MILHAUD, DARIUS (1892 – 1974): VAN ALLE MARKTEN THUIS
De sleutel van Milhauds muzikale persoonlijkheid ligt besloten in de eerste woorden uit zijn autobiografie: “Ik ben een Fransman uit de Provençe”. Hij werd geboren in een rijke Joodse familie in Aix-en-Provence en zijn muzikale stijl is gefundeerd door zijn voortdurende liefde voor zijn geboortestreek. Zijn manier om ontdaan van iedere vorm van zelfzuchtigheid als een spons folkloristisch materiaal op te zuigen en zich eigen te maken kan worden teruggevoerd tot de aardgebonden Provençaalse cultuur met zijn karakteristieke polytonaliteit (het gelijktijdige gebruik van meerdere toonaarden). Het was niet louter een trendmatig muzikaal uitstapje van Milhaud, maar in hoge mate een erfenis van het Provençaalse landschap, net zoals dat ook door Cézanne werd geschilderd.
Omdat hij over een groot muzikaal talent leek te beschikken, kreeg Milhaud vanaf zijn zevende vioolles. Hij maakte al snel grote vorderingen. Hoewel hij op het Parijse conservatorium begon als vioolstudent raakte hij er al gauw van overtuigd dat zijn ware roeping lag bij het componeren. Hij nam daarom les bij illustere docenten als Paul Dukas. André Gédalge en Charles-Marie Widor.
In de late jaren 1910 werd Milhaud een centrale figuur in de Groupe des Six, een groepje beeldenstormende jonge componisten waartoe ook Poulenc en Honegger behoorden dat zich afzette tegen de opgeblazen romantiek van Wagner aan de ene kant en de vaagheid van Debussy en Ravel aan de andere. De woordvoerder van de groep was Jean Cocteau, een charmant, doch immorele figuur die ten eigen bate zijn omgeving manipuleerde.
Op aanraden van Cocteau schreef Milhaud in 1920 het zelfbewuste ballet Le boeuf sur le toit waarmee hij in Parijs in artistieke kringen meteen het gesprek van de dag werd. Niet zozeer als serieuze componist, als wel als grappenmaker die met de modieuze massa meedeed. Het kostte Milhaud geruime tijd om dat etiket van zich af te schudden.
Milhaud raakte ook in de ban van de Zuid-Amerikaanse volksmuziek toen hij de dichterdiplomaat Paul Claudel als secretaris vergezelde naar Brazilië in de periode 1916-1918. Min of meer als dankbetoon schreef hij toneelmuziek bij Claudels vertaling van Oresteia in 1922, waarbij hij gebruik maakte van een vernieuwende manier van koorzang en slagwerk gebruikte voor de begeleiding. Die episode in Rio de Janeiro vond onder andere zijn muzikale neerslag in het ballet L’homme et son désir (1918) en de bundel pianostukken met de titel Saudades do Brasil uit 1920/1. In 1920 bezocht hij Londen en maakte daar kennis met de jazz. Dat inspireerde hem om ook eens naar de wijk Harlem in New York te gaan om die specifieke muziektaal ter plaatse nader te onderzoeken. Het gevolg daarvan is het ballet La création du monde uit 1923. Nadat hij ook nog een uitgesproken sympathie had ontwikkeld voor het Weense expressionisme en veel in het werk had gesteld om Schönbergs Pierrot lunaire met succes in Parijs tot uitvoering te brengen, verbrede Milhaud in de jaren twintig en dertig zijn werkterrein en ging onder meer ook filmmuziek schrijven (bijvoorbeeld voor Renoirs Madame Bovary in 1930) en muziek voor kinderen en amateur-musici. Maar ook voor het theater: met name Les malheurs d’Orphée (1925), Le pauvre matelot (1926), Christophe Colomb (1928), Maximilien (1930), L’annonce faite à Marie (1932) en Le trompeur de Seville (1937), later gevolgd door Bolivar (1943), David (1952) en Saint Louis (1970).
In 1940 ontvluchtte hij Frankrijk en vestigde hij zich in de V.S. waar hij als docent verbonden raakte aan het Mills College in het Californische Oakland. Die baan hield hij ook nog aan nadat hij bij terugkeer in Frankrijk in 1947 compositieleraar aan het Parijs’ conservatorium was geworden.
Veel van Milhauds compositorische vitaliteit ging verloren nadat hij eenmaal was losgerukt van zijn wortels. Maar hij werd zich wel steeds bewuster van zijn Joodse identiteit en dat vormde een nieuwe inspiratiebron voor werken als het ballet Moisé uit 1940 en de Service sacré uit 1947. Geteisterd door reumatoïde artritis moest hij tenslotte zijn baan in Amerika opgeven; hij trok zich in 1971 met zijn echtgenote terug in Genève. Vasthoudend en optimistisch als altijd bleef hij tot in zijn eenentachtigste jaar componeren. Zijn laatste werk was een cantate in 1973 voor het Israel Festival.
Terugblikkend vormen de beide balletmuzieken die Milhaud in de jaren twintig als enfant terrible van de Franse muziek schreef zijn meest duurzame werken. Ironie van het lot? Le boeuf sur le toit is een van Milhauds homages aan de Braziliaanse muziek: “Ik verzamelde wat populaire melodieën, tango’s, maxixes, samba’s en zelfs een Portugese fado en maakte daar een transcriptie van met een rondoachtig thema dat telkens tussen elk tweetal terugkeert”. Het werk ontleent zijn naam aan een populair Braziliaans liedje en Milhaud hoopte aanvankelijk dat het stuk zou worden gebruikt in een film van Charlie Chaplin.
Toen Cocteau de hand legde op het stuk, ontwikkelde hij en scenario dat speelde in een Amerikaanse bar waarin een onwaarschijnlijk en bizar gezelschap bestaande uit clowns en een politieman die door de plafondventilator wordt onthoofd. In muzikaal opzicht gaat het om een energieke stoeipartij waaraan Milhauds polytonaliteit de nodige pep toevoegt.
Terwijl hij in Londen was voor een productie van Le boeuf sur le toit maakte Milhaud voor het eerst kennis met jazz. Zijn enthousiasme hiervoor was dermate groot dat hij er echt nader mee kennis wilde maken en dus toog hij naar Harlem. Opgetogen geraakt door de melodische lijnen, de ritmen en de invloed van het slagwerk schreef hij na terugkeer in Parijs in 1923 La création du monde, het eerste door jazz geïnspireerde werk van een klassieke componist (hij was Gershwin net een paar maanden voor).
Dit vruchtbare ballet op een scenario van Blaise Cedrars en met decors van Léger geeft een beeld van de schepping volgens een Afrikaanse legende en het is geïnstrumenteerd naar het voorbeeld van de kleine jazzensembles die Milhaud in Amerika had gezien en gehoord. Het is een vrijwel volmaakte synthese van gesyncopeerde jazzelementen met klassieke Westerse procedures, inclusief een begin à la Bach (herinnerend aan het begin van de Johannes Passion). Een altsaxofoon verleent het geheel een sensuele inslag.
Als veelschrijver liet Milhaud een waar mer à boir aan composities in allerlei genres na. Onder andere 12 symfonieën en de nodige andere orkestwerken, gewijde en seculiere koorwerken, 18 strijkkwartetten en liederen. Hieronder zijn slechts zijn belangrijkste en interessantste werken vermeld.
Selectieve discografie
Le boeuf sur le toit; La création du monde; Harpconcert. Frédérique Cambreling met het Orkest van de opera Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato 2292-45820-2. 1992
Milhaud dirigeert en voert eigen werken uit. Darius Milhaud en Marcelle Meyer met het orkest van theater Champs Elysées en het Concert arts ensemble. EMI 754.604-2. 1932/56.
Scaramouche; Le boeuf sur le toit; La libertidadora; Les songes; Le bal martiniquais; Carnaval à la nouvelle-orléans; Kentuckiana. Stephen Coombs en Artur Pizarro. Hyperion CDA 67014. 1997
Saudades do Brasil; Suite voor viool, altviool en piano; Quattre visages; Sonatine voor viool en altviool; 2 Altvioolsonates; Sonatine voor altviool en cello. Paul Cortese, Michel Wagemans, Joaquin Palomares en Frank Schaffer. ASV CDDCA 1039. 1997