o.l.v. Nicolas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7146/8 (3 cd’s). 1995
Anne Sofie von Otter, Lynne Dawson, Veronica Cangemi, Ewa Podles, Richard Croft, Denis Sedov, Luc Coadou met Les musiciens du Louvre en –koor o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 457.271-2 (3 cd’s). 1997
Athalia
Bij de eerste uitvoering had dit werk een groot succes, later raakte het op de achtergrond, zo niet in vergetelheid. Eigenlijk wel ten onrechte kan nu worden vastgesteld. Het werk werd voor Oxford geschreven in 1733 op een libretto dat op zijn beurt is gebaseerd op een stuk van Racine dat handelt over de onrechtmatige, afvallige Joodse koningin Athalia en haar val wanneer de profeet Joad en zijn vrouw Josabeth de ware erfgenaam, de jongen Joas op de troon helpen.
Het libretto van Samuel Humphreys is aan de zwakke kant want maakt bijvoorbeeld niet duidelijk wat er aan het eind precies met Athalia gebeurt. Maar Händels muziek compenseert eens de meer dergelijke vaagheden.
Joan Sutherland, Emma Kirkby, Aled Jones, James Bowman, Anthony Rolfe Johnson, David Thomas met het New college koor Oxford en de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 417.126-2 (2 cd’s). 1985
Flavio, Re di Longobardi
Een ‘antiheroïsche komedie met tragische ondertonen’ als deze is natuurlijk niet alledaags. Het werk stamt uit Händels ‘heroïsche’ periode, maar heeft desondanks vooral een ironisch karakter. Verwarrend genoeg, naar het lijkt. Inderdaad wordt nooit helemaal duidelijk wat er precies aan de hand is met koning Flavio van Lombardije die verliefd wordt op de verkeerde vrouw want hoewel het werk begint als een amusante, onschuldige affaire, ontwikkelt het zich tot iets bijna tragisch omdat ieders geluk in gevaar wordt gebracht; tenslotte leidt dat tot de dood van een raadgever en het oneervolle ontslag van een andere. Maar die twijfels worden niet veroorzaakt door Händels muziek die precies alle passie en leed weerspiegelt.
Ensemble 415 o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1312/3 (2 cd’s). 1989
Giulio Cesare in Egitto
Deze opera werd in 1724 geschreven voor de Royal academy of music en is waarschijnlijk het beste, tevens mooiste voorbeeld van het heroïsche ideaal. In dit groots aandoende, nogal exotische werk is sprake van een grote orkestrale pracht en een pakkend spektakel met liefst acht hoofdrollen. Geen wonder dat het werk meteen groot succes had, mede door het optreden van de supersterren Francesca Cuzzoni als Cleopatra en de castraat Senesino als Caesar.
“Het theater was bij de zevende voorstelling nog even vol als bij de eerste” noteerde de hoveling Monsieur de Fabrice. Waarschijnlijk vloeide het succes ook voort uit het feit dat hier een bekend, goed gedocumenteerd brok geschiedenis wordt behandeld.
Het verhaal gaat over de campagne in Egypte van Julius Caesar, de machinaties van de boosaardige, wraaklustige Egyptische heerser Ptolemaios en de liefde van zijn nogal brutale, sensuele zuster Cleopatra voor de Romeinse keizer. De opera van Händel is op de bij het drama passende grote schaal, maar het belangrijkste facet van het werk schuilt in het overheersende belang van de aria’s. Caesar en Cleopatra hebber er beiden acht. De rol van Cleopatra is een van Händels grootste creaties voor de vrouwelijke stem en haar recitatief en aria uit de tweede akte “Se pietà di me non senti” waarin ze haar lot betreurt, naar wraak verlangt en naar Caesars liefde smacht, vormt een hoogtepunt uit het werk. Maar er zijn ook mooie rollen voor de loyale Sextus en de maagd Cornelia.
De begeleide recitatieven vallen op door hun verrassende aantal modulaties terwijl de melodielijnen zelf langer en complexer zijn dan in welke andere opera van Händel ook. Opvallend in het werk is verder het aantal krachtige dramatische tussenspelen, zoals de luidruchtige ‘strijdsymfonie’ aan het begin van de derde akte waarin het conflict tussen Achilla en de achterban van Ptolemaios wordt uitgevochten. En dan is daar de soms heel inventieve orkestratie, zoals in de kernachtige aria van Caesar uit de eerste akte ‘Va tacito e mascosto’ met zijn hoorn obbligato.
De titelrol die oorspronkelijk werd vervuld door de castraat Senesino, komt helaas niet helemaal uit de verf omdat de tekst van Haym op dat punt verstek laat gaan. Des te belangrijker is dat de muziek zelf zijn geïdealiseerde noblesse en moed uit.
Jennifer Larmore, Barbara Schlick, Bernarda Fink, Marianne Rørholm, Derek Lee Ragin e.a. met Concerto Keulen o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.1385/7 (3 cd’s). 1991
Giustino
Cantamus kamerkoor Halle en Barokorkest Freiburg o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7130/2 (3 cd’s). 1994
Orlando
Dit is beslist een van Händels mooiste opera’s. Het werk dateert uit 1733 toen hij op operagebied op de top van zijn kunnen was. Het gegeven is losjes gebaseerd op het epische gedicht Orlando furioso van Ariosto en het illustreert eens temeer de grote gaven van de componist om de emotionele staat van de diverse figuren uit het werk met veel sympathie en begrip muzikaal te typeren. Daar gaat het tenslotte ook om in de opera. Orlando zelf raakt in mentaal opzicht van de kaart vanwege zijn door Angelica onbeantwoorde liefde. Van Händel kreeg hij daarvoor heel oorspronkelijke muziek, culminerend in de waanzinscène ‘Vaghe pupille’ aan het eind van de tweede akte en in zijn prachtige aria uit de derde akte met een viola d’amore obbligato. Mooie rollen zijn er verder voor de charmante Dorinda, voor Medoro en de tovenaar Zoroastro.
Patricia Bardon, Rosemary Joshua, Hilary Summers, Rosa Mannion, Harry van der Kamp en Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-14636-2 (3 cd’s). 1996
Partenope
Hier gaat het om een komedie over een vrouw die zich als man heeft vermomd. De conventies van de figuren in een heroïsche opera zoals die destijds gangbaar was, zijn keurig gevolgd en Händel zorgde voor een aantal kostelijke, luchtige aria’s die het bedrog begeleiden. Het libretto is perfect en geeft blijken van gekruide humor in dit verhaal over de stichtster van Napels. Händel volgde voorgangers die dit thema ook hadden behandeld, zoals Caldara wiens Partenope hij in 1708 in Venetië had gezien.
Snel verschuift de handeling van een wanhopig lijkende situatie via geestig aangeduide onschuld naar een happy end met een dubbel huwelijk. Daarbij spelen de boosaardige (dus meest als man vermomde) prinses van Cyprus Rosmira en liefst drie huwelijkskandidaten Armindo, Arsace en Emilio andere belangrijke rollen.
Kristina Laki, Helga Müller-Molinari, René Jacobs, John York Skinner, Stephen Varcoe met La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuyken. Harmonia Mundi FG 77109 (2 cd’s)
Radamisto
De eerste bijdrage van Händel op operagebied voor de Royal Academy of music uit 1719. De handeling betreft dynastieke problemen in het naklassieke Thracië wanneer koning Tiridate van Armenië zijn vrouw Polinessa inruilt tegen Zenobia, de koningin van Radamisto. Radamisto en Zenobia ondergaan allerlei beproevingen maar na ‘various accidents it comes to pass that he recovers both her and his kingdom”.
Het is makkelijk genoeg om te spotten met dit gegeven en zijn uitwerking, maar bij het luisteren naar Händels muziek vergeet men dat soort bezwaren al gauw.
Ralf Popken, Juliana Gondek, Lisa Saffer, Dana Hanchard, Monika Frimmer, Michael Dean met het Freiburgs barokorkest o.l.v. Nicholas McGegan. Harmonia Mundi HMU 90.7111/3 (3 cd’s). 1993
Rinaldo
Tot op zekere hoogte is Rinaldo zowel Händels bekendste als onbekendste opera. Bekend omdat er ten tijde van de Londense première in 1711 door tijdgenoten (en later door musicologen) zoveel over werd gepubliceerd, onbekend omdat het werk jarenlang werd overgeslagen. Alleen een paar nummers, zoals de langzame aria’s ‘Lascia ch’io pianga’ en ‘Cara sposa’ genoten enige bekendheid.
Rinaldo is een spreekwoordelijke kruisridder die Almirena bemint, maar met tegenstrevers als Armida en Argante en zelfs met een tovenaar te maken krijgt.
David Daniels, Cecilia Bartoli, Gerald Finley, Luba Orgonasova, Mark Padmore, Bernarda Fink e.a. met de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 467.087-2 (3 cd’s). 1999
Rodelinda
Een werk dat snel na Giulio Cesare en Tamerlano ontstond in 1725 en zich concentreert op dynastieke kwesties en intriges rond de trouwe, hevige liefde van de afgezette koning van Milaan Bertarido en zijn koningin Rodelinda. Persoonsverwisselingen en geforceerd toeval spelen een belangrijke rol in het werk met een stel boeven dat voor actie zorgt.
Simone Kermes, Marijana Mijanovic, Steve Davislim, Sonia Prina, Marie-Nicole Lemieux met Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Archiv 477.5391 (3 cd’s).
Sophie Daneman, Daniel Taylor, Adrian Thompson, Catherine Robbin, Robin Blaze met de Raglan baroque players o.l.v. Nicholas Kraemer. Virgin 545.277-2 (3 cd’s). 1996
Rodrigo
De muziek uit Händels Italiaanse tijd bezit een hoge mate aan vitaliteit en frisheid zoals meteen blijkt uit zijn eerste Italiaanse opera die in 1707 voor het hof van de Medici in Milaan werd geschreven. In wezen gaat het vooral om een lange reeks mooie aria’s.
Gloria Banditelli, Sandrine Piau, Elena Cecchi Fedi, Rufus Müller, Roberta Invernizzi met Il complesso barocco o.l.v. Alan Curtis. Virgin 545.897-2 (2 cd’s). 1997
Serse
Ironische humor is een wezenskenmerk in dit nog geheel in de Venetiaanse traditie staande werk uit 1738 want koning Xerxes wekt gewild of ongewild de spotlust op met zijn amoureuze grillen. Maar zoals in de beste komedies komen er ook serieuze gevoelens aan te pas in dit werk, bijvoorbeeld wanneer in de tweede akte de gebeurtenissen eerst Xerxes zelf, vervolgens Romilda (die hij meent lief te hebben), daarna Amastre (die hem echt bemint) worden gedwongen hun ware gevoelens te uiten, gevolgd door een milde aria van Xerxes’ broer Arsamene (de ware minnaar van Romilda). Overbekend is natuurlijk de aria ‘Ombra mai fu’ die Xerxes tot een plataan richt.
Judith Malafronte, Brian Asawa, Jennifer Smith, Lisa Milne, Susan Bickley, David Thomas met de Hanover band en koor o.l.v. Nicholas McGegan. Conifer 75605-51312-2 (3 cd’s).
Tamerlano
Dit werk volgde onmiddellijk op Giulio Cesare in het King’s theatre (1724). De intrige is aan de magere kant en gaat over trots, verovering, vermomming en vergiftiging in het paleis van de Tartarenkoning Tamerlaan nadat hij de Turken had verslagen. Maar het was een gegeven dat Händel erg aansprak en zijn partituur loopt over van originele inventiviteit. Zeker de taferelen aan het eind van de tweede akte zijn hoogtepunten waar Asteria, de Turkse prinses die er vals van wordt beschuldigd dat ze haar vader heeft verraden en Tamerlaan heeft aanvaard als haar minnaar en Tamerlaan zelf uitgebreid aan het woord komen, hoewel de andere figuren nauwelijks tekort wordt gedaan.
Monica Bacelli, Graham Pushee, Anna Bonitatibus, Elizabeth Norberg-Schulz e.a met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Avie AV 0001 (3 cd’s).
Teseo
Teseo was Händels derde opera voor Londen uit 1713. Opvallend genoeg is het libretto gebaseerd op een veertig jaar ouder Frans origineel dat door Quinault werd geschreven voor Lully. Het gaat om een spectaculair werk in vijf aktes met Medea (na de gebeurtenissen uit Lully’s Médée) en Thesseus (vòòr diens belevenissen in Hippolyte en de Ariana opera’s) als hoofdpersonen. Medea zorgt als afgewezen minnares en jaloerse tovenares voor de dramatische ontwikkelingen. Ze heeft tenminste één prachtige aria: ‘Dolce riposo’.
Eirian James, Julia Gooding, Della Jones, Derek Lee Ragin, Catherine Napoli, Jeffrey Gall met Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Erato 2292-45806-2 (2 cd’s). 1992
DVD video
Messiah. Sylvia McNair, Anne Sofie von Otter, Michael Chance, Jerry Hadley, Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 070-432-9. 1992
Messiah. Donna Brown, Cornelia Kallisch, Roberto Sacca, Alastair Miles met de Gächinger Kantorei o.l.v. Helmut Rilling. ArtHaus 101.175.
Theodora. Dawn Upshaw, Lorraine Hunt, David Daniels, Frode Olsen, Richard Croft met het Orkest van de Age of enlightenment o.l.v. William Christie. Warner 0630-15481-2.
Alcina. Catherine Nagelstad, Alice Coote, Helene Schneidermann e.a. met het Ensemble van de Opera Stuttgart o.l.v. Alan Hacker. ArtHaus 100.338.
Rinaldo. David Daniels, Deborah York, David Walker, Noemi Nadelmann e.a. met het Beiers staatsorkest o.l.v. Harry Bicket. ArtHaus 100.388.
Tamerlano. Elizabeth Norberg-Schulz, Graham Pushee, Anna Bonitatibus e.a. met The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. ArtHaus 100.702.