MENDELSSOHN BARTHOLDY, FELIX (1809 – 1847): MUZIKAAL GELUKSKIND
Omdat Mendelssohn speelbal is geworden van politieke en antisemitische roerselen is het hem – zeker in zijn geboorteland Duitsland – lang slecht vergaan. Toen Karl Friedrich Zelter de Geheimrat Goethe voorbereidde op het bezoek van zijn twaalfjarige meesterleerling Felix, schreef hij: “Hij is weliswaar een Jodenzoon, maar geen Jood”. Dat was het historische beginpunt van een ‘dialectisch stigma’ (volgens Alphons Silbermann) dat tijden langer duurde dan het (te) kort durende leven van de componist en dat ruim een eeuw later een ander dieptepunt bereikte toen de Nazi’s zijn muziek als ‘entartet’ verboden. Daartegen was het protest tegen het slopen van Mendelssohns standbeeld in Leipzig door burgemeester Gördeler niet opgewassen.
Dat de gecultiveerde, intellectuele en internationaal ingestelde figuur Mendelssohn het voorwerp kon worden van ontnomen privileges en verzet toont aan hoezeer onpolitieke muziek een bestanddeel van politieke ontwikkelingen en dat het romantische ideaal van de onaantastbaarheid van de kunst vaak op erg losse schroeven staat.
Dat Mendelssohn juist dan wanneer hij met zijn composities aanhaakte bij buitenmuzikaal engagement, zoals voor de deftige salon met zijn Lieder ohne Worte en liederen en voor de Christenheid met zijn oratoria, motetten en psalmen en dat hij daarbij meest onder zijn niveau presteerde, valt mogelijk juist te verklaren uit dat dialectische stigma.
George Bernard Shaw typeerde de problematiek van Mendelssohn in de emancipatiebeweging van de burgerlijke wereld en het Europese Jodendom aardig raak toen hij hem verweet “dat hij zich aanpaste aan de mengeling van schijnheilige wreedheid en het schandalige materialisme dat zijn beschermheiligen, de Britse farizeeërs hun religie noemden”.
Dat Mendelssohn als (protestant gedoopte) Jood uitgerekend in Engeland in hoog aanzien stond waar een hoogontwikkelde industriemaatschappij de kunst als handelswaar was gaan beschouwen, kan de componist niet worden aangerekend maar een schijnheilige maatschappij die niet adequaat wist om te gaan met de geassimileerde Mendelssohn die werd belast door een onmiskenbaar erfgoed.
Een Joodse componist uit het begin van de negentiende eeuw verwijten dat hij geen revolutionair was doch dat hij zich teveel baseerde op klassieke voorbeelden is zeker in het geval van Mendelssohn nogal grotesk omdat juist hij op grond van zijn activiteiten in het Duitse muziekleven – denk met name aan de door hem ontketende Bachrenaissance! – van onschatbare waarde is gebleken. Overigens hoort die klassieke grondtrek van zijn muziek steeds een integraal bestanddeel te vormen bij het uitvoeren van zijn muziek; daarin zijn momenten van romantische overdaad alleen van retorische betekenis.
De dirigent Hans von Bülow beweerde ooit over Mendelssohn dat hij begon als een genie en eindigde als een talent. Hetzelfde werd later trouwens ook over Schumann te berde gebracht. Net als Mozart was Mendelssohn een ongelooflijk begaafd kind. Hij schilderde niet onverdienstelijk, schreef aardige gedichten, was een uitstekend atleet, sprak diverse vreemde talen en bespeelde heel wat instrumenten.
In 1825, nog pas zestien, componeerde hij een van de mooiste negentiende eeuwse kamermuziekwerken: het octet voor strijkers. Met dit werk legde hij voor zichzelf meteen de lat heel hoog, haast onmogelijk hoog en hoewel hij nog heel wat prachtige werken schreef, bereikte hij de hier gerealiseerde volmaaktheid nog maar sporadisch. Niet toevallig behoort de ouverture die hij als zeventienjarige bij Shakespeare’s Midsummer night’s dream schreef in dezelfde categorie van geniale jeugdwerken.
Felix Mendelssohn Bartholdy werd geboren in een rijke Joods-Duitse familie en zijn talenten werden aangemoedigd door zijn moeder en zijn oudere zus Fanny die als pianiste ongeveer even begaafd was als haar broer en die ook de nodige mooie composities op haar naam heeft. In 1818 maakte hij zijn concertdebuut en het jaar daarop werden de eerste werken van hem publiekelijk uitgevoerd.
In 1821 werd hij als twaalfjarige aan de intussen 72-jarige Goethe voorgesteld in Weimar en ondanks het grote leeftijdsverschil raakten beiden nog nauw bevriend In 1826 werd Mendelssohn met die al genoemde ouverture Midzomernachtsdroom al gauw internationaal bekend. Toch duurde het enigszins merkwaardig nog drie jaar totdat hij zijn studie aan de Berlijnse universiteit had afgerond voordat hij definitief besloot om carrière te maken in de muziek.
In maart 1829 leidde hij de eerste uitvoering van Bachs Matthäus Passion na de dood van de componist en werd hij een van de belangrijkste voorvechters om Bachs werk te laten herleven. Eind 1829 ondernam hij zijn eerste reis naar Engeland waar hij niet alleen eigen werk dirigeerde, maar ook de solorol vervulde in de eerste uitvoering van Beethovens vijfde pianoconcert in Engeland. Het publiek sloot hem in zijn armen en jaren lang was Mendelssohn de geliefdste vreemdeling in Engeland.
Na een reis door Schotland (waar hij de schrijver Walter Scott ontmoette) keerde hij naar het vasteland van Europa terug en maakte gedurende twee jaar tournees in Duitsland, Oostenrijk en Italië. In 1832 en 1833 keerde hij terug naar Engeland waar hij een spilfiguur werd in het muziekleven en regelmatig te gast was bij het orkest van de Philharmonic Society.
In 1835 werd hij dirigent van het Leipzigs Gewandhausorkest en in 1837 trouwde hij. In de daarop volgende jaren schreef hij een behoorlijk aantal prachtige werken, inclusief het populaire vioolconcert in e-klein. In 1843 stichtte hij een nieuw conservatorium in Leipzig waar hij samenwerkte met Schumann en in 1847 ondernam hij zijn laatste bezoek aan Engeland, waar hij bevriend raakte met koningin Victoria en prins Albert die hij nog pianoles gaf. In mei van datzelfde jaar stierf zijn zus Fanny wat hem zo raakte dat hij mede onder de druk van teveel werk zelf een half jaar later stierf.
Hoe briljant zijn loopbaan ook was, hij eindigde zoals reeds opgemerkt nogal als een anticlimax. Daarvoor zijn diverse verklaringen aangevoerd. Mogelijk keerden het gemak waarmee hij componeerde en zijn volmaakte vormgevoel zich tenslotte tegen hem en verviel hij in zelfgenoegzame beleefdheidsfrasen; hij schiep wat al te vlot volmaakt gestructureerde altijd aangenaam klinkende muziek. Daarin was evenmin plaats voor strijd en pijn als in zijn dagelijks leven. Nooit had hij geldgebrek, altijd werd hij geprezen en werd hij gesteund; pas bij de dood van Fanny beleefde hij ellende. Maar toen was het te laat.
Nauwelijks een andere beroemde componist was zo volkomen gevrijwaard van zorgen en problemen en het leidt daarom nauwelijks twijfel dat zijn beschermde leventje een ongunstige invloed had op zijn creativiteit. Zijn emotionele spectrum bleef altijd heel beperkt en het is daarom ook geen wonder dat zijn muziek zo’n gelijkmatig karakter heeft.
Eén voorbeeld vertelt het hele verhaal: zijn A Midsummer night’s dream. De ouverture daarvan ontstond al in 1826, pas zeventien jaar later volgde de rest van de toneelmuziek. De stijl en het karakter daarvan sluiten naadloos aan op die ouverture en van enigerlei creatieve ontwikkeling lijkt dus geen sprake te zijn, hoe prachtig, elegant en sfeervol die muziek ook is.
Juist omdat al Mendelssohns muziek zo direct aanspreekt en makkelijk in het gehoor ligt, is maar een aantal bekendere werken van een korte nadere toelichting voorzien in de discografie hieronder met een aantal van de meest aanbevelenswaardige opnamen van die stukken.
Discografie
Symfonieën voor strijkorkest nr. 1-12
“Mendelssohn – 12 jaar oud – belooft veel”, noteerde Beethoven ooit in een van zijn conversatieschriften kort nadat hij voor het eerst iets van de jongeman had gehoord. Die opmerking slaat nadrukkelijk op dit twaalftal aantrekkelijke jeugdzonden die al een meesterschap in het symfonische genre en een volkomen beheersing van de klassieke vormen aantonen; het eerste tweetal verraadt nog wat invloed van zijn compositieleraar Zelter en nr. 3 is net zo turbulent als een Haydn Sturm und Drang symfonie, de geest van de hoogbarok spreekt uit het grave van de Händeliaanse nr. 4. Een waar hoogtepunt is nr. 8.
Nieuw Sinfonietta Amsterdam o.l.v. Lev Markiz. BIS CD 938/40. 1994
De vijf symfonieën
Van Mendelssohns vijf symfonieën zijn de derde en de vierde op goede gronden het bekendst en populairst.
In de schemering van 30 augustus 1829 bezocht Mendelssohn na een veeleisende concertreeks in Londen Holyrood Palace in Schotland. Van Schiller had hij gehoord over het tragische lot van queen Mary, de koningin van Schotland en van de moord op haar secretaris Rizzio in dat kasteel.
Ondergedompeld in de daar heersende mistroostigheid noteerde hij de eerste zestien maten van een nieuwe symfonie als een ongebroken melodiestroom die later het nummer drie en de ondertitel Schotse zou krijgen. Een week later maakte hij een uitstapje naar de Fingals grot op het Hebriden eiland Staffa waar hem het begin van de ouverture De Hebriden inviel.
Maar er gingen jaren voorbij eer beide werken volledig gestalte kregen. Mendelssohn hervatte namelijk pas in 1841 het werk aan zijn derde symfonie die hij het jaar daarop in Engeland introduceerde met een opdracht aan zijn vrienden koningin Victoria en prins Albert.
Deze derde symfonie begint met een gepassioneerd recitatief en gaat tenslotte van een haast oorlogszuchtig allegro tenslotte over in een nobele quasi hymne. Schumann wees op het verband van die twee delen toen hij schreef: “we vinden dat hoogst poëtisch, zoals een avond overeen kan komen met een prachtige ochtend”.
Van de vijf rijpe symfonieën die Mendelssohn schreef (hij componeerde in 1821/3, dus op jeugdige leeftijd ook een twaalftal luchtige strijkerssymfonieën die best de moeite waard zijn) toont de Vierde ofwel Italiaanse de componist op zijn vlotst en innemendst. Het werk ontstond in de winter van 1832 een paar weken nadat de componist was teruggekeerd uit Italië. De uitgelaten aard van het werk verraadt de geneugten die hij daar beleefde aan de landschappen, de kunst en de mensen. Maar afgezien van de levendige Napolitaanse tarantella uit de finale is er verder weinig specifiek Italiaans te vinden in het werk.
Een van zijn tijdgenoten vond zelfs dat het andante was gebaseerd op een Tsjechisch pelgrimslied terwijl het dartele scherzo dat erop volgt, gebaseerd zou zijn op een gedicht van Goethe. Maar de sfeer ademt wel duidelijk iets van zuidelijke spontaniteit en vrolijkheid; meteen al het huppelende beginthema van het eerste deel brengt de luisteraar in de gewenste sfeer.
Lobgesang, de tweede symfonie, staat duidelijk onder de invloed van Beethovens Negende met zijn aanzienlijke lengte en zijn aandeel voor solisten en koor
De tegelijk levendige en serieuze eerste symfonie en de door Victoriaanse religieuze sentimenten beïnvloede tweede en vijfde symfonie zijn zeker ook het aanhoren waard, maar ze zijn begrijpelijk genoeg nooit populair geworden.
Symfonieën nr. 1-5; Ouvertures Die Schöne Melusine, De Hebriden, Meeresstille und glückliche Fahrt, Midzomernachtsdroom; Ruy Blas; Trompetouverture; Ouverture voor blazers; Scherzo uit het Octet. Elizabeth Connell, Karita Mattila en Hans-Peter Blochwitz met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.467-2 (4 cd’s). 1984/5
Symfonieën nr. 1 en 5 Reformatie
Barbara Bonney en Anneliese Schönheit met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Warner 2564-60370-2. 1971
Symfonie nr. 2 Lobgesang
Elizabeth Connell, Karita Mattila en Hans-Peter Blochwitz met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.143-2. 1985
Symfonieën nr. 3 Schotse en 4 Italiaanse
Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.810-2. 1984
San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 433.811-2. 1991
Symfonie nr. 3 Schotse
Londens symfonie orkest o.l.v. Peter Maag. Decca 466.990-2. 1960
Symfonie nr. 4 Italiaanse
Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 445.514-2. 1983
Symfonieën nr. 4 Italiaanse en 5 Reformatie
Weens filharmonisch orkest o.l.v. John Eliot Gardiner. DG 459.156-2. 1997
Overige orkestwerken
Mendelssohns ouvertures combineren twee van zijn passies: de ene voor reizen, de andere voor het theater. Op zijn twintigste had hij al zeven opera’s geschreven die bij het Berlijnse publiek geen enkele kans maakten. Maar intussen lukte het hem haast nergens beter dan in zijn ouvertures om volmaakte vormen te verenigen met dramatische spanning.
Zijn jeugdige ontdekking van de Midzomernachtsdroom deed hij samen met zijn zusje Fanny en vond zijn eerste vorm in een werk voor twee piano’s dat ze samen voor familie en vrienden konden spelen. De herinnering aan een ongemakkelijke zeereis werkte hij in 1830 in Rome uit tot de Hebriden ouverture. Goethe’s gedichtenpaar ‘Meeresstille’ en ‘Eine glückliche Fahrt’ had Beethoven al geïnspireerd tot een werk voor koor en orkest, maar Mendelssohn maakte er in 1829 nog eens een orkestwerk van. Qua theatrale sfeer en fraaie structuur levert hij een echo van zijn voorganger.
Ook de overige ouvertures bezitten de nodige frisheid en verdienen een blijvende plaats in het repertoire. Die Hochzeit des Camacho dateert uit 1825, Ruy Blas is een vrolijke, lichtelijk melodramatische aangelegenheid en Athalie is heel melodieus.
Ouvertures Die Hochzeit des Camacho, Midzomernachtsdroom, Meeresstille und glückliche Fahrt, Ruy Blas, Athalie en De Hebriden
Bambergs symfonie orkest o.l.v. Claus Peter Flor. RCA RD 87905. 1988
Dubbelconcert voor 2 piano’s
Alweer een werk van een veertienjarige, maar met iets heel fris en eigens.
Stephen Coombs en Ian Munro met het BBC Schots orkest o.l.v. Jerzy Maksymiuk. Hyperion CDA 66567. 1991
Pianoconcerten nr. 1 en 2
“Hij speelde piano zoals een leeuwerik zweeft” zei Ferdinand Hiller over Mendelssohn als uitvoerend kunstenaar. Dat kan ook suggereren dat de componist weinig notie had van conflicten en dat hij weinig innerlijke drang voelde. In een minder goede vertolking kunnen Mendelssohns pianoconcerten inderdaad de indruk wekken dat zijn idioom erg onbenullig en triviaal is. Maar in goede handen blijken deze werken juist een echte dramatische kracht en een onweerstaanbare melodieusheid te bezitten.
Het eerste pianoconcert in g-klein ontstond volgens de componist ‘in één worp’ in Rome in november 1831 en kreeg een jaar later in München zijn eerste uitvoering. “Het werd met een luid en langdurig applaus ontvangen… maar ik was bescheiden en kwam niet op het podium terug”, herinnerde hij zich.
Het tweede concert, in d-klein, werd in 1837 geschreven voor het Birmingham festival. “Het publiek maakte zoveel ophef over me dat ik helemaal verstomd stond”. Het tweede deel heeft het karakter van een Lied ohne Worte, maar in het werk komen ook vernieuwingen voor, bijvoorbeeld in het samengaan van piano en orkest en door de manier waarop de drie onderling verbonden delen via fanfares direct in elkaar overgaan.
Howard Shelley met de London Mozart players. Chandos CHAN 9215. 1991
Murray Perahia met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Sony SMK 42401. 1974
Concert voor viool, piano en strijkorkest
Gidon Kremer en Martha Argerich met het Orpheus kamerorkest. DG 427.338-2. 1988
Vioolconcerten
Als jongeman al schreef Mendelssohn twee fraaie vioolconcerten, maar die betekenden nog niets vergeleken met de enorme oorspronkelijkheid van ‘het’ vioolconcert in e-klein uit 1844. Het is een betrekkelijk laat werk dat enigszins de heersende opvatting onderuit haalt volgens welke de fut op latere leeftijd er een beetje uit was bij Mendelssohn.
Zonder een min of meer uitvoerige inleiding van het orkest stelt de solist zich meteen voor met een gepassioneerde golvende melodie die haast iets melodramatisch heeft. In contrast hiermee is het tweede thema rustig en intiem van aard als rustpauze voordat het rusteloze eerste thema terugkeert.
Nog treffender is de liedachtige eenvoud van het andante dat wel is verdacht van sentimentaliteit, maar dat vooral veel heeft van de lucide directheid van een aria van Mozart. In de finale keert Mendelssohn terug naar de energieke lichtvoetigheid van de Midzomernachtsdroom ouverture met een dansje waarin de speelse uitstapjes van de soloviool als in een vervolging hun echo vinden bij de houtblazers. Een spiritueel slot van een van de vlotste vioolconcerten uit de negentiende eeuw.
Legio opnamen bestaan intussen van het werk, te beginnen bij Heifetz (RCA 09026-61743-2), Milstein (Naxos 8.110977) en Menuhin (EMI 566.906-2) en met verder als belangrijke representanten Perlman (Teldec 0630-15870-2), Mutter (DG 463.641-2) en Chang (EMI 556.418-2), maar met een lichte voorkeur voor:
Vioolconcerten in d en e
Een combinatie van ‘het’ vioolconcert met het lang na ‘s componisten dood teruggevonden concert in d-klein dat hij als 13-jarige in navolging van klassieke voorbeelden (Mozart) schreef. Het langzame deel bezit een aantrekkelijke gloed en de finale heeft een vaart die vaag aan zigeunermuziek doet denken.
Viktoria Mullova met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 432.077-2. 1990
Vioolconcert in e
Midori met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Sony SK 87740. 1998
Kyung Wha Chung met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 460.976-2. 1981
Renaud Capuçon met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.663-2. 2004
Octet
Mendelssohns octet is geschreven voor dubbel strijkkwartet, een ensemble dat de intimiteit van een kwartet combineert met de vollere klank van een strijkorkestje. In de partituur is aangegeven dat de dynamische aanduidingen ‘heel niet alleen heel strikt moeten worden opgevolgd, maar zelfs wat moeten worden overdreven”.
Het is duidelijk, de contrastwerking moet groot zijn. Het lange begindeel opent met een exuberante frase die met een jeugdige gretigheid voortraast terwijl het zoete, lomere tweede thema voor een melancholiek contrast zorgt. In het tweede deel wordt het klankbeeld wat lichter, maar de sfeer wat duisterder, herfstachtiger. Het gaat hier om waarschijnlijk het rijkste, minst sentimentele langzame deel van Mendelssohn.
In het kringelende scherzo (dat ook vaak als orkestraal showstuk wordt gebruikt) vraagt de componist om het tempo zo snel mogelijk te nemen. Geïnspireerd door regels uit Goethe’s Faust over de snelle beweging van wolken vertoont dit energieke deel enige overeenkomst met de ouverture Midzomernachtsdroom en de finale uit het tweede vioolconcert, derhalve met de door Mendelssohn zeer dierbare wereld van feeën en kobolden.
Maar de finale is feitelijk het deel dat de bekroning vormt van dit werk: een veerkrachtig jubeldeel als hechte fuga, gedurende de laatste drie minuten eindigend op een heel opwindende manier.
Leden van de Academy of St. Martin-in-the-Fields. Philips 420.400-2. 1978
De 2 strijkkwintetten
Vooral het tweede kwintet uit 1845 verdient de aandacht. Het was Mendelssohns eerste hernieuwde poging in dit genre na het octet waarmee het enige verwantschap vertoont. Elk van de partijen bezit een individueel karakter en in een goede vertolking blijkt eens te meer hoe Mendelssohn het contrapunt beheerste.
Het beginallegro is een fraai voorbeeld van een multithematische schrijfwijze en toont aan hoe fraai er kan worden gegoocheld met meer dan vier stemmen tegelijk. Met name ook het elegische adagio lijkt een voorproefje te zijn van de bijzondere wereld van Brahms’ late kamermuziek.
Raphael ensemble. Hyperion CDA 66993. 1997
Mendelssohn kwartet met Robert Mann. BIS SACD 1254. 1988
Complete werken voor strijkkwartet; Octet
Van de strijkkwartetten is het tweede in a-klein uit 1827 met zijn harmonische rijkdom en zijn getemperde melancholie en zijn zekere verwantschap met de latere kwartetten van Beethoven (wiens sterfjaar het was) het mooist. Na een langzame inleiding wordt het eerste deel met een contrapuntische heftigheid ontwikkeld die heel kenmerkend is voor de jonge Mendelssohn. Dit deel is vol gepassioneerd verlangen. Het langzame deel is rustig en waardig en het hoofdthema is fugatisch behandeld. Volgt een heel klassiek en elegant aandoend intermezzo met een levendig middengedeelte. De finale heeft een dramatische inslag en herhaalt enig materiaal uit de voorafgaande delen voordat het in symmetrie eindigt met het beginadagio.
Versterkt Leipzigs kwartet. MDG 307.1168-2, 307.1056 en 307.105-2. 2000
De 6 strijkkwartetten
Ysaye kwartet. Decca 473.255-2 (3 cd’s). 1991/4
De 2 pianotrio’s
Gould pianotrio. Naxos 8.555063. 2000
De 2 vioolsonates
Verrassende werken, vooral de eerste sonate in f-klein, het werk van een veertienjarige, al is invloed van Mozart en Beethoven merkbaar, maar die is geassimileerd en verwerkt. De sonate in F-groot is een heel eigen, rijp werk.
Shlomo Mintz en Paul Ostrovsky. Decca 474.690-2. 1986
De 2 cellosonates
Richard Lester en Susan Tomes. Hyperion CDH 55064. 2001
Complete pianowerken (minus Lieder ohne Worte)
Benjamin Frith Naxos 8.550939, 8.55541, 8.553358, 8.553186. 1995/6
Lieder ohne Worte
Mendelssohn schreef drie grootschalige pianosonates, een fantasie en een prachtige variatiereeks, maar zijn pianowerken worden gedomineerd door zijn Lieder ohne Worte die na 1830 ontstonden. Het gaat om 48 miniaturen die in zes bundels van elk zes stuks werden gepubliceerd met twee later nog postuum uitgegeven reeksen.
In deze stukjes gaan een oppervlakkig aandoende virtuositeit en een lyrisch melodiegevoel mooi samen. Het zijn over het geheel fraai geconstrueerde, intieme mopjes, maar sommige lijken haast te melodieus om eeuwig stand te kunnen houden. Deeltjes als ‘Frühlingslied’, ‘Spinnerlied’ en ‘Venetianisches Gondellied’, maar ook de ‘Trauermarsch’ en het ‘Andante und Rondo capriccioso’ zijn zelfs regelmatig geplunderd door jingle schrijvers.
Daniel Barenboim. DG 453.061-2 (2 cd’s). 1973
Murray Perahia. Sony SK 66511.
András Schiff. Decca 421.119-2. 1987
Variations sérieuses
Benjamin Frith. Naxos 8.550940. 1995
De 6 orgelsonates
Interessante werken uit de orgelliteratuur, waarbij het er ook erg op aan komt dat een passend orgel wordt gebruikt. John Scott klinkt niet erg gelukkig op het orgel van de Londense St. Pauls kathedraal, Stephen Tharp doet het wat beter op het Casavant orgel van de St. Clement in Chicago.
Stephen Tharp. Naxos 8.553583. 1995
Liederen
Dat Mendelssohns liederen meer zijn dan triviale ballades, blijkt vooral uit onderstaande opnamen.
Dietrich Fischer-Dieskau en Wolfgang Sawallisch. EMI 764.827-2 (2 cd’s). 1970
Barbara Bonney en Geoffrey Parsons. Teldec 2292-44946-2. 1991
Margaret Price en Graham Johnson. Hyperion CDA 66666. 1993
Koorwerken
Nederlands kamerkoor o.l.v. Uwe Gronostay. Globe GLO 5075. 1999
Motetten
Collegium vocale Gent en Chapelle royale Parijs o.l.v. Phillip Herreweghe. Harmonia Mundi HMA 19.51142. 1984
Hear my prayer
Van die vrome melodieën waarmee Mendelssohn de Engelse harten won, is Hear my prayer op tekst van Bartholomew voor sopraan, koor en orgel (orkest) uit 1844 wel het bekendst en mooist. Het bevat ook de tekst O for the wings of a dove.
Kiri te Kanawa met het Mormon Tabernacle koor en het Utah symfonie orkest o.l.v. Julius Rudel. Decca 458.867-2. 1989
Psalmen
Solisten met het Gulbenkian koor en orkest o.l.v. Michel Corboz. Warner 2564-61692-2 (2 cd’s). 1978
A Midsummer night’s dream
De ouverture van de Midzomernachtsdroom en de ‘Bruiloftsmars’ uit de toneelmuziek behoren mèt het vioolconcert en de Italiaanse symfonie tot de populairste werken van Mendelssohn. De componist was diep onder de indruk van Schlegels vertalingen van Shakespeare’s werken en al als kind schreef hij de ouverture voor dit werk. De eigenlijke toneelmuziek die pas in 1843 volgde, wordt maar zelden compleet uitgevoerd, maar is wel erg de moeite waard. Schumann vond destijds al dat het hele werk gloeit met de ‘bloei van de jeugd’. Die toneelmuziek is deels geconstrueerd met motieven uit de ouverture. Zo worden de beginakkoorden gebruikt als basis voor de opkomst van Oberon en Titania in de finale. Al met al gaat het om een reeks sfeervolle, beeldende muzikale tableaus.
Kenneth Branagh, Sylvia McNair, Angelika Kirchshläger, Ernst Senff koor en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 62826. 1995
Judi Dench, Kathleen Battle, Frederica von Stade met het Tanglewood festival koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 439.897-2. 1993
Die erste Walpurgisnacht
Jadwiga Rappé, Deon van der Walt, Anton Scharinger, Matthias Hölle met het Bambergs symfonie orkest en –koor o.l.v. Claus Peter Flor. RCA 09026-62513-2. 1994
Elijah
Mendelssohn dankte zijn grote populariteit in Engeland vooral aan zijn oratoria en zijn andere religieuze werken die ideaal voldeden aan het verlangen naar vrome melodieën en grote koren. Mendelssohns belangrijkste bijdrage aan dat genre is dit werk uit de zomer van 1844 dat pas acht jaar nadat hij contact had opgenomen met zijn librettist Julius Schubring gereed was. In dit werk ter ere van deze profeet speelt een bas als Elias naast het koor de hoofdrol.
Op geciviliseerde wijze heeft het stuk een dramatisch karakter; levendige klankschilderingen van oceanen, aardbevingen en branden staan naast meer hoffelijke orkestrale gedeelten. Zoals te verwachten van iemand die zo vaak in Engeland was, levert Mendelssohn hier het nodige eerbetoon aan zijn voorganger Händel, vooral in de koren; het contrapunt is eerder van Bach afgeleid. Elijah is een geëngageerd geschreven werk, maar het is nogal lang en veeleisend. Bij voorkeur moet men het in de Engelse vertaling van Bartholemew beluisteren.
Helen Donath, Kerstin Klein, Jard van Nes, Donald George, Alistair Miles met het Omroepkoor Leipzig en het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 9031-73131-2 (2 cd’s). 1992
Renée Fleming, Libby Crabtree, Patricia Bardon, Sara Fulgoni, Matthew Munro, John Mark Ainsley, John Bowens, Neal Davies, Bryn Terfel, Geoffrey Moses met het Edinburgh festival koor en het Orkest of the Age of enlightenment o.l.v. Paul Daniel. Decca 455.688-2 (2 cd’s). 1996
Willard White, Rosalind Plowright, Linda Finnie, Arthur Davies met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Richard Hickox. Chandos CHAN 8774/5. 1989
Paulus
Dit werk dat destijds hevig werd aangevallen door Wagner en Shaw heeft inderdaad geen repertoire gehouden en overtuigt ook minder dan Elijah, maar de ware Mendelssohnadept zal het best eens in een goede uitvoering willen horen. Bijvoorbeeld als St. Paul in het Duits.
Juliane Banse, Ingeborg Danz, Michael Schade, Andreas Schmidt met de Gächinger Kantorei, het Praags kamerkoor en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Helmuth Rilling. Hänssler 98.926 (2 cd’s). 1994
Die beiden Pädagogen
Een vrolijk werkje van de 12-jarige componist als Mozartepigoon. Opvallend zijn vooral de vlotte ouverture en het mooie aandeel van de houtblazers
Gabriele Fuchs, Krisztina Laki, Adolf Dallapozza, Dietrich Fischer-Dieskau e.a. met het Ensemble van de Beierse opera o.l.v. Heinz Wallberg. CPO 999.550-2. 1978
Die Heimkehr aus der Fremde
Dit Singspiel ontstond nadat Mendelssohn van zijn eerste reis naar Engeland was teruggekeerd in 1829 toen hij dus pas 20 was. Geen wonder dat er duidelijke toespelingen op de doedelzak in voorkomen (de buffo basaria).
Helen Donath, Peter Schreier, Hanna Schwarz, Dietrich Fischer-Dieskau, Benno Kusche met het Ensemble van de Beierse opera o.l.v. Heinz Wallberg. CPO 999.555-2. 1979
Video
Een Midzomernachtsdroom (ballet van Balanchine)
Pacific North West ballet en BBC Concert orkest o.l.v. Steven Kershaw. BBC Opus Arte OA 0810D (dvd). 2000