Componisten portretten

MASSENET

 

MASSENET, JULES (1842 – 1912): KLEURIGHEID

 

 

 

Onder invloed van Wagner ging een aantal Franse componisten, zoals d’Indy, Chausson en Chabrier hun eigen soort grootse Gotische opera’s schrijven. Meestal kwam dat op niet veel neer dan Teutoonse heldendaden in een sierlijke Franse gedaante. Maar Jules Massenet, de beste en belangrijkste negentiende eeuwse operacomponist bood een goed alternatief door de lyrische Franse traditie – dat wil in dit geval zeggen de traditie van Gounod - te verfijnen en dan bezien in het licht van Wagners vorderingen op het gebied van dramatische structuur.

 

Op zijn twaalfde was hij op het conservatorium toegelaten waar hij bij Adolphe Laurent piano en later harmonie bij Reber studeerde. Massenet had toen al geen enkele belangstelling voor wat voor diepzinnigheid dan ook, doch er zijn maar weinig componisten die telkens voor zo’n aantrekkelijk uiterlijk zorgden.

 

Na studie bij Ambroise Thomas won Massenet in 1863 de Prix de Rome en verbleef hij drie jaar in Italië waar hij onder andere Liszt ontmoette en waar hij in 1866 trouwde met Constance de Saint Pierre die meteen ook leerling van hem werd. Zijn eerste opera, Le grand’tante werd in 1867 aan de Opéra comique in Parijs opgevoerd en na een onderbreking ten gevolge van de Frans-Duitse oorlog, boekte hij zijn eerste grote succes in 1873 met César de Bazan. Dat werk werd een paar maanden later gevolgd door de nog populairder Marie-Magdeleine, een werk vol ‘discrete en pseudo-religieuze erotiek’ om d’Indy’s omschrijving aan te halen. Het was het begin van een reeks drames sacrés die was gebaseerd op bijbelse vrouwelijke personen

 

Die erotiek, in combinatie met een voorliefde voor oriëntalisme, kleuren de meeste volgende opera’s van Massenet en hij deed openlijk cynisch over de Franse smaak voor religieuze thema’s door te verklaren: “Ik geloof niet in al dat Jezusgedoe, maar het publiek smult ervan en we moeten steeds toegeven aan de publieke smaak”. In 1878 was Massenet overigens compositieleraar geworden aan het Parijs’ Conservatorium waar hij een hele lichting Franse componisten opleidde: Charpentier, Koechlin, Pierné en Hahn.

 

In 1881 ontstond na een reeks fraai geconstrueerde – nu vergeten – oratoria Hérodiade, een werk waarin de vrije, declamatorische melodieën vooruit lijken te lopen op Debussy’s Pelléas et Mélisande. In zijn volgende succes, Manon uit 1884 gebruikte hij leidmotieven en zette hij zwaarder koper in bij het orkest. Ten gevolge van die ontwikkeling kreeg hij wel de bijnaam ‘Mademoiselle Wagner’, maar dat kwam meer uit jaloezie dan uit afkeer voort want in die tijd was Massenet de populairste operacomponist in Frankrijk. Maar het kon haast niet uitblijven: na Manon kwamen drie duidelijke tegenvallers met het karakter van een mislukking: Le Cid (1885), Le Mage (1891) en Esclarmonde (1889). In 1892 revancheerde hij zich echter overtuigend met zijn absolute meesterwerk Werther.

 

Zijn inspiratie ontleende hij aan Wagners Parsifal en Goethes Leiden des jungen Werthers. Massenet bereikte hier werkelijk iets groots en ontroerends waarin de Duitse ernst van Charlotte, de geliefde van Werther, mooi contrasteert met de Gallische charme van Sophie. En met de figuur van Werther zelf schiep hij zijn mooiste tenorrol.

 

Vervolgens schreef Massenet wat verismo opera’s (tenslotte was de Franse opera Carmen van Bizet de voorvader van dat verismo), maar hij keerde tenslotte terug tot zijn aangeboren stijl van lichtvoetige, lyrische en soms al te zoete muziek. Zijn jongere tijdgenoten waren ook niet erg onder de indruk van de populariteit die zijn werken bij het grote publiek oogstten. Met name Debussy had een hekel aan Massenet en daardoor werd hij aangezet tot het componeren van zijn Pelléas et Mélisande, een werk dat in 1902 het lot van de als oerconservatief geldende Massenet bezegelde. Na Sapho uit 1897 zorgde alleen Don Quichotte in 1910 nog voor wat late glorie. Maar in 1912 overleed een verbitterde Massenet die hoogst ongelukkig was over de richting waarin de Franse muziek zich onder invloed van Debussy ontwikkelde.

 

Het heeft geen zin hier alle opera’s van Massenet de revue te laten passeren. Concentreren we ons op de belangrijkste en beste, te beginnen met Manon. Net zoals Puccini negen jaar later in zijn derde opera baseerde Massenet zich op het gegeven van Abbé Prévost. Net als bij Werther biedt dat gegeven alle gelegenheid om te zwelgen in emoties: de nederige Manon gaat er vandoor met de nobelman Des Grieux, laat hem weer in de steek, maar keert weer naar hem terug nadat hij uit verdriet en wanhoop priester is geworden. Ze wordt beschuldigd van prostitutie en sterkt tenslotte in de armen van haar geliefde in een gevangeniscel.

 

Hoewel Massenet lang niet zover gaat als Puccini om extreme passie te peuren uit deze bron, ligt de grootste aantrekkingskracht bij hem juist in de ontroerende melodiek die hij laat horen gedurende alle vijf aktes met als hoogtepunt de laatste akte in seminariescène waar Manon Des Grieux smeekt om het priesterkleed af te werpen en in Manons sterfscène. Al met al is deze opera minder dramatisch doch emotioneler dan Werther. Een heel homogene opera met Manon als de menselijkste heldin van Massenet

 

Alweer net als Puccini was Massenet geobsedeerd door melodieën. Liefst tere, lieflijke, sensuele en bij voorkeur nooit heftige of onaangenaam dramatische. Die mooie melodieën bepalen steeds het karakter van zijn werken als geheel en er zijn lange gedeelten in zijn opera’s waarin hij melodieën aaneenrijgt die verder niets te maken hebben met wat er op het toneel gebeurt. Bij Werther echter heeft hij een optimale balans bereikt tussen drama, karaktertekening en klankschoonheid.

 

In Goethes novelle gaat het vooral om de gevoelens van Werther, Charlotte en Albert. De dichter Werther is verliefd op Charlotte die op haar beurt verliefd is op Werther doch intussen wel verloofd is met Albert.

 

Werther verdwijnt teleurgesteld, maar ervaart later bij terugkeer dat Charlotte inmiddels is getrouwd. Zij smeekt hem om haar met rust te laten maar als ze merkt dat haar man hem een geladen pistool heeft gegeven rent ze door de sneeuw om nog te pogen hem te redden; niettemin treft ze hem dood aan.

 

Helemaal in overeenstemming met dit gegeven heeft de muziek een uitgesproken pathetisch karakter en bij vlagen is het klinkend resultaat ook bijzonder sfeervol. Het werk toont ook aan dat Massenet – opnieuw net als Puccini - was gefascineerd door de psychologie van de vrouw en ook al ontbreekt het Charlotte aan het inzicht van bepaalde heldinnen van Puccini, verleent Massenet Charlotte toch de nodige sympathie en geloofwaardigheid. De eerste akte bevat eigenlijk de beste muziek, maar in de derde akte toont Massenet in de verzoeningscène dat hij ideaal wist om te gaan met de menselijke stem. Ook de fraai geconstrueerde ontwikkeling naar het einde van de tragedie en Werthers dood is onvergetelijk.   

 

Hérodiade (uit 1877, maar pas in 1881 in Brussel in première) is nog een laat voorbeeld van de grand’opéra in de traditie van Meyerbeer en Verdi, Thaïs (1894) een blijk van de nog overtuigende late Massenet.

 

Wie de smaak van Massenets opera’s na Hérodiade Manon, Thaïs, Don Quichotte en Werther te pakken heeft, zou zich kunnen wagen aan Esclarmonde (1889 door Bonynge op Decca 425.651-2), Le jongleur de Notre Dame (1902 door Boutry op EMI 575.297-2) en La Navaraise (uit 1894 met Lewis op RCA 74321-50167-2). Om het beeld van Massenet te vervolmaken.

 

 

 

Selectieve discografie

 

De 7 orkestsuites met Scènes hongroises, Scènes dramatiques, Scènes pittoresques, Scènes napolitaines, Scènes de féerie en Sènes alsaciennes. Nationaal orkest van Nieuw Zeeland o.l.v. Jean-Yves Ossonce. Naxos 8.553124/5. 1994

 

Balletsuite Le Cid; Delibes: Sylvia. National philharmonic orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 448.095-2 (2 cd’s).

 

Don Quichotte; Scènes alsaciennes. Respectievelijk Nicolai Ghiaurov, Régine Crespin, Gabriel Bacquier, Michèle Command, Annick Dutertre, Peyo Garazzi en Jean-Marie Fremenau met het Suisse romande koor en –orkest o.l.v. Kazimierz Kord en het National philharmonic orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 430.636-2 (2 cd’s). 1978

 

Hérodiade. Nadine Denize, Cheryl Studer, Ben Heppner, Thomas Hampson, José van Dam, Marcel Vanaud, Jean-Philippe Courtis, Martine Olmeda en Jean-Paul Fouchécourt met het ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 555.378-2 (2 cd’s). 1994

 

Manon. Angela Gheorghiu, Roberto Alagna, Earle Patriarco, José van Dam, Nicolas Rivenq, Gilles Ragon, Anna Maria Panzarella, Sophie Koch, Susanne Schimmack, Nicolas Cavallier met het ensemble van de Muntschouwburg Brussel o.l.v. Antonio Pappano. EMI 557.005-2 (2 cd’s). 1999

 

Manon; Berlioz: Les nuits d’été; Debussy: La damoiselle élue. Victoria de los Angeles, Carol Smith, Henri Legay, Michel Dens, Jean Borthayre, Jean Vieuille, René Hérent, Liliane Berton, Raymonde Notti, Marthe Serres met ensemble van de Opéra comique Parijs o.l.v. Pierre Monteux c.q. het Ratcliffe koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. Testament SBT 3203 (3 cd’s). 1955  

 

Manon. Ileana Cotrubas, Alfredo Kraus, Gino Quilico, José van Dam, Jean-Marie Frémaux, Charles Burles, Ghyslaine Raphael, Colette Alliot-Lugaz, Martine Mahé, Jacques Loreau met het ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 749.610-2 (2 cd’s). 1982

 

Thaïs. René Fleming, Thomas Hampson, Giuseppe Sabbatini, Estefano Palatchi, Marie Devellereau, Isabelle Cals, Enkelejda Shkosa, Elisabeth Vidal, David Grousset met het ensemble van de  Bordeaux-Aquitaine opera o.l.v. Yves Abel. Decca 466.766-2 (2 cd’s). 1997

 

Werther. José Carreras, Frederica von Stade, Thomas Allen, Isobel Buchanan, Robert Lloyd, Malcolm King, Paul Crook, Linda Humphries, Donaldson  Ball met het ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Colin Davis. Philips 416.654-2 (2 cd’s). 1980

 

Werther. Roberto Alagna, Angela Gheorghiu, Thomas Hampson, Patricia Petibon met het Tiffin school kinderkoor en het het Londens symfonie orkest o.l.v. Antonio Pappano. EMI 556.820-2 (2 cd’s). 1998