KURTÁG, GYÖRGY (1926 - ): GRILLIGHEID TROEF
Kort na de Tweede Wereldoorlog studeerden György Kurtág en György Ligeti samen compositie aan de Franz Liszt Academie in Boedapest. Van artistieke vrijheid was toen geen sprake in Hongarije en het duurde tot de jaren vijftig voordat beiden in direct contact kwamen met de (West) Europese avant-garde. Beiden ondergingen die kennismaking als een schok, maar waar Ligeti zijn vaderland ontvluchtte en het nieuwe innig omarmde, keerde Kurtág terug naar Hongarije waar de nieuw verworven experimentele technieken een ander element werden in zijn buitengewoon complexe muzikale persoonlijkheid.
Kurtágs rijpe muziektaal waarin steeds niet ver onder het oppervlak iets van onaangepastheid en menselijke zwakte doorklinkt, vertoont iets van de geconcentreerde en duidelijke vormen van Weber in combinatie met een geladen expressiviteit zoals we die van Bartók kennen.
In Parijs, waar hij zowel bij Darius Milhaud als bij Olivier Messiaen studeerde, kwam Kurtág in contact met de Hongaarse psycholoog Marianne Stein die hem aanraadde om terug te keren tot zijn aanvankelijke compositorische principes. Uitvoeringen van Stockhausens Gruppen für drei Orchester en Ligeti’s elektronische Artikulation waren andere wezenlijke invloeden, net als de in het Domaine musical door Boulez georganiseerde concerten. In 1959, kort na zijn terugkeer naar Boedapest, schreef Kurtág een strijkkwartet (Quartetto per archi) in zes korte, volgepakte delen en droeg het voorzien van opusnummer 1 als een nieuw begin op aan Marianne Stein.
Kurtágs krachtige tendens tot zelfkritiek betekende dat in de jaren zestig en zeventig maar weinig werken tot stand kwamen. Het gaat tussen 1959 en 1973 al met al maar om zo’n anderhalf uur muziek. Een reeks grillige stukken onder de titel Játékok (Spelletjes, 1973-76) kwam voort uit zijn werkzaamheden als pianoleraar aan de Franz Liszt academie en een liederencyclus, de Messages of the late Miss R.V. Troussova uit 1976/1980 droegen er veel aan bij dat zijn internationale reputatie groeide, zeker toen zijn werk in het Parijse IRCAM ten gehore werd gebracht. Messages was het eerste werk waarin materiaal van de Russische, in Boedapest wonende dichter Rimma Dalos aan de orde kwam. Later volgde meer van hem. Het was het begin van een fascinatie van Kurtág voor de Russische taal en literatuur, met name voor de novelles van Dostojevsky.
Later in zijn loopbaan ging Kurtág ook voor grotere ensembles schrijven, hoewel zijn werk even beknopt en overladen bleef als voorheen. In werken als Grabstein für Stephan voor gitaar en ensemble (1989), Farewell (hommage a Hugo Wolf voor sopraan en piano uit 1985), Stele voor orkest (1994) en In memoriam Witold Lutoslawski voor cimbalom zorgde zijn fixatie op de sterflijkheid voor een nog persoonlijker muziektaal waarin de kenmerkend kwetsbare stemmen van kleine instrumentale groepen nog indringender klinken omdat ze zijn afgezet tegen een achtergrond van weidse gebaren en rijke klanken.
Grabstein für Stephan ontstond in 1989 ter herinnering aan de echtgenoot van Marianne Stein. In het middengedeelte lijkt de sologitaar een statische, menselijke aanwezigheid uit te beelden met rondom hem een groep treurende instrumenten. Stele uit 1994 is in wezen een driedelige symfonie op vrij conventionele manier geschreven maar met erg veel aandacht voor het slagwerk, dat als groep bestaat uit piano’s, celesta en cimbalom. Bij vlagen klinkt het werk Mahleriaans. Maar het gaat in wezen voortdurend om trieste, doodernstige muziek een paar luide uitbarstingen daargelaten. Soms wordt men even aan Bartóks Blauwbaards burcht herinnerd.
Het kleinschalige strijkersensemble speelde altijd een belangrijke rol in het werk van Kurtág sinds hij zijn eerste strijkkwartet als blijk van vernieuwing, als nieuw begin schreef. De componist was altijd op zoek naar zijn plaats in de lange traditie en hij gaf veel eerbetoon aan voorgangers van zeer verschillende pluimage: Bach, Schubert, Schumann, Verdi, Moessorgsky en Wolf. Maar Bartók (‘mijn moedertaal’) en Webern nemen een positie op de voorgrond in en dat wordt meteen in dat kwartet op. 1 met zijn versplinterde, jachtige episodes en zijn geladen stiltes duidelijk.
Meer samenhang en lyriek vertoont de Hommage à András Mihály uit 1977 met de ondertitel ’12 Microludes voor strijkkwartet’. De oorsprong ligt in een paar noten van het celloconcert van Mihály, een hier onbekende Hongaarse modernist. Compressie en samenhang blijken ook weer in het derde kwartet, het Officium breve in memoriam Andreae Szervánsky uit 1989 waarin als toespelingen kernen van Beethoven, Bach en Szervánsky voorkomen en 15 delen zijn samengeperst in een tijdsbestek van slechts dertien minuten.
Die tere melodische fragmenten ontstonden in hetzelfde jaar als Ligatura – Message to Frances-Marie, Kurtágs reactie op de muzikale vraag van Ives’ The unanswered question. Het werk is geschreven voor de beroemde celliste Frances-Marie Uitti die bijvoorbeeld met twee strijkstokken tegelijk speelt. Ligatura heeft een uitgesproken aforistisch karakter, net als Aus der Ferne uit1991, een elegisch werk dat in geconstrueerd rond een langzaam pulserende lage C op de cello; zoals de titel suggereert verdwijnt de melodie tenslotte ‘in de verte’.
Het succes van Troussova in Parijs maakte, dat dit het algemeen best bekende werk van Kurtág werd en bleef. Het stuk gaat over een vrouw die terugkijkt op haar leven vol liefde, frustratie en wanhoop en het bevat 21 liederen die zijn verdeeld in drie groepen: eenzaamheid, wat erotiek en bittere ervaringen. De teksten van Dalos dragen bij aan het fragmentarische karakter van het werk en ook hier wordt men onwillekeurig aan Bartóks Blauwbaard herinnerd.
Selectieve discografie
Messages of the late Miss R.V. Troussova; Quasi una fantasia; Scenes from a nove. Rosemary Hardy met het Ensemble Modern o.l.v. Peter Eötvös. Sony 53290. 1990
Grabstein für Stephan; Stele. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 447.761-2. 1994
Hommage à Mihály András. Hagen kwartet. DG 469.066-2. 2000
Muziek voor strijkers. Keller kwartet. ECM 453.258-2. 1995