Componisten portretten

KEURIS (geactualiseerd)

KEURIS, TRISTAN (1946 – 1996): OVER DE ESSENTIE VAN HET COMPONEREN

 

Trefzeker realiseren van wat je in je hoofd hebt

 

'Ook twee jongere leerlingen van Ton de Leeuw hebben zich in de laatste jaren in het bijzonder onderscheiden, namelijk Tristan Keuris (geb. 1946) en Guus Janssen (geb. 1951). Keuris heeft zich in de eerste plaats doen kennen als een virtuoos orkestrator, die meer dan wie dan ook van zijn generatie geprobeerd heeft de cerebrale verworvenheden van de seriële en postseriële muziek te verbinden met een lyrische, heldere en harmonisch zeer duidelijke muzikale taal. Dit kwam al sterk naar voren in het zangerige Saxofoonconcert (1971), met wat een Engelse recensent eens beschreef als 'een onverklaarbare, maar intrigerende synthese van bebob-saxofoon, Messiaen-gamelan, post-Weberniaanse fragmentatie en de harmoniek van een Hollywood-arrangeur'.

In de Sinfonia (1974) bleek met name het betoverende slot met zijn zoete akkoorden in de piano enige scepsis op te wekken: Gershwin in Holland... Toch zijn dergelijke elementen wezenlijk voor de taal van Keuris: hij spreekt als het ware in muziek en kiest daartoe de woorden, die hij nodig heeft, of deze nu oud of nieuw zijn'. Uit: Zeventig jaar Nederlandse muziek 1915-1985 van Leo Samama (Querido, 1986).

 

We schrijven januari 1985, een periode waarin Keuris niet over gebrek aan belangstelling mag klagen. Kort tevoren verzorgde Theo Olof met het Concertgebouworkest onder Lucas Vis de première van zijn Vioolconcert en nog geen week later stond de componist nadrukkelijk in het zonnetje tijdens een geheel aan hem gewijde dag in het Amsterdamse Odeon theater, waar een ander recent werk van hem - het pianotrio - ten doop werd gehouden.

Aan succes, ook internationaal, geen gebrek en misschien wordt juist daardoor een beetje de indruk gewekt, dat Keuris een 'lonely wolf' is. Reden genoeg voor een gesprek. Een momentopname van een aimabel man, die thuis in zijn Hilversumse werkkamer ontvangt. Een in een spartaans ingericht, in dominerend wit gehouden optrekje temidden van een aantal grote rondslingerende bladzijden: geheel of gedeeltelijk volgeschreven bladmuziek.

De inleidende beschieting gaat over Keuris' specifieke Amersfoortse achtergronden en is minder belangrijk. Maar dan:

 

"Op de Jacob van Kampen ULO was ik geen uitblinker; ik werd toen ik vijftien was van die school verwijderd. Daarna kwam ik op het Utrechts Conservatorium."

 

Enig idee over de herkomst van uw muziekader?

 

"Mijn vader was een verwoed amateur musicus, altijd in de weer met blok- en dwarsfluiten. Hoewel hij eigenlijk tekenaar/schilder/ontwerper was, bouwde hij zelf een klavecimbel. Als kind werd ik veel met muziek geconfronteerd. Ik ging al snel naar de Amersfoortse Markthal om daar tussen de palmen het USO onder Hupperts te horen. Dat maakte indruk. Alles wat ik mooi vond, wilde ik zelf ook doen. Ik kon me niets mooiers voorstellen dan iets voor een groot ensemble te kunnen schrijven. Toen ik rond mijn tiende jaar m'n eerste pianolessen kreeg - eerst deed ik blok-, daarna dwarsfluit - ben ik onmiddellijk gestart met het schrijven van stukken. Dat was bij oma thuis. Daar ben ik enorm productief geweest."

 

Is daar nog iets van over, of is alles later als een soort jeugdzonde vernietigd?

 

"Ik heb nog een stuk of veertig van de ongeveer zestig stukken, die ik tussen mijn twaalfde en vijftiende schreef. Ik speel ze nooit, maar bewaar ze natuurlijk wel. Ik vind het ontzettend leuk om te zien, hoe het toen is gegaan. Het ging bijvoorbeeld om een orkestsuite, een symfonie en een symfonisch gedicht."

 

Grappig, die keus voor meteen grootschalige werken. Typisch voor een puber ook waarschijnlijk. Glenn Gould zei al, dat je op die leeftijd liefst aan het ontbijt al naar Strauss' Heldenleben moest luisteren. Strekte die eigen productie tot aanbeveling bij de gang naar het conservatorium met hoofdvak compositie?

 

"Afgezien van die eigen activiteiten, had ik op de Muziekschool al een jaar les gehad van Andries Hartsuiker (de vader van Ton) in zijn laatste jaar als directeur en een jaar van Jan van Vlijmen, zijn opvolger, die met de eerste compositielessen begon. Dat was erg leuk. Ik was toen veertien. In die tijd had ik pianoles van Jan Dekker die met mijn vader bevriend was. Zelf had ik thuis geen piano, dus moest ik elke dag na schooltijd onder zijn hoede gaan studeren."

 

Meteen een goede controle eigenlijk.

 

"Het ging daarom ook erg snel en de ontwikkeling aan de piano bepaalde aanvankelijk ook de ontwikkeling bij het componeren. Dat verdween na een jaartje. Dekker confronteerde me met allerlei muziek omdat ik met mijn vader nogal eens concerten bezocht.

Ik herinner me een optreden van het Danzi kwintet met Schönbergs Blaaskwintet in de gemeentelijke aula aan de Muurhuizen. Daar was ik niet zo dol op, maar het laadde me op, opende nieuwe horizonten en perspectieven."

 

Als spons neem je op die leeftijd alle nieuwe indrukken in je op voor eventueel latere recycling.

 

"Nieuwe dingen maakten altijd een diepe indruk op me."

 

Is dat nog zo?

 

"Dat is wel wat afgevlakt, want je hoort natuurlijk ook alle mogelijke clichés, dingen die je al lang kent. Ik kreeg dus analyse, contrapunt, vormleer en dergelijke. Dat is op die leeftijd heel prettig, want je vraagt je nooit af: waarom? Als ik geen kwintparallel mocht maken, dan deed ik dat ook niet. Het had iets met boventonen te maken. Pas later ga je jezelf allerlei afvragen."

 

Compositie als hoofdvak dus, welbewust gekozen. Hoe ging het verder met de piano?

 

"Ik speelde pas drie en een half jaar en had helemaal geen ambitie om pianist te worden, nog minder om leraar te worden. Bovendien had ik een verschrikkelijke hekel aan studeren op de piano, omdat ik altijd in de eerste plaats in het werk was geïnteresseerd. Als ik dat een paar keer had doorgenomen, kende ik het en vond het verder welletjes. Als ik zo'n stuk niet mooi en goed vond, deed ik ook niet mijn best om het mooi te spelen. Als ik het stomvervelend vond, leek me dat je dat ook mocht laten horen."

 

Waarom de keus voor Utrecht en voor Ton de Leeuw? Lag het bijvoorbeeld niet meer voor de hand om in Den Haag bij Van Baaren te gaan studeren? Of was alles duidelijk geografisch bepaald?

 

"Jan van Vlijmen wilde, dat ik naar Van Baaren ging, maar die zat helemaal op de Haagse Korte Beestenmarkt. Voor een vijftienjarige was de reis naar Utrecht al heel wat."

 

Bestaat er op compositiegebied een soort Utrechtse School? Zou uw ontwikkeling hetzelfde zijn geweest als u naar Keulen richting Stockhausen en Koenig of naar Parijs, naar Messiaen zou zijn gegaan?

 

"Dat laatste in natuurlijk speculatief. Wat zou er gebeurd zijn als... het is nooit precies te zeggen. Het lag alleen erg ver buiten mijn bereik. Maar van een recente Utrechtse compositieschool is nauwelijks sprake sinds Pijpers 1e periode daar. In de zeven jaar, die ik in totaal op het Conservatorium doorbracht, heb ik nooit één medestudent compositie gehad. Ik was steeds alleen, zat wat dat betreft ook in een isolement."

 

Is dat achteraf bezien eerder een voordeel of een nadeel?

 

"Ik vond het wel jammer; graag had ik wat mensen om me heen gehad, die met dezelfde materie bezig waren. Ik deed voor die tijd toch wel een redelijk merkwaardig hoofdvak. Je werd eigenlijk voor gek versleten omdat je met serialiteit en zo bezig was. Maar ik heb wel ontzettend veel opgestoken bij Ton de Leeuw. Dat zat hem minder in de noten die ik leerde schrijven, maar meer in zijn analyses, zijn benadering, het denken over muziek. Het was een heel brede aanpak, waarbij het hem niet zozeer zat in de techniek of de instrumentatie. Natuurlijk heeft hij me wel aanwijzingen gegeven, maar hij kon heel goed van de partituren van zijn leerlingen afblijven. Veel beter dan ik dat kan! Mijn vingers jeuken dan en het kan gauw tot beïnvloeding leiden. Maar dat is bij mij destijds niet gebeurd."

 

Bij het afstuderen in 1969 won u een compositieprijs. Dat moet een fraaie start zijn, zeker als tengevolge daarvan het bekroonde werk meer dan eenmaal wordt uitgevoerd.

 

"Intussen was er trouwens meer gebeurd. Een Utrechts groepje uitvoerende musici, waartoe onder andere de toenmalige klarinettist Ed Bogaard (thans saxofonist) en de pianiste Agnes Benoist behoorden, interesseerde zich voor mijn muziek. Ik had voor hen in 1967 een stuk geschreven, Play, en dat sloeg nogal in. Het werd erg veel gespeeld."

 

Maar niet alleen voor de Conservatorium in-crowd hopelijk?

 

"Nee, het ging het hele land door en zelfs tot Oostenrijk aan toe; het was spannend om de recensies te volgen. Maar nog vòòr Play had ik helemaal in de trant van die tijd een stuk voor vier orkestgroepen gecomponeerd. Dat was op mijn negentiende en ik had het een tijd laten liggen. Ik zond het in voor de Gaudeamus week: het werd uitgekozen en er werd vrij aardig over geschreven. Zelf vond ik het niet geweldig, maar ik was ook nog erg jong.

Vergeet niet, dat ik op mijn vijftiende al grote routine had, maar die eerst moest afleren om verder te komen. Dat stuk voor vier orkesten was nog een slachtoffer van die ontwikkeling. 'Play' was eigenlijk de eerste overwinning daarop. Er kwam wat op gang. Die compositieprijs hield een opdracht in. Ik koos een orkestwerk en toen het af was, vond ik het eigenlijk niets. Het is nooit uitgevoerd, ik heb het teruggenomen."

 

Zelfkritiek schijnt een uitgesproken karaktertrek van u te zijn?

 

"Ik hoop het maar. Ik hoor tot de soort, die elk jaar weer grote schoonmaak zou willen houden. Maar soms kan de confrontatie met een oud stuk ook erg meevallen. Laatst had ik dat in Utrecht met mijn Muziek voor viool, klarinet en piano. Hoe dan ook: aan het eind van mijn studietijd ging een aantal stukken, onder andere het saxofoonkwartet, iets, waar ik nu zelf weinig voeling meer mee heb. De start was kennelijk goed."

 

Inspirerende en geïnspireerde uitvoerenden als pleitbezorger voor een componist zijn erg belangrijk. Ed Bogaard maakte, dat u veel voor klarinet en saxofoon bent gaan schrijven. Hoe gaat dat eigenlijk met opdrachtwerken? Vaak zijn de instrumenten of combinaties voorgeschreven. Hoe raak je daarop geïnspireerd?

 

"Dat is wisselend. Het is steeds zaak om niet dermate in financiële nood te raken, dat je dingen accepteert die je niet wilt. Ik heb eigenlijk altijd alleen die opdrachten aanvaard, waar ik wat in zag en als ik niet wilde - hoe moeilijk het soms ook is om nee te zeggen - geweigerd. Ook bij bepaalde instrumentale combinaties, die me absoluut niet aanspraken of dingen, die ik nog niet aandurfde. Dat is de enige manier."

 

Wie bijvoorbeeld in de Donemus catalogus kijkt, ziet hoe uw ontwikkeling daarna gestadig verder ging. Hoe was het om onlangs in Odeon zelf in vogelvlucht die ontwikkeling tot nu toe te kunnen ervaren?

 

"Ja kunt aan de hand van de jaartallen laten zien, hoe het zit. Ik kon alles ter plaatse toelichten en zeggen, of ik er wel of niet meer achterstond en waarom ik bepaalde werken toch had gekozen. Daar heb je ook een hele dag voor de nodige verdediging, al bleek dat nauwelijks nodig."

 

Was het verdere verloop van de prille componistenloopbaan ook positief?

 

"De opdrachten bleven inderdaad binnenkomen. Zo kwam ik het aantal jaren, dat ik nog in Amersfoort woonde bescheiden levend door. Van 1968 tot eind 1972 woonde ik geheel in de tijdgeest met een stel vrienden in een gehuurd huis en voerde een nogal los leven. Daarna heb ik een poosje helemaal geen onderdak gehad, componeerde bij de ene vriend, sliep bij de andere. Toen ben ik met mijn huidige vrouw gaan samenwonen. Dat was leuk, maar het werd te klein, zodat we in 1975 uit Amersfoort zijn weggegaan. Die nieuwe opdrachten waren belangrijk, maar om een betere financiële rugdekking te hebben, ben ik les gaan geven. Eerst een aantal jaren in Groningen, waar we na een jaar forensen gingen wonen, daarna in Hilversum, waar ik tot vorige zomer leraar algemene vakken aan het Muzieklyceum was. Ik heb dat bewust zo gedaan: lesgeven om in een behoorlijk huis te kunnen wonen en componeren om van te leven."

 

Hoe ziet de lespraktijk er nu uit?

 

"In Utrecht geef ik nu aan het Conservatorium compositie."

 

De misdadiger, die naar de plaats van de misdaad terugkeert. Is er animo voor die lessen en herkent u al lesgevend de eigen vroegere problemen?

 

"Animo genoeg, je moet selecteren. Maar ik ben met veel plezier druk in de weer. Ik herken veel van vroeger en zie bijvoorbeeld vrij snel, wanneer de studenten zichzelf beetnemen. Wanneer je weet, dat wat er staat eigenlijk helemaal niet deugt, maar dat de moed of de ideeën ontbreken om het alsnog op te lossen. Daar moet je doorheen, desnoods door alles weg te gooien en opnieuw te beginnen.

Belangrijk vind ik, dat de leerling een totaal ander, beter inzicht in de muziek krijgt. Ik heb afgesproken: je moet er tegen kunnen, dat je misschien wel tien maal met hetzelfde fragment naar huis wordt gestuurd. Liever één stuk van vijf minuten in één jaar dat echt kwaliteit heeft, dan de ene lap na de andere. Ik probeer ze het vak bij te brengen."

 

Wat behelst dat vak?

 

"Het trefzeker realiseren van wat je in je hoofd hebt. Dat in de eerste plaats. Verder goed kunnen formuleren. Proberen onder woorden te brengen, wat je wilt. Dat betekent helemaal niet, dat de muziek dat ook allemaal inhoudt. Ontstellend vaak wordt dat verward. Er zijn mensen, die beweren, dat je zo met metaforen muziek gaat verklaren, maar daar heeft het niets mee te maken."

 

Kunnen die beelden zelfs niet inspirerend werken?

 

"Ik ga uit van zuiver muzikale gegevens en niet van gebeurtenissen, hoewel die de muziek een spanning, een lading, een bepaalde klank kunnen verlenen. Ik laat me daar niet door inspireren. Soms zit ik in deze werkkamer alleen maar braaf wat met noten te knoeien in de hoop, dat de vonk erin slaat. Plotseling ontdek je dan: hé, daar kàn ik wat mee!"

 

Is het trouwens met zoveel eeuwen muziekgeschiedenis achter je niet erg lastig om nog wat wezenlijk nieuws te zeggen?

 

"Dat is eigenlijk altijd al zo geweest, maar daardoor mag je er je niet van laten weerhouden. Ik ben zelf ook bewust naar de tonaliteit teruggekeerd. Dat kun je op verschillende manieren doen. Je kunt er ook volkomen op terugvallen en een zwakke echo worden van wat er al op veel hoger niveau is geweest. Dat is dan heel pover."

 

Voor velen blijft het componistenberoep met mystiek en hogere machten omgeven.

 

"Tot mijn tweeëntwintigste heb ik ook geweigerd om mezelf componist te noemen. Ik heb altijd gezegd: ik ben compositieleerling. Veel ging in een sfeer van geheimhouding. Niet omdat ik zo bescheiden ben, maar omdat ik door vragen over het componist-zijn gauw in verlegenheid werd gebracht. Nu niet meer. Belangrijk voor mij was en is plezier beleven aan een beroep, waarmee je zelf iets tot stand brengt. Je kunt met immateriële zaken heel wat meer pret hebben dan met het je hol laten vermaken door alleen maar TV en video te kijken."

 

Creatief bezig zijn vergt behalve kunnen, kennen, inspiratie en techniek ook zelfdiscipline, ordelijkheid. U bent een chaoot?

 

"Vermoedelijk ben kik vreselijk ordelijk doordat ik de neiging tot wanordelijkheid heb. De minste wanorde - zoals nu hier om me heen - maakt me nerveus. Normaal werk ik heel regelmatig van half negen tot half zes en als het lekker gaat nog wat langer. Maar ik stap er ook wel eens uit, al was het maar terwille van de kinderen."

 

Bent u wel voortdurend van muziek vervuld en kan die alleen in alle rust gedijen?

 

"Ik loop altijd aan stukken te denken. Dingen, die ik ooit eens zal maken. Maar hier aan de werktafel moet het gebeuren. Ik werk heel moeilijk ergens anders. Vreselijk stil moet het zijn. Zelfs het geluid van de kinderen stoorde me toen ik een verdieping lager werkte, laat staan die verschrikkelijke achtergrondmuziek, waar je tegenwoordig vrijwel overal mee wordt bestookt."

 

Opvallend in uw oeuvre tot nu toe is, dat de abstracte muziek zo domineert. Waarom nog geen opera? Vergt die een te lange adem of is het wachten op een opdracht?

 

"Het is nogal wat om de mensen drie uur goed bezig te moeten houden. Sommigen besluiten wat al te makkelijk tot het schrijven van een opera. Maar wie weet? Eerst wil ik wat vocale dingen gaan doen, maar ik ben zo bang voor de associaties, die de teksten geven."

 

U sluit dus niet a priori enig genre uit?

 

"Helemaal niet! Het is ook nog rijkelijk vroeg om bij mij bijvoorbeeld over periodes te spreken. Alsof ik al erg oud ben inplaats van 38. Ik hoop nog een tijdje mee te kunnen!"

 

(27 januari 1985)

 

Discografie

 

Complete opnamen 1969-1995. Diverse uitvoerenden. Quattro Live QL 2009-02 (11 cd’s + 1 dvd).

 

Sinfonia (1974). Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. Donemus CV 30.

 

Movements voor orkest (1981). Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Donemus CV 30.

 

Capriccio voor blazers (1978). Donemus CV 7804.

 

Catena, Refrains and Variations voor 31 blazers en slagwerk (1988). Stockholms blazersensemble o.l.v. David Porcelijn. Caprice CAP 21414.

 

Concert voor viool en orkest no. 1 (1984). Johan Berkhemer met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Elgar Howarth. Donemus CV 30.

 

Variaties voor strijkorkest (1985). Caecilia consort. Attaca Babel 8844.

 

Concert voor altsaxofoon en orkest (1971). Donemus CV 7703.

 

Concert voor piano en orkest (1980). Donemus CV 8304.

 

Concertante muziek voor 9 instrumenten (1973). Donemus CV 7703.

 

Concertino voor basklarinet en strijkkwartet (1977/9). Donemus CV 1981/2.

S

trijkkwartet no. 1 (1982). Attaca Babel 8526.

 

Strijkkwartet no. 2 (1985). Raphael kwartet. Attaca Babel 8948.

 

Saxofoonkwartet (1970). Donemus CV 8002. 

 

Muziek voor klarinet, viool en piano (1973). Eimer trio. Dynamic CDS 60 en Donemus CV 7703.

 

Muziek voor saxofoons (1973). Rascher saxofoonkwartet. Cala CACD 77003.

 

Passagiate voor blokfluitkwartet (1990). Loeki Stardust kwartet. CCS 8996.

 

Pianotrio (1984). Attaca Babel 8526.

 

Aria voor fluit en piano (1987). Jacques Zoon en Bernd Brackman. Nederland Muziek NM 92095.  

 

Fantasie voor fluit (1976). Donemus CV 7703.