LANDINI, FRANCESCO (ca. 1325 – 1397): BEGIN WERELDLIJKE TRADITIE
Francesco Landini was de eerste belangrijke, grote componist in Italië en vermoedelijk meteen ook de meest begaafde en productieve musicus uit het trecento (de veertiende eeuw). Net als Machaut, zijn bekendere tijdgenoot uit Frankrijk, was hij een veelzijdig begaafd iemand die niet uitsluitend als componist actief was. Hij beschikte ook over aanzienlijke literaire, filosofische en wetenschappelijke gaven en ondanks zijn op jeugdige leeftijd als gevolg van waterpokken opgelopen blindheid was hij ook een organist en orgelbouwer van reputatie.
Landini was de zoon van een schilder uit de school van Giotto en hij groeide op in het Florence dat in die tijd erg in beweging was. De kerk begon zijn dominante invloed op allerlei aspecten van het leven te verliezen, humanistische en seculaire activiteiten begonnen het kunstleven te bevruchten met de tre corone – Dante, Boccaccio en Petrarca – als voorvechters van het gebruik van de landstaal in de dichtkunst.
Met deze nieuwe uitdrukkingswijze, de dolce stil nuovo, de ‘zoete nieuwe stijl’ – ging een nieuwe, lyrische benadering van de muziek gepaard. De schoonheid van de melodielijn werd een allerbelangrijkste overweging en die nadruk op melodie is sindsdien altijd een bepalend facet van de Italiaanse muziek gebleven.
De zorgvuldig vormgegeven, zwaar versierde en virtuoze melodielijnen werden ondersteund door meest eenvoudige harmonische activiteiten, gewoonlijk met een parallel verlopende bas en de resulterende structuur was in wezen een versierde monofonie. De zo ontstane stukken dienden voor sensuele, seculiere geneugten bij sociale gebeurtenissen.
Hoewel Landini zijn meeste tijd besteedde in opdracht van de kerk – vooral zijn orgelimprovisatiekunst was beroemd – wijdde hij vrijwel al zijn compositorische energie aan de ontwikkeling van de wereldlijke vocale traditie en breidde hij de al bestaande muziektaal uit tot een samenhangende, organische stijl. Hij legde niet zozeer de nadruk op versieringen en virtuositeit, maar verrijkte vooral de ritmische en harmonische kanten. Hij ontwikkelde ook een meer doelgerichte stijl. De grotere homogeniteit van zijn muziek is deels het resultaat van de invloed van Franse muziek en markeert het begin van een fusie tussen Italiaanse en Franse stijlen die uitmondde en zijn hoogtepunt bereikte in de ingewikkelder Ars sublitor stijl uit de vijftiende eeuw.
Wat ons aan muziek van Landini rest is waarschijnlijk zo ongeveer alles wat hij schreef: zo’n 154 liederen voor een, twee of drie stemmen. Het madrigaal had de Italiaanse muziek met zijn rustieke, pastorale teksten en tweeregelige slotgedeelten die grondig van de rest van het madrigaal afweken gedomineerd tot de jaren 1360. Ook Landini schreef nog wat madrigalen, maar hij richtte zich nadrukkelijker op de ballata die als achtergrond een dansvorm had; de teksten zijn onthullender, persoonlijker van aard. In structurele termen maakt de ballata gebruik van twee herhaalde gedeelten, net als de virelai die door Machaut werd gebruikt.
De vroegste manuscripten van werken van Landini en zijn tijdgenoten dateren van enige tijd nadat deze waren gecomponeerd. De belangrijkste bron is de prachtig geïllustreerde Squarcialupi codex die waarschijnlijk uit 1415 dateert en heel wat kopieën van weken van Landini zijn verspreid in tal van manuscripten over Italië teruggevonden. Het ontbreken van oorspronkelijke bronnen maakt het vrijwel onmogelijk om te ervaren hoe die werken vroeger precies werden uitgevoerd. Het aanvechtbaarste punt vormt of sommige melodielijnen al dan niet instrumentaal moeten worden begeleid en om zeker te zijn worden de liederen daarom nu eens onbegeleid, dan weer met begeleiding van harp, doedelzak, trommen of andere instrumenten vertolkt.
Selectieve discografie
Landini en de Italiaanse Ars nova. Alla francesca. Opus 111 OPS 60-9206.
A song for Francesca. Gothic voices. Hyperion CDA 66286.