Componisten portretten

KORNGOLD

 

KORNGOLD, ERICH WOLFGANG (1897 – 1957): VOORAL FILMMUZIEK

 

 

 

Erich Wolfgang Korngold was de zoon van een bekende Weense muziekcriticus, Julius Korngold en hij behoorde tot de verrassendste muziektalenten uit de twintigste eeuw. Al op 9-jarige leeftijd schreef hij de cantate Gold die een dermate diepe indruk makte op Gustav Mahler dat deze de jongen tot genie verklaarde en hem een plaatsje bezorgde in de compositielessen van Zemlinsky.

 

Zijn balletpantomime Der Schneemann die hij als dertienjarige schreef werd onder leiding van Zemlinsky opgevoerd en vervolgens her en der in Oostenrijk en Duitsland opgevoerd. Zowel Puccini als Richard Strauss die tot zijn bewonderaars behoorden, oefenden invloed op zijn stijl uit. Strauss zei daarover bewonderend: “Die gedegenheid van stijl, die soevereiniteit van vorm, die individuele expressie, die en die harmonische structuur – men beeft van ontzag wanneer men zich realiseert dat dit jongenswerk is”.

 

Korngolds beide eerste opera’s, Der Ring des Polycrates (op. 7, 1916) en Violanta (op. 8 ook uit 1916) gingen nog datzelfde jaar samen in première bij de Münchense Staatsopera met Bruno Walter als dirigent. In beide gevallen gaat het om emotioneel geladen werken onder gebruikmaking van een rijke postwagneriaanse chromatiek die nog intenser werd in zijn volgende opera Die tote Stadt op. 12 die in 1920 gelijktijdig in Hamburg (waar Korngold Generalmusikdirektor was) en Keulen met groot succes in première ging.

 

Gedurende de hele jaren twintig vorige eeuw werkte Korngold nauw samen met de bekende producent Max Reinhardt en maakte hij operette arrangementen voor hem. Hij schreef ook een nieuwe opera, Das Wunder der Heliane (op. 20, 1927) die hij zelf als zijn beste werk tot dan toe beschouwde, maar het stuk werd overschaduwd door het buitengewoon grote succes van Ernst Kreneks jazzopera Jonny spielt auf. De successen van Korngold hielden geen stand. Aan het begin van de jaren dertig was het antisemitisme in Duitsland zo wijd verbreid dat zijn muziekuitgever Schott hem waarschuwde dat toekomstige uitvoering van zijn werken heel moeilijk zou worden.

 

In 1934 nodigde Max Reinhardt Korngold uit om mee te gaan naar Hollywood om zijn medewerking te verlenen aan een verfilming van Shakespeare’s A Midsummer night’s dream waarvoor Korngold de partituur van Mendelssohn aanpaste. Hij keerde daarna nog kort naar Wenen terug om zijn laatste opera, Die Kathrin (op. 28, première in Stockholm, 1939) af te maken voordat hij weer naar Hollywood verhuisde waar hij de volgende twaalf jaar liefst achttien buitengewoon verbeeldingsvolle filmmuzieken schreef, vooral voor Warner Brothers. Met twee daarvan – The adventures of  Robin Hood (1938) en Anthony Adverse (1936) won hij Oscars.

 

Het is spijtig te moeten vaststellen dat zijn Amerikaanse tijd zijn Europese loopbaan ruïneerden. Eenmaal terug in Wenen in 1949 werd hij in diskrediet gebracht, zowel omdat hij zich had verlaagd tot filmmuziek als omdat hij in een ouderwetse stijl opereerde. Nadat de critici de verlate Weense première van Die Kathrin hadden stukgeschreven (de Nazi’s hadden de opvoering in 1937 afgelast) schreef hij zijn resterende jaren nog louter orkestwerken, waaronder zijn bekende Vioolconcert op. 35 uit 1945 dat meteen op het programma werd genomen en ook direct daarna zelf tweemaal werd opgenomen door Jascha Heifetz (in 1947 op Music & Arts CD 766 (2 cd’s) en in 1953 op RCA 09026-61752-2). In dit werk en in heel wat andere late orkeststukken hergebruikte Korngold materiaal uit zijn filmmuziek.

 

Al met is Korngold een van de vele kandidaten voor de titel “Laatste van de grote romantici want al als jongen assimileerde hij een laatromantische stijl waarvan hij later nooit afweek. Zijn werk zit boordevol warmbloedige, uitgebreide melodieën en wordt gekenmerkt door volbloedige harmonieën, terwijl het ontbreekt aan de avontuurlijke contrapuntische avonturen van Strauss en Pfitzner. De laatste tijd is wel sprake van een herleefde belangstelling voor het werk van Korngold.

 

Korngolds Symfonie uit 1952 is het ‘modernste’ werk uit zijn oeuvre in die zin dat het hoekiger is dan zijn andere werken, maar het is er daarom niet minder genietbaar door. Het werk ontstond twintig jaar voor zijn dood en er is geen sprake meer van de vroegere vette orkestratie.

 

Het gaat om een episch werk in vier nogal lange delen met een onderliggende spanning tussen majeur en mineur, tussen tragedie en vastberadenheid. Het begin is heel frappant met zijn batterij slagwerk die een sfeer vol dreiging schept die meteen plaats maakt voor een lange, geheimzinnige klarinetmelodie. Er volgt een ruig scherzo waarin het koper domineert, daarna een somber Mahleriaans adagio en het werk wordt afgesloten met een speelse finale met vlagen bitterheid.

 

Het Vioolconcert werd in 1945 geschreven voor Bronislaw Hubermann, maar werd in 1947 ten doop gehouden door Jascha Heifetz die de grootste promotor van het werk werd. Het is een fraai voorbeeld van de manier waarop Korngold filmmelodieën recyclede om er een concertant werk van te maken. Meteen al het innemende beginthema is ontleend aan Another dawn en puur Hollywoodse filmmuziek. In die film speelde Leslie Howard als een concertviolist. Het tweede deel is zo mogelijk nog larmoyanter met zijn overlyrische melodie uit Anthony Adverse waarin een glinsterende vibrafoon zorgt voor een koortsachtige sfeer. De rondo finale heeft een uitgesproken Amerikaans (en  niet zozeer Hollywoodachtig) karakter: een levendig dansfeestje lijkt het voorbeeld te zijn geweest, hoewel de muziek stamt uit het kostuumdrama The prince and the pauper. In de pers werd het werk enigszins gemeen als ‘meer koren dan goud’ afgedaan. Maar alle oppervlakkigheid ten spijt gaat het best om een aardig werk.

 

Puccini verklaarde Die tote Stadt tot “een van de mooiste opera’s en een gewettigde hoop voor de nieuwe Duitse muziek”. Toch bereikte het werk nooit de grote populariteit van de opera’s van Puccini en Strauss ook al is de scheidslijn tussen deze werken dunnetjes. Misschien ligt het aan het nogal morbide gegeven dat dicht in de buurt komt van vergelijkbare muziek van Schreker en dat het grotere publiek afschrikte. Het verhaal gaat over de verse weduwnaar Paul die een danseres ontmoet die veel op zijn overleden vrouw lijkt. Maar hij vermoordt haar als ze de spot met hem drijft. De adaptatie van Julius en Erich Korngold van George Rodenbuchs symbolistische novelle Bruges-la-morte conserveert de dromerige sfeer van het origineel, maar dringt de dreigende aanwezigheid van de stad naar de achtergrond om zich vooral te richten op de psychologische kwetsbaarheid en de vrees van de protagonist. Het trauma van de Eerste Wereldoorlog ligt vlak onder het oppervlak.

 

De partituur pendelt tussen een quasi-religieuze diepzinnigheid en een honingzoete sfeer die in veler oren gevaarlijk dicht kitsch benadert. Korngold zet wel zijn grote orkestapparaat met veel precisie en overtuigingskracht in en de opera bevat een paar prachtige melodieën, zoals de aria ‘Glück das mir verblieb’ uit de eerste akte die eerst door Marietta en dan door Paul wordt gezongen. Die geïnspireerde episode die beroemd werd door de vertolking van Lotte Lehmann en Richard Tauber belicht heel duidelijk de wanhoop van Paul en is het hoogtepunt uit de opera.    

 

 

 

Selectieve discografie

 

Symfonie; 3 Einfache Lieder; ‘Glück das mir verblieb’ uit Die tote Stadt. Barbara Hendricks met het Philadelphia orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 556.169-2. 1995

 

Symfonie; Suite Much ado about nothing. Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 453.436-2. 1996

 

Vioolconcert. Gil Shaham met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 439.886-2. 1993

 

Suite; Pianokwintet. Claire McFarlane, Jan Peter Schmolck met het Londens Schubert ensemble. ASV CDDCA 1047. 1997  

 

Vioolsonate; Sonnet für Wien; Gedeelten uit Dogberry and Verges; Das Wunder der Heliane; Der Schneemann; Die tote Stadt en Märchenbilder. Detlef Hahn en Andrew Ball. ASV CDDCA 1080. 2000

 

Die tote Stadt. René Kollo, Carole Neblett, Hermann Prey e.a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA GD 87767 (2 cd’s). 1975