MACONCHY, ELIZABETH (1907 – 1994): GEPASSIONEERDE BETOGEN
Elizabeth Maconchy heeft haar werk omschreven als ‘een gepassioneerd betoog’ en haar composities worden inderdaad beheerst en gekenmerkt door een combinatie van doorleefde lyriek en een heldere, logische structuur. Haar energieke muziek die zijn grondslag meestal vond in de gangbare tonale context met uitzondering van een experiment uit de jaren veertig vorige eeuw, behoort tot de meest dynamische die in het twintigste eeuwse Engeland is voortgebracht. Des te spijtiger dat de componiste niet bekender is geworden.
Maconchy bracht het grootste deel van haar jeugd door op het Engelse en Ierse platteland; met muziek raakte ze nauwelijks in contact in zoverre ze niet pianospeelde of zelf wat verzon. Toen ze zestien was ging ze naar het Royal College of music in Londen waar ze bij Vaughan Williams studeerde en de toen nieuwere muziek, zoals die van Bartók exploreerde. Maar ze ontwikkelde wel een heel persoonlijke eigen stijl.
Ze trok als drieëntwintigjarige voor het eerst de aandacht toen haar krachtige orkestwerk The land, gebaseerd op een gedicht van Vita Sackville-West dat in augustus 1930 met veel succes zijn première beleefde tijdens een Londens Prom concert.
In 1932 kreeg Maconchy tuberculose, een ziekte waaraan haar vader tien jaar eerder ook was gestorven. Ze genas zichzelf door uit Londen weg te trekken en in een schuurtje achterin haar tuin in Kent te gaan wonen. Ondanks deze geforceerde terugtocht werd haar muziek vooral buiten Engeland veelvuldig uitgevoerd. In haar vaderland had de kritiek echter maar weinig op met de moderniteit en de intellectuele kracht van haar muziek; een componiste was van nature al in het nadeel.
Nadat ze was getrouwd, kreeg Maconchy twee dochters in 1939 en 1947 (de jongste van hen is de componiste Nicola LeFanu) was voor haar betekende dat ze veel tijd en aandacht moest besteden aan haar gezin. Maar ondanks de tegenwerking van het muzikale mannenbolwerk ontwikkelde ze haar muzikale karakter en stijl verder en schreef ze een reeks werken in tal van genres van kamermuziek tot opera. Gedurende de jaren zeventig en tachtig kreeg ze de nodige opdrachten van uitvoerenden, instellingen en festivals, maar haar innovatieve kracht werd niet afgestompt door haar groeiende succes. In 1987 werd ze in de adelstand verheven vanwege haar verdiensten.
Het succes van The Land werd gevolgd door diverse kleinere orkestwerken, inclusief de ouverture Proud Thomas en de Symphony for double orchestra waarmee ze een prijs won in 1953. Het strijkorkest bleef een favoriet medium, zoals ook blijkt uit latere werken zoals de uitbundige Music for strings die in 1983 alweer tijdens een Prom concert ten doop werd gehouden.
Maconchy’s beide concertino’s voor klarinet uit 1945 en 1984 vertonen fraai de stijlwisseling die bij paar plaatsgreep in de tussenliggende jaren. Het eerste concertino is een driedelig omineus, rijk werk vol opwindende, stuwende ritmen en dramatisch tobberige passages. Het tweede concertino is korter en opener maar ook heel anders georkestreerd met een door hout- en koperblazers plus pauken aangevuld strijkorkest dat een pakkende klankwereld schept waarin geaccentueerde harmonieën worden verzacht door lyrische warmte.\
Maconchy schreef gedurende haar hele leven strijkkwartetten en de veertien werken in dit genre vormen een reeks die de moeite waard is om nader te leren kennen naast de kwartetten van Bartók en Sjostakovitsj. Het strijkkwartet was het ideale medium voor haar om haar muzikale betogen gestalte te geven en haar fascinatie voor melodisch en ritmisch contrapunt te demonstreren.
Zelf omschreef Maconchy haar eerste kwartet dat ze op 25-jarige leeftijd schreef als ‘extrovert, direct en ritmisch’. De spirituele energie van het werk blijkt meteen uit de kenmerkende ritmische vaart van het eerste deel. De dramatische, vrij duistere eigenschappen van het in de oorlogsjaren geschreven vierde kwartet tonen aan hoe ze handig kon werken met de kiemcel techniek; de kiem wordt gelegd met het pizzicato van de cello aan het begin. Met het vijfde kwartet won de componiste een prijs en het bleef haar lievelingswerk. Geen wonder want het bevat een prachtig langzaam deel.
In tegenstelling hiermee is het achtste kwartet (1966) heel dissonant. Het negende kwartet met opnieuw een heel ontroerend, elegisch langzaam deel ontstond in augustus 1968 ten tijde van de hernieuwde Sovjet van Praag.
De altviool was altijd Maconchy’s lievelings instrument. Dat blijkt heel duidelijk uit de centrale rol die dat instrument speelt in de twee eendelige kwartetten uit de jaren 1970: nummer 10 en 11, beide blijk gevend van ’s componisten bondige stijl. Laatstgenoemd werk beschreef ze als ‘een stuk gewoven materiaal, doorschoten met contrasterende kleuren en patronen’.
Maconchy’s vocale werken reiken van vroege solo liederen tot het pakkende My dark heart (1981), een reeks van drie instrumentaal begeleide liederen op basis van sonnetten van Petrarca in de vertaling van de Ierse schrijver J.M. Synge. Hier beklaagt de zanger(es) het lot van een verloren liefde, herinnerend aan gelukkiger dagen. De woorden van Synge hebben een specifiek Ierse cadens die zijn weerklank vindt in Maconchy’s heel passende lyrische muziek.
Selectieve discografie
Klarinet concertino’s nr. 1 en 2. Thea King met het Engels kamerorkest o.l.v. Barry Wordsworth. Hyperion CDA 66634.
Klarinetkwintet. Thea King met het Britten kwartet. Hyperion CDH 55105.
Strijkkwartetten nr. 5-8. Bingham kwartet. Unicorn Kanchana DKPCD 9081.
Strijkkwartetten nr. 1-13. Hanson- Bingham- en Mistry kwartet. Regis FRC 9301 (3 cd’s).
My dark heart. Jane Manning met Ensemble Lontano. Lorelt LNT 101.