Componisten portretten

MOZART

MOZART, WOLFGANG AMADEUS (1756 1791): DE VERMEENDE GODENZOON

 

Mozartjaar 2006 wierp zijn schaduwen vooruit

 

Sinds eerst de grammofoonplaat en daarna de cd en de dvd tot beslissende grootheden van het muziekbedrijf zijn geworden, was aanvankelijk Mozart (meer nog dan Bach en Beethoven) een lovebaby. Geleidelijk aan zijn die bordjes wat verhangen en raakte Mozart wat op de achtergrond, ook al omdat zoveel meer andere componisten de moeite waard bleken. Waarschijnlijk trad zelfs een zekere Mozartmoeheid op. Zo van: dat weten en kennen we intussen wel. Ook de golf van ‘authentieker’ uitvoeringspraktijken bracht daarin maar tijdelijk soulaas.

In het begin was dat proces wel consequent omdat de populariteit van Mozart sinds het begin van de negentiende eeuw voortdurend in volle bloei stond en met grote regelmaat het in een lieflijk blauwe hemel zwevende beeld van de met goddelijke gaven gezegende jongeling het won van pogingen om ook het demonische van zijn werk onder de aandacht te brengen. Lees er Kierkegaard, E.Th.A. Hoffmann maar op na en uit het begin van de vorige eeuw Alfred Heuß. Pas Wolfgang Hildesheimer en het toneelstuk Amadeus van Peter Shaffer en de verfilming daarvan in 1984 door Miloš Forman brachten een ommekeer de afgelopen vijfentwintig jaar. In de muziekpraktijk droegen dirigenten als Harnoncourt, Gardiner, Norrington, Brüggen, strijkkwartetten als het Quatuor Mosaïques, violisten als Grumiaux en Podger plus pianisten als Levin, Perahia, Pires en Schiff daarin een kentering teweeg brachten.

In tegenstelling tot de muziek van Bach en Beethoven is Mozarts muziek ook nooit misbruikt voor ideologische doeleinden. Eerder lijkt het of hij het heeft gebracht tot de lekkere smaak en lichte verteerbaarheid van de bekende Mozartkugeln. De vorderingen van het Mozartonderzoek en de gecorrigeerde Bärenreiter uitgaven van zijn muziek hebben weliswaar een eind gemaakt aan uitvoeringen waarin de componist dreigde te stikken in wolken poedersuiker, zijn pianowerken met veel legato en pedaal tot onschuldige achtergrondmuziek degradeerden en zijn geestelijke werken hetzij tot oratorische monumentaliteit werden opgeblazen, hetzij tot ongeorganiseerde sentimentaliteit werden gedegradeerd.

Mozarts muziek lijkt zo plooibaar dat deze zich lijkt te richten naar schijnbaar elke extreme opvatting zonder dat de indruk wordt gewekt dat van misbruik sprake is. Hildesheimer heeft daarvoor in 1966 met zijn later tot boek uitgegroeid opstel, nadat tot die tijd vooral ‘verheffende’ Mozartliteratuur was verschenen, een verklaring gevonden: “Aan Mozart is alles vreemd, alles onheilspellend maar vooral héél wezenlijk”.

Zelf schreef Mozart in een brief aan zijn vader: “Het is een vergissing te denken dat de praktijk van mijn kunst me vanzelf aanwaait – niemand heeft zoveel zorg besteed aan de compositiestudie als ik. Er is vrijwel geen grote meester op muziekgebied wiens werk ik niet herhaald en grondig heb bestudeerd”. Dat is in strijd met de lang heersende opvatting over Mozart als onschuldig natuurkind dat in een haast onbewuste, moeiteloos massa’s muziek voortbracht, ongehinderd door de omstandigheden en de wisselingen van het lot.

Net als het beeld van de geniale met goddelijke gaven uitgeruste componist is ook het latere filmbeeld van Mozart nogal karikaturaal: het superwezen tegenover de deugniet. Maar net als alle karikaturen hebben deze beide een basis in de werkelijkheid. Er doen talloze verhalen over Mozart de ronde waarin hij een volledige symfonie zou hebben geschreven tijdens een reis per postkoets of een heel strijkkwartet tijdens het biljarten. Veel van zijn manuscripten bevatten geen correcties, net alsof hij dictaat opnam van een muzikale almachtige. Maar Mozart bestempelen als een briljante freak die muziek uitademde zoals anderen lucht uitademen doet hem tekort. Mozart bezat een heel zelfbewuste geest en zijn ongeëvenaarde manier van componeren was gefundeerd op een grondige kennis van de tradities waarbinnen hij opereerde. Hij propte meer werk in een paar decennia dan de meeste andere componisten gedurende een lang leven. De poging van Ludwig von Köchel uit 1862 om Mozarts werken in chronologische volgorde te boeken, leverde ruim zeshonderd werken op.

Belangrijk voor een beter begrip van zijn muziek is het verder nuttig te weten dat hij min of meer gedwongen schreef voor een maatschappij waarin hij niet langer geloofde. Dat die muziek juist in zijn geboortestad Salzburg tijdens de festivals floreert voor bezoekers die voornamelijk zijn gerekruteerd uit kringen van yuppen en welgestelden is in dit opzicht een fraai blijk van de ironie van het lot.

 

Wat achtergronden

“Het is verkeerd om te denken dat de muziekpraktijk me aanvloog. Weinig anderen zullen zich zoveel moeite hebben getroost om zorgvuldig compositie te studeren als ik. Er is nauwelijks een grote meester op muziekgebied die ik niet grondig en bij herhaling heb bestudeerd.”

Dat schreef Wolfgang Amadeus ooit in een brief aan zijn vader Leopold. De gedachte dat Mozart moest ploeteren en zwoegen om op muzikaal gebied iets tot stand te brengen, past allerminst bij het overgeleverde beeld van de componist. Denk maar aan het toneelstuk en de film Amadeus die dat beeld bevestigt.

We kennen Mozart vooral als het hoogstbegaafde wonderkind dat haast onbewust en schijnbaar moeiteloos een stroom van composities schiep, ongehinderd door de kennis van de hoogte- en dieptepunten van de menselijke ervaring. Het is een heel verlokkend beeld, dat door het succes van die film werd versterkt. Het leek wel een marketing truc om een karikatuur van de componist te schetsen als productieve, schreeuwerige superrakker. Zoals elke karikatuur vertoont het wel de nodige overeenkomst met de werkelijkheid. Talloze verhalen over Mozart doen de ronde, waarin sprake is van het componeren van een hele symfonie op weg in een postkoets. Menig manuscript van hem is gevrijwaard van doorhalingen, correcties of nieuwe vondsten. Het is alsof hij muziekdictaat nam van de Almachtige.

Maar om Mozart te bestempelen als een briljante freak die muziek uitademde zoals normale mensen dat met lucht doen, is een miskenning van de werkelijkheid. Een dergelijk opvatting doet hem ook onrecht. Mozart beschikte over ongelooflijk grote gaven en over een zelfbewuste geest; het gemak waarmee hij muziek in tal van genres leverde was echter inderdaad gebaseerd op een grondige kennis van de tradities waarbinnen hij werkte.

Hij schreef meer composities in een bestek van enige tientallen jaren dan menige componist in een lang leven. De eerste poging om die werken te catalogiseren werd in 1862 met een publicatie van Ledig Von Kogel ondernomen. Die catalogus bevatte meer dan 600 chronologisch gerangschikte nummers; nog steeds geldt deze catalogus als maatstaf.

Dankzij mensen als onder meer de schrijver Hildesheim, de musicoloog Robbins Landon, de dirigent Harnoncourt en de kritische Neue Mozart Ausgabe van uitgeverij Bärenreiter is afgerekend met verouderde opvattingen.

Mozart begon zijn professionele loopbaan al heel vroeg natuurlijk. Op zijn derde leerde hij al pianospelen en vanaf zijn vijfde componeerde hij; al toen hij zes was leerde hij zonder formele lessen het vioolspel. In de jaren na 1762 maakte hij met zijn eveneens begaafde oudere zusje Maria Anna (Nannerl) tournees door West-Europa aan de hand van zijn vader. Gedurende die reizen, die hem onder meer ook naar het hof in Den Haag voerden, maakte hij kennis met invloedrijke figuren als Lodewijk XV in Versailles en George III in Londen. Pas toen hij tien was, in 1766 dus, keerde hij terug naar zijn geboorteplaats Salzburg. Al twee jaar later voltooide hij zijn eerste tweetal opera’s en reisde hij naar Italië waar hij werd uitgeroepen tot het allegrootste muziekgenie”.

Terwijl hij in Rome was, hoorde hij een uitvoering van Allegri’s Miserere en noteerde de muziek daaruit uit zijn geheugen, ondanks de autoriteiten die hadden geweigerd hem inzage te verlenen in het manuscript. Na terugkeer in Oostenrijk en meer reizen naar Italië kwam hij in dienst van de aartsbisschop van Salzburg, Hieronymus Colloredo. Erg gesteld waren beiden niet op elkaar, aan conflicten was geen gebrek. Na vijf frustrerende jaren ging de jonge Mozart opnieuw op tournee, ditmaal met zijn moeder.

In 1778, toen ze in Parijs waren, overleed Mozart moeder. Ontdaan bleef hij op 22-jarige leeftijd achter. Omdat het hem niet zoals bijvoorbeeld Haydn was gelukt om ergens een goede positie aan een hof te verwerven, keerde hij terug naar Salzburg waar hij twee jaar als hof- en kathedraalorganist werkzaam was. De relatie met de aartsbisschop werd steeds slechter en in 1781 toen een rekest was ingewilligd dat het mogelijk maakte Salzburg te verlaten, werd Mozart letterlijk de deur uitgeschopt door een kamerheer van de kerkvorst.

Het jaar daarop toog hij naar Wenen, waar hij al gauw trouwde met de zangeres Constanze Weber (nadat hij eerder het hof had gemaakt aan haar oudere zus). In Wenen gaf Mozart talrijke concerten als dirigent en pianist. Veel energie stak hij ook in het componeren van opera’s, een genre waarin hij zelfs gemeten aan zijn eigen normen uitblonk, wat bijvoorbeeld bleek toen hij in 1787 kort na de dood van zijn vader binnen een paar maanden Don Giovanni voltooide.

Maar ondanks bepaalde successen als uitvoerend kunstenaar en als operacomponist verkeerde Mozart voortdurend in financiële moeilijkheden. Hij moest regelmatig een beroep doen op de Vrijmetselaars Loge en leende regelmatig geld, vooral bij de heel loyale Michael Puchberg.

Mozarts drie laatste levensjaren hadden een heel hectisch karakter en stonden in het teken van nog grotere financiële problemen. De opera Così fan tutte ging in 1790 met succes in première; de in ouderwetse stijl geschreven La clemenza di Tito en de onmiddellijk populaire Die Zauberflöte ontstonden vrijwel gelijktijdig in de zomer van 1791.

Afgemat door overwerk en de zorgen voor zijn zieke vrouw was het nauwelijks verrassend te noemen dat Mozart begon te veronderstellen dat zijn Requiem dat was besteld door een anonieme opdrachtgever, feitelijk voor zichzelf was bestemd. Zonder dat werk te voltooien stierf hij 5 december 1791. Constanze was te verdrietig en ziek om zijn begrafenis in een anoniem graf bij te wonen, een graf dat nooit precies is geïdentificeerd. Tijdenlang gold de theorie (die ook in de film Amadeus een belangrijke rol speelt) dat Mozart zou zijn vergiftigd door rivaal Salieri, maar bevestiging daarvan is nooit gevonden.

Dit bondig opgesomde feitenmateriaal geeft natuurlijk geen goed idee van de complexiteit van Mozarts leven, maar zijn muziek is makkelijker te overzien en te begrijpen. Zoals bij de meeste componisten kunnen we ook bij Mozart scheppingfasen onderkennen. De muziek uit zijn vroege periode is nog geheel in de stijl uit die tijd en er is weinig opmerkelijks aan, behalve het feit dat ze door een jochie werden geschreven.

De ‘middenperiode’ begint op zijn zestiende en in de bewuste periode die negen jaar duurde illustreert de muziek zijn ongelukkige situatie vanwege de beperkingen die de aartsbisschop hem oplegde. Zoals hij in 1778 aan zijn vader schreef: “Vaak is mijn stemming onderhevig aan volkomen lusteloosheid en onverschilligheid; niets geeft me meer voldoening.”

Op zijn vijfentwintigste verbrak Mozart alle banden met de aartsbisschop en dat was het begin van een van de opmerkelijkste perioden uit de muziekgeschiedenis. De lijst van tussen 1781 en 1791 geschreven werken bevat alles waardoor Mozarts grootheid algemeen werd en wordt erkend. Het gaat ook om zijn bekendste, meestgespeelde werken die huns gelijke eigenlijk niet kennen qua prestatie, dieptewerking, afwezigheid van gewichtigdoenerij, helderheid, ontbrekende banaliteit en opvallende helderheid zonder een zweem oppervlakkigheid.

Deze muziek vormt een synthese van talloze verschillende elementen, elk daarvan overgenomen, aangepast en dan op geniale eigen wijze verwerkt. Als reizend virtuoos nam Mozart een enorme verscheidenheid aan Europese muziek in zich op. Engeland, Duitsland, Frankrijk en vooral Italië (en dan weer met name de Italiaanse opera) lieten alle een onuitwisbare indruk op zijn muzikale karakter achter.

Behalve in de operawereld was Mozart – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Haydn en Beethoven – geen vernieuwer. Maar hij blonk wel uit in ieder gangbaar genre uit zijn tijd. Voor Mozarts tijdgenoten had Mozarts vaardigheid iets verbluffends. De componist Dittersdorf vond dat hij “…. De luisteraar ademloos achterliet: want nauwelijks is de ene geweldige gedachte geuit, of de volgende is er alweer en dat gaat zo maar door….”

Tegenwoordig zijn we vertrouwd met zijn overdaad aan invallen en we bewonderen Mozart onder meer voor de manier waarop hij door de grenzen van de altijd wat artificiële grenzen van de rococo uit de achttiende eeuw heen brak door muziek te schrijven die verleidelijk is door een briljante melodiek, maar die ook de ziel raakt met de uitstraling van heel diverse menselijke emoties.

 

De oogst aan muziekconserven

Privé als muziekliefhebber, maar ook beroepsmatig als recensent was 1956 mijn eerste Mozartjaar. Vooral Philips pakte toen royaal uit met een Mozart Editie waarvan Bernhard Paumgartner de artistieke leiding had. Enthousiast had hij in de Köchel catalogus aangekruist wat absoluut moest worden opgenomen, liefst in Salzburg met hemzelf als dirigent, wat niet zo’n goed idee bleek. Er is nauwelijks iets uit die serie over dat beklijft.

Latere, nog vollediger Mozart series van met name Philips en Deutsche Grammophon waren beter met bijvoorbeeld alle symfonieën door Marriner en Krips (Philips) en Böhm (DG), de prachtige vioolconcerten met Grumiaux (Philips), de goede pianoconcerten met Brendel (Philips), die echter werd overtroffen door Perahia (CBS/Sony), de mooie vioolsonates met Szeryng/Häbler (Philips) en de wat popperige pianosonates met Häbler alleen, de fraaie strijkkwartetten door het Italiaans kwartet, de pianotrio’s door het Beaux Arts trio enzovoorts, enzovoorts. Goedkoop verkaveld in de Duo serie is veel van dat fraais nog leverbaar.

Toen kwam in 1991 het volgende groots gevierde Mozartjaar dat opnieuw door Philips uitbundig, dat wil zeggen met ruim een strekkende meter cd’s is gevierd. Daarvoor werd voornamelijk teruggegrepen op ouder, maar daarom ook opnametechnisch niet minder materiaal. Maar het destijds uit de jaren zestig en zeventig bekende geheel is afgelopen jaar nog eens op 180 cd’s, verdeeld over 17 genres opnieuw uitgebracht (Philips 464.660-2). Universal, puttend uit de rijke archieven van Deutsche Grammophon, Decca en Philips samen bracht daarnaast als Mozart forever een box uit met 20 cd’s waarin tal van kunstenaars van Abbado tot Wunderlich zijn vertegenwoordigd

Wie zijn Mozart op eenvoudige wijze zo compleet mogelijk wil bezitten kan niet beter doen dan hem zo in bulk aan te schaffen, met het risico dat ruim 75% nooit echt wordt beluisterd. Waarom ook Mozart tot de laatste noot volledig? Er zit best van ‘een cent de el’ werk tussen.

Natuurlijk is in 2006 ook veel aandacht besteed aan de honderdste verjaardag van Sjostakovitsj (1906-1975); dat Schumann (1810-1856) dan 150 jaar geleden stierf en dat Pachelbel (1653-1706) ook net driehonderd jaar dood is, zal wel ongemerkte voorbijgaan.

De meeste muziekliefhebbers zullen waarschijnlijk ook waar het om Mozart gaat heel selectief te werk gaan. Iedereen zal daarbij zijn eigen criteria, zijn eigen sim- en antipathieën in het geding brengen. Mag ik een persoonlijke voorzet geven? Met steeds vooropgesteld de artistieke waarde en de opnamekwaliteit als van ondergeschikt belang.

 

Symfonieën

Mozarts 41+ symfonieën vertegenwoordigen slechts een fractie van zijn enorme productie aan orkestwerken. Maar het is wel een heel wezenlijk deel, vooral wanneer we beseffen dat Mozart in tegenstelling tot bijvoorbeeld Haydn en andere voorgangers niet werkte onder omstandigheden die een garantie boden dat deze werken ook zouden worden uitgevoerd.

Bovendien vormen Mozarts symfonieën, opnieuw in tegenstelling tot die van Haydn, geen uniform geheel. Het eerste twaalftal is een groep vrij gewichtloze scheppingen van een uiterst begaafde en productieve jongen en zelfs de symfonieën uit wat we de ‘middenperiode’ zouden kunnen noemen bevatten nog veel routineuze 'een cent de el’ muziek. Op een paar uitzonderingen na, zoals de nrs. 25, 28, 28 en 31. Dit betekent dat het – tenzij men een manie heeft voor volledigheid – dat het niet zo zinvol is om een complete uitgave van Mozarts symfonieën aan te schaffen.

Alleen de latere werken, vanaf nr. 35 vormen een ander, veel belangrijker verhaal. En met name het laatste drietal, nr. 39-41 vormt een groot hoogtepunt in Mozarts oeuvre. Nog geen anderhalf uur muziek, maar wat voor muziek! Deze werken ontstonden zonder opdrachtgever in minder dan zes weken tijd en bovendien in een periode waarin Mozart andere muziek moest schrijven om aan het hoognodige geld te komen. Dit drietal meesterwerken vormt de uitdrukking van een innerlijke drang die op totale bevrediging was gericht.

 

Compleet. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 453.231-2 (10 cd’s).

Compleet. Academy of St. Martin-in-the Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 464.770-2 (12 cd’s).

 

Symfonieën nr. 25, 28, 29 en 35

Vier Salzburgse symfonieën van Mozart als late tiener. Nr. 25 uit 1773 is een typisch Sturm and Drang werk in de dramatisch-rusteloze toonaard g-klein die bij Mozart altijd een bijzondere, geagiteerde betekenis heeft. Het Allegro con brio begindeel heeft passie en vaart. Nummer 29 van de 19-jarige Mozart is altijd vrij populair geweest met zijn briljante inslag, zijn elegante andante en menuet en zijn energieke finale.

Acht jaar later, in 1782, schreef Mozart een Serenade voor de verheffing in de adelstand van Sigmund Haffner, een vriend van de familie. Vandaar de bijnaam van nr. 35: Haffner symfonie als derivaat van die serenade. Een luchtig, maar kernachtig werk dat dramatisch begint. De resterende delen ademen nog vooral die serenadegeest: een lyrisch langzaam deel, een levendig menuet en een heel snelle opera buffa finale.

 

Symfonieën nr. 25, 28 en 29. Praags kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80165.

Symfonieën nr. 28, 29 en 35. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 48063.

 

Symfonieën nr. 36 en 38

In oktober 1783 reisden Mozart en zijn vrouw terug naar Wenen vanuit Salzburg (waar hij Constanze had voorgesteld aan zijn onwelwillende vader) toen ze de reis onderbraken in Linz waar de muziekliefhebber graaf Thun woonde. Omdat deze een symfonie nodig had voor een ingelast concert, schreef Mozart ter plekke vliegensvlug zijn Symfonie nr. 36 die dus de naam Linzer Sinfonie kreeg. Het gaat om een rijk georkestreerd vrij ceremonieel werk waarin ook in het langzame deel gebruik wordt gemaakt van trompetten en pauken. De ietwat gekunstelde mengeling van het intieme en het grandioze maakte diepe indruk bij de Weense première en deze symfonie bleef altijd een van Mozarts persoonlijke favorieten

Drie jaar gingen voorbij eer Mozart zijn Symfonie nr. 38 schreef, munt slaande uit zijn grote populariteit in Praag, waar Le nozze di Figaro zou worden opgevoerd. Deze Praagse symfonie betekent een tijdelijke terugkeer tot de driedelige symfonie in Italiaanse stijl, maar hij bevat ook elementen van Figaro in de sprankelende finale. Het werk lijkt ook vooruit te lopen op Don Giovanni met zijn duistere inleiding en zijn sombere langzame deel. Dit werk vormt een passende inleiding op de drie grote laatste symfonieën.

 

Symfonieën nr. 39-41

Symfonie nr. 39 is en vriendelijk lachend werk, vervuld van zonlicht en tere, vloeiende melodielijnen. Maar het werk begint met een enigszins scherpe, bozige inleiding en de herfstige gloed van het langzame deel wordt onderbroken door duistere mineur interrupties. Deels vloeit dat ambivalente karakter voort uit de manier waarop Mozart de rijke houtblazerskleuren van twee klarinetten, twee fagotten en een fluit gebruikt.

Symfonie nr. 40 heeft een tragischer inslag en is uniek als een duidelijk tragischer uiting vergeleken met alles wat hieraan in Mozarts symfonieën voorafging. Het karakter wordt meteen duidelijk bepaald in het opmerkelijke eerste deel, een briljant concept dat – net als het begin van Beethovens Vijfde – is gebaseerd op één enkel, dwingend motief met een voornamelijk ritmische signatuur. Ook het langzame deel heeft ook een diep spiritueel karakter, al zijn de meningen van de commentatoren verdeeld of dat juist somber of eerder optimistisch van aard is.

Het was de verheven en keizerlijke aard van Symfonie nr. 41 die aanleiding waren voor de bijnaam Jupiter symfonie aan het begin van de negentiende eeuw. Aanleiding waren het marskarakter van het begin en de stoere inbreng van trompetten en pauken. Haydn leverde een perfecte echo in het middendeel van zijn Symfonie nr. 98 als eerbetoon aan zijn vriend en voormalige leraar. Op het punt van complexiteit en meeslependheid is er bij Mozart niets vergelijkbaars wat de finale betreft. Hij hanteert niet minder dan zes thema’s en houdt deze goochelend alle in de lucht totdat hij ze in de coda heel vernuftig verenigt.

 

Symfonieën nr. 29, 31-36 en 38-41. English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 442.604-2 (5 cd’s).

Symfonieën nr. 29, 35 en 41. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 446.225-2.

Symfonieën nr. 32, 35, 36, 39 en 41. Schots kamerorkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Virgin 561.451-2 (2 cd’s).

Symfonieën nr. 36 en 38. Praags kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80148.

 

Pianoconcerten

Mozarts 27 pianoconcerten domineren zijn concertante werken en ze zijn bijzonder consistent qua vorm. Achttiende eeuwse piano’s waren nog niet in staat om in dynamisch opzicht goed de strijd met het orkest te kunnen aangaan, hoe klein zo’n orkest ook werd gehouden. Vandaar dat Mozart zich veiligheidshalve meestal beperkte tot het simpele beurtelings uitwisselen van ideeën. Het orkest speelt een thema dat dan wordt opgepakt en uitgewerkt door de pianist en vice versa.

Op één na beginnen alle concerten met een orkestrale inleiding waarin het hoofdthema en de andere relevante thema’s worden voorgesteld. Daarna neemt de piano het over. Maar ook al is de structuur in essentie vrijwel steeds hetzelfde, de blijken van inventiviteit en afwisseling binnen die structuur zijn verrassend groot. Aanvankelijk kan de muziek wat broos lijken, maar achter die elegante faade schuilt een geest die is vervuld van een enorme verbeeldingskracht.

Mozart schreef geen wezenlijk pianoconcert totdat hij zeventien was (de eerste vier concerten zijn bewerkingen van andermans materiaal) en dus biedt dit genre bij hem een veel grote mate aan consistentie dan bijvoorbeeld de symfonieën. De kwaliteit is ook uniform uitstekend.

Hier is het de moeite waard om in de complete reeks te investeren, maar wie zich wil beperken, kan terecht bij de hieronder beschreven werken uit de vroege-, middenperiode en uit de late piekperiode.

 

Concert voor 2 piano’s en orkest; Pianoconcert nr. 27. Emil en Elena Gilels met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 463.652-2.

 

De 27 pianoconcerten. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony 46441 (12 cd’s). Hieruit: Pianoconcerten nr. 15 en 16. Sony 37824 (12 cd’s).

23 pianoconcerten. András Schiff met de Camerata academica Salzburg o.l.v. Sandor Végh. Decca 448.140-2 (9 cd’s). En hieruit de losse cd’s.

 

Pianoconcert nr. 9 Jeunehomme

In 1774 ontstond het Negende pianoconcert als eerste Mozartiaanse wonderwerk in dit genre. Het werd geschreven voor de Franse virtuoze Mlle Jeunehomme en valt meteen op doordat dit het enige Mozartconcert is waarin de solist en niet het orkest inzet. De solist levert dus meteen een visitekaartje af. Maar hoogtepunt uit dit werk is het plechtige andantino in c-klein, een soort imitatie van een vocaal recitatief; Einstein omschreef het als Mozarts Eroica.

 

Pianoconcerten nr. 9, 20, 23 en 24. Mikhael Pletnev met de Deutsche Kammerphilharmonie. Virgin 567.126-2 (2 cd’s).

Pianoconcerten nr. 9 en 18. Leif Ove Andsnes met het Noors kamerorkest. EMI 557.803-2.

Pianoconcerten nr. 9 en 21. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony SK 34562.

 

Pianoconcert nr. 12

Het kostelijke twaalfde pianoconcert in A KV 414 ontstond in 1782, kort nadat Mozart ontslag had genomen bij de aartsbisschop van Salzburg. Mogelijk is de overdaad aan melodische inventiviteit die uit het eerste deel spreekt een blijk van zijn opluchting daarover. Alleen het plechtige tweede deel dat begint met een thema van de kort tevoren gestorven J.C. Bach tempert de algemene uitbundigheid van het werk.

Dit werk was er eentje uit een groep van drie waarover Mozart aan zijn vader schreef: “Deze concerten zijn een gelukkig medium tussen wat te makkelijk en wat te moeilijk is; ze zijn heel briljant, vallen aangenaam op het oor en zijn natuurlijk zonder leeg over te komen. Hier en daar zijn passages waarover ook kenners tevreden kunnen zijn, maar die passages zijn dusdanig geschreven dat leken er ook aangenaam door getroffen zullen zijn, al weten ze niet waarom.”

 

Pianoconcerten nr. 11, 12 en 14. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony SK 42243.

Pianoconcerten nr. 12 en 19. Maria João Pires met het kamerorkest Lausanne o.l.v. Armin Jordan. Warner 2564-80161-2

 

Pianoconcert nr. 15

Dit werk markeert een keerpunt in Mozarts ontwikkeling van de vorm in de richting van meer expressie en distinctie. Hij volgde een initiatief van de Mannheimse school die de orkestrale kleurmogelijkheden vergrootte door toevoeging van meer blaasinstrumenten. Mozart koos hier ook voor uitgebreider lezersgroep met een nadrukkelijk persoonlijke inbreng. Zeker in de hoekdelen vinden mooie uitwisselingen van thema’s plaats tussen de strijkers en de blazers.

In het meditatieve middendeel maakt Mozart voor het eerst in zijn concerten gebruik van de variatievorm. Het is een heel subtiel deel waarin een elegant hoogtepunt wordt bereikt in het midden waar de lezersgroep een thema speelt tegen een achtergrond van strijkers pizzicati en golvende arpeggio’s van de piano. Het werk eindigt met een typisch aanstekelijk Mozartiaans rondo.

 

Pianoconcerten nr. 15 en 16. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony SK 37824.

 

Pianoconcert nr. 20

In 1785 ging meteen in pianoconcert nr. 20 de emotionele inhoud van de muziek een grotere rol spelen, zeker in de duisterder sfeer van dit werk in d-klein. Voor Mozartiaanse begrippen klinkt de inzet dreigend en gespannen met zijn syncopen die welhaast vooruit lijken te lopen op de felle, schaduwrijke wereld van Don Giovanni, een werk dat twee jaar later ontstond. Die gespannen, sombere sfeer wordt getemperd in de rustige, zonnige Romanze die wel eens als te vlot en eenvoudig is bestempeld. Het is vrijwel zeker dat Mozart van de solist verwachtte dat het hoofdthema telkens wanneer het terugkeert wordt versierd, wat tegenwoordig helaas maar zelden het geval is.

De finale is een adembenemende roetsjbaan met als beginpunt een opwaarts strevend arpeggio dat bekend is onder de naam “Mannheimse raket”. Ook in dit deel lijkt Don Giovanni al wat schaduwen vooruit te werpen door de manier waarop felle energie wordt gecontrasteerd met komische opera buffa momenten.

 

Pianoconcerten nr. 20, 21, 25 en 27. Friedrich Gulda met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 453.079-2 (2 cd’s).

Pianoconcerten nr. 20 en 21. András Schiff met de Camerata academica Salzburg o.l.v. Sandor Végh. Decca 430.510-2.

Pianoconcerten nr. 20 en 27. Murray Perahia met het Engels kamerorkest. Sony SK 42241.

 

Pianoconcert nr. 21

Net als het voorafgaande concert nr. 20 behoort het concert nr. 21 in harmonisch opzicht dezelfde wereld van Mozarts late opera’s. Maar in dit geval gaat het meer om Così fan tutte dan om Don Giovanni. Het wat springerige begin in marstempo maakt al gauw plaats voor een zangeriger piano inbreng.

Het dromerige langzame deel met zijn fraaie stijgende pianomelodiek tegen een achtergrond van gestage tripletten van het orkest is overbekend geworden omdat het werd gebruikt als soundtrack van de tamelijk sentimentele film Elvira Madigan. Maar het karakter van dit werk is sereen en allerminst sentimentaal, het bevat heerlijke melodieën en in de finale is alle ruimte voor solistische virtuositeit in het briljante passagewerk waar het Weense publiek zo dol op was.

 

Pianoconcerten nr. 21 en 17. Maria João Pires met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 439.941-2.

Pianoconcerten nr. 21 en 22. Annie Fischer met het Philharmonia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 562.750-2.

Pianoconcerten nr. 23 en 21. András Schiff met de Camerata Academica Salzburg o.l.v. Sandor Végh. Decca 430.510-2

 

Pianoconcert nr. 23

Het pianoconcert nr. 25 in de zonnige toonaard A-groot is waarschijnlijk het populairste uit de reeks van zevenentwintig. Meteen het eerste thema ademt al een geest van ongedwongenheid. Aan het eind van het eerste deel wordt dat vervangen door een eerder overpeinzend thema dat door het orkest wordt ingezet. De piano weeft daar subtiele filigraandraden doorheen.

Het adagio in de zelden gebruikte toonsoort fis-klein is een van de mooiste in zijn soort. Het maakt vooral indruk door de uiterste eenvoud van zijn tere thema, dat in de verte herinnert aan dat uit het langzame deel van de eerdere Pianosonate in F KV 280. Opnieuw volgt dan een uitermate levendige finale waarin de blazers een opvallend grote rol spelen.

 

Pianoconcerten nr. 23 en 21. András Schiff met de Camerata Academica Salzburg o.l.v. Sandor Végh. Decca 430.510-2

 

Pianoconcert nr. 24

Hoewel Mozart het vierentwintigste concert kort na het drieëntwintigste schreef in 1786 is dit tweetal volkomen verschillend van aard. Hier keert Mozart in de toonaard c-klein terug naar de duistere stijl van concert nr. 20. Verder is dit het grootschaligste werk uit de reeks met een blazersectie die is aangevuld met trompetten en pauken. Van die instrumenten wordt niet alleen een nogal militante, maar ook een dreigende sfeer verwacht. Opnieuw zijn er omineuze momenten waarin men aan Don Giovanni wordt herinnerd.

Het uitgebreide eerste deel wordt gedomineerd door een pakkend beginthema dat een sfeer van verzet oproept. Het nogal getemperde langzame deel wordt gevolgd door een allegretto in variatievorm. Een heel briljant deel waarin de oorspronkelijke tragische sfeer terugkeert. Het uitdagende coda werd erg geroemd door Beethoven, die iets daarvan liet doorklinken in zijn Appassionata pianosonate.

 

Pianoconcerten nr. 24 en 23. Mikhail Pletnev met de Deutsche Kammerphilharmonie. Virgin 759.280-2.

 

Pianoconcert nr. 27

Dit is Mozarts laatste pianoconcert; hij voltooide het 5 januari 1791, elf maanden voor zijn dood. Het karakter van het werk dat ontstond na twee moeilijke jaren waarin zijn financiële situatie vrij uitzichtloos was geworden en zijn relatie met Constanze onder druk stond.

Het is misschien ook het minst virtuoze onder Mozarts pianoconcerten; introspectie en berusting kenmerken dit late werk. Sommige commentatoren hebben gemeend in dit werk een bewust iets van de aankondiging van het naderende afscheid te horen.

 

Pianoconcert nr. 27; Concert voor 2 piano’s en orkest. Emil (en Elena) Gilels met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 463.652-2.

 

Vioolconcerten

Toen hij negentien was, schreef Mozart vijf vioolconcerten op instigatie van zijn vader (die een uitmuntend vioolpedagoog was) die veronderstelde dat zijn zoon daarmee overal een grote naam zou maken.

Mozarts vijf vioolconcerten (plus wat losse delen en dubieuze concerten) ontstonden kort na elkaar in 1775 in Salzburg, mogelijk deels voor eigen gebruik. De manier waarop zijn stijl zich hier in kort bestek ontwikkelt, is verbluffend. Wat het vijfde concert onderscheidt van zijn voorgangers, is het belangrijker, gelijkwaardiger aandeel van het orkest. In de eerdere werken heeft het een louter begeleidende rol. Alle melodieën liggen makkelijk in het gehoor en zijn makkelijk te onthouden. De eerste delen hebben telkens vooral virtuoze aspecten, de middendelen zijn teer, de finales gedurfd en vrij wild. Vooral die van het Vijfde concert met zijn ‘Turkse’ episode die inhaakt op de toenmalige belangstelling voor alles wat Ottomaans was.

De Italiaanse violist en concertmeester van het Salzburgse orkest hield deze werken ten doop.

 

De vijf vioolconcerten; Adagio; Rondo. Julia Fischer met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Yakov Kreizberg. Pentatone PTC 5186-064, 5186-094 (2 cd’s).

De vijf vioolconcerten; Adagio; Rondo; Concertante symfonie. Arthur Grumiaux en Arrigo Pelliccia met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis c.q. het Philharmonia orkest o.l.v. Raymond Leppard. Philips 438.323-2 (2 cd’s).

Vioolconcerten nr. 1, 3 en 4. Viktoria Mullova met het Orchestra of the age of musical enlightenment. Philips 470.292-2.

Vioolconcerten nr. 4 en 5. Anne Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 457.746-2.

 

Concertante symfonie voor viool, altviool en orkest

Vier jaar nadat de vioolconcerten waren geschreven, ontstond Mozarts feitelijk beste werk voor solo strijkers. Hij noemde het Concertante symfonie om de banden met het oude Concerto grosso te onderstrepen waarin twee solostrijkers hechter waren geïntegreerd in het begeleidende ensemble dan in de gewone concertvorm.

De magische inzet van de viool onderstreept dat aspect: deze vloeit logisch voort uit een lang aangehouden noot als het orkest stil valt. Vanaf dat moment ontwikkelt zich een kostelijke conversatie tussen beide instrumenten en het orkest waarbij de viool minder ernstig klinkt dan gewoonlijk omdat Mozart hem een halve toon hoger liet stemmen dan gewoonlijk.

Het langzame deel is het hoogtepunt uit het werk, een heel gevoelig lamento in operastijl waarin beide solo instrumenten lange solpassages hebben voordat ze een canonische frase rond elkaars melodieën gaan weven. Zowel dit deel als de uitgelaten finale bevatten citaten uit het werk van Michael Haydn (een broer van de beroemder Joseph) die mogelijk bij de première de altvioolpartij voor zijn rekening nam.

 

Concertante symfonie; Vioolconcert nr. 2. Augustin Dumay en Veronika Hagen met de Camerata Academica Salzburg. DG 459.675-2.

Concertante symfonie; Concertone; Rondo. Itzhak Perlman en Pinchas Zukerman met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. DG 415.486-2.

 

Concerten voor blazers

Van de overige concerten is vooral het Klarinetconcert een hoogtepunt uit Mozarts oeuvre, maar de andere concerten – twee voor fluit (waarvan eentje eigenlijk voor hobo), vier voor hoorn en een voor de fluit/harpcombinatie – zijn ook niet te versmaden.

 

De twee fluitconcerten; Andante voor fluit en orkest; Fluit/harpconcert. Konrad Hünteler en Helga Storck met het Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 442.148-2.

De twee fluitconcerten; Fluit/harpconcert. Emmanuel Pahud en Marie-Pierre Langlamet met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. EMI 556.365-2.

Hoboconcert. Douglas Boyd met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Paavo Berglund. ASV CDDCOE 808.

Fagotconcert. Valeri Popov met het Russisch staatsorkest o.l.v. Valery Polyanski. Chandos CHAN 9656.

 

Klarinetconcert

Mozarts helaas enige klarinetconcert is jarenlang het onderwerp van controverses geweest. Het is ongetwijfeld met mooiste klarinetconcert ooit, maar niemand weet precies hoe groot het aandeel van Mozart zelf hierin is. Van 199 maten uit het eerste deel bestaat namelijk geen eigenhandig door de componist geschreven manuscript.

Zeker is wel dat het werk uit Mozarts laatste levensjaar dateert, vandaar ook dat het een rijpe, ingetogen, herfstige sfeer ademt.

Het concert heeft een unieke melancholieke schoonheid, waarbij de diepste emoties blijken in het elegische langzame deel. Het stuk werd geschreven voor Mozarts vriend en mede Vrijmetselaar Anton Stadler die speelde in het Weense hoforkest en die zorgde voor een uitbreiding naar een lager register van de klarinet, vandaar dat men tegenwoordig liever naar de bassethoorn grijpt. Mozart buitte dat gegeven uit en er is menige passage waarin de muziek lijkt te worden ondergedompeld in kostelijke vloeibare honing.

 

Klarinetconcert; Klarinetkwintet. Thea King met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate c.q. het Gabrieli kwartet. Hyperion CDA 66199.

Sabine Meyer met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. EMI 556.832-2.

Michael Collins met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 457.652-2.

 

De vier hoornconcerten

Een van Mozarts langste vriendschappen was die met een ander lid van het Salzburgse hoforkest, de hoornist Joseph Leutgeb die vaak het slachtoffer was van Mozarts ruwe humor. In 1777 verhuisde Leutgeb naar Wenen om daar zijn muzikale loopbaan voor te zetten, maar om voldoende in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, had hij ook een kaashandel.

Hij bestelde een hoornconcert bij Mozart, maar kreeg er uiteindelijk vier plus een hoornkwintet. Enigszins verwarrend is van nr. 1 bekend dat het eigenlijk nr. 4 zou moeten zijn; het werd onvoltooid nagelaten bij Mozarts dood.

Hoewel het zeker niet gaat om belangrijke, diepgravende muziek van Mozart, geven deze werken toch veel plezier. Zeker nr. 3 en 4 zijn de moeite waard met hun serene middendelen waarin de pure hoorntoon als het goed gaat is te bewonderen. De onstuimige finales hebben zo passend bij de hoorn een uitgesproken jachtkarakter.

In Mozarts dagen werden de solopartijen gespeeld op ongeventileerde hoorns wat de uitvoering een stuk moeilijker en riskanter maakte. Tegenwoordig is die ‘authentieke’ aanpak gelukkig ook weer in zwang gekomen.

 

De vier hoornconcerten. Dennis Brain met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.898-2.

De vier hoornconcerten; 2 Rondo’s; Fragment. Michael Thompson met Bournemouth Sinfonietta. Naxos 8.553592.

 

Ouvertures

Capella Istropolitana o.l.v. Barry Wordsworth. Naxos 8.550185.

Dresdens Staatsorkest o.l.v. Colin Davis. RCA 74321-68004-2.

 

Dansen en marsen

Selectie. Orpheus kamerorkest. DG 429.783-2.

Duitse dansen. Selectie. Capella Istropolitana o.l.v. Johannes Wildner. Naxos 8.550412.

 

3 Divertimenti voor strijkers

Musici de Montréal o.l.v. Yuri Turovsky. Chandos CHAN 9045.

 

Divertimento nr. 17; Serenades nr. 6 en 13

Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 474.272-2 (2 cd’s).

 

Divertimenti en serenades voor blazers

Consortium classicum. CPO 999.822-2 (7 cd’s).

 

Serenades

Behalve dat Mozart heel veel tamelijk grootschalige muziek – opera’s, symfonieën, concerten – schreef, componeerde hij ook een enorme hoeveelheid lichtere muziek voor verstrooiing en voor speciale gelegenheden (bruiloften en partijen, feesten) met een min of meer formeel karakter Muziek die niet zelden buiten werd gespeeld. Het gaat om het domein van de Duitse dansen, de divertimenti en de serenades.

De begrippen divertimento en serenade zijn tamelijk uitwisselbaar, hoewel een serenade logischerwijze meer speciaal voor uitvoering ’s avonds was gedacht. De Duitse term Nachtmusik was ook gangbaar. Het gaat hier in essentie om achtergrondmuziek die tijdens feestmaaltijden werd uitgevoerd terwijl gesprekken gewoon doorgingen. Maar die beperkingen weerhielden Mozart er niet van om voor zulke gelegenheden heel gedistingeerde, mooie muziek te schrijven die verdient op zichzelf te worden beluisterd.

Een serenade gehoorzaamde nooit aan vaste vormprincipes, maar hij is wel altijd meerdelig. Zo is de Haffner serenade een soort miniatuur Concertante symfonie, de Gran Partita is louter voor blazers (met een enkele contrabas) en nr. 13, de Kleine Nachtmusik als beroemdste uit de reeks, oorspronkelijk voor strijkkwartet en contrabas.

 

Serenades nr. 6 Serenata notturna, 7 Haffner, 9 Posthorn en 13 Eine kleine Nachtmusik. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 464.022-2 (2 cd’s).

 

Serenade nr. 10 Gran Partita

Aan het begin van de jaren 1780 waren blaasensembles erg populair in Wenen. Zelfs de keizer bezat er eentje. Het grootste meesterwerk van Mozart in dit genre is de Serenade nr. 10, beter bekend als de Serenade voor 13 blazers (hoewel het dus feitelijk voor 12 blazers en contrabas is) of Gran Partita. Er heerst nog enige twijfel of Mozart het werk heeft geschreven voor zijn eigen bruiloft, maar waarschijnlijker is dat hij het werk componeerde voor een benefietconcert van zijn oude vriend, de klarinettist Anton Stadler.

Klarinetten en bassethoorns (een lager gestemde klarinetvorm) vormen gevieren een substantieel gedeelte van de bezetting, maar de grote glorie van dit werk schuilt in de manier waarop de verschillende instrumenten en instrumentgroepen beurtelings op de voorgrond treden en zich weer terugtrekken, op die manier telkens de stemming van elk der zeven delen dicterend.

Kern en hoogtepunt van het werk is het Adagio dat heel bescheiden begint totdat een fraaie hobomelodie opduikt. Een moment van hartveroverende magie.

 

Serenade nr. 10, Gran Partita. Nederlands blazersensemble. NBE Live NBECD 017.

Serenades nr. 10, Gran Partita, 11 en 12. Amadeus Winds o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 458.096-2 (2 cd’s).

Serenade nr. 10, Gran partita; Divertimento nr. 3. Ensemble Zefiro. Astrée E 8605.

 

Serenade nr. 13 Eine kleine Nachtmusik

Dit is het muziekwerk dat iedereen die in zelfs maar vluchtig contact kwam met ‘klassieke muziek’ kent, of zelfs de beginmaten kan neuriën. Ondanks die populariteit heeft het werk iets mysterieus. Het werd in 1787 geschreven, in de periode waarin Mozart aan de tweede akte van Don Giovanni werkte. Maar ter ere van welke gelegenheid is onbekend.

De bezetting van strijkkwartet plus contrabas is heel specifiek, maar tegenwoordig wordt het stuk gangbaar door een klein strijkorkest gespeeld. Het gaat hier zonder meer om een van Mozarts zonnigste composities, vanaf het pakkende begin tot en met de sprankelende finale. Alleen uit het lome tweede deel spreekt iets van onrust – een kortstondig blijk van agitatie – en verder is alles sereen en rustgevend.

 

Serenade nr. 13 Eine kleine Nachtmusik; Ein musikalischer Spaß; Duitse dansen. Orpheus kamerorkest. DG 429.783-2.

 

Kamermuziek

Tegen het midden van de achttiende eeuw gingen bepaalde instrumentale combinaties tot de gevestigde orde behoren; ze kregen een permanent karakter en smeekten als het ware om passende muziek. Dergelijke muziek werd doorgaans besteld door aristocratische opdrachtgevers of werd geschreven met publicatie als belangrijkste doel. Het ging dan om amateuristische muziekbeoefening op hoog niveau door de middenklasse. Een activiteit die sterk in opkomst was.

Mozart schreef sinds zijn twaalfde veel kamermuziek en hield die activiteit tot zijn dood toe vol. Een echte vernieuwer was hij niet, maar hij assimileerde met ongelooflijk inzicht de ontwikkelingen en vernieuwingen van anderen. Bovenal bouwde hij voort op de grote verworvenheden van Haydn en maakte met name het strijkkwartet tot een vehikel voor complexe muzikale discussie en het uiten van persoonlijke visies.

In de beste en mooiste kamermuziek van Mozart – de laatste tien strijkkwartetten, de middelste twee strijkkwintetten en het klarinetkwintet – zijn de thematische ontwikkeling en de intens persoonlijke expressie steeds in wonderbaarlijk evenwicht.

 

Strijkkwintetten nr. 3 en 4

In Mozarts tijd bestond een strijkkwintet uit een strijkkwartet met een extra altviool. Met deze extra middenstem waren betere contrapuntische effecten bereikbaar. In het voorjaar van 1787, kort na het succes van Le nozze di Figaro in Praag, schreef Mozart twee van dergelijke kwintetten, het ene in C-groot, het andere in g-klein. Ontstaan in een periode waarin hij berustte in de onverschilligheid van de Weense muziekliefhebbers voor zijn muziek, lijken beide stukken alleen en voornamelijk te zijn geschreven om aan een eigen innerlijke behoefte te voldoen. Beide hebben daarom ook een heel persoonlijk karakter. C-groot is niet een toonaard die geschikt is om al te persoonlijke uitingen te doen, maar nr. 3 in g-klein – altijd al een bijzondere toonaard bij Mozart – is een milddramatisch werk vol stemmingswisselingen. Het beginthema van het lange eerste deel is onvergetelijk. Het spreekt van zelfvertrouwen en vastbeslotenheid in het aangezicht van toenemende wanhoop. Het eigenlijk verschrikkelijk grauwe derde deel (dat wel is gezien als voorgevoel van de dood) behoort tot de kernachtigste uitingen van Mozart op kamermuziekgebied.

 

De zes strijkkwintetten. Grumiaux ensemble. Philips 422.511-2 (3 cd’s).

Strijkkwintetten nr. 3 en 4. Markus Wolf met het Alban Berg kwartet. EMI 749.085-2.

 

Klarinetkwintet

Mozart ontmoette de klarinettist Anton Stadler in 1782 en beide mannen – allebei Vrijmetselaar - werden hechte vrienden. Stadler profiteerde vaak van Mozarts financiële gulheid ook al had de componist het zelf niet rijk; het deed ook geen afbreuk aan Mozarts grote bewondering voor diens klarinetspel. Die bewonderende waardering resulteerde in een prachtig klarinetconcert, klarinetkwintet en klarinettrio. Vooral bij het eerste tweetal gaat het om absolute meesterwerken die een volledig meesterschap tonen waar het gaat om de benutting van de mogelijkheden van het solo-instrument en de capaciteiten tot klankmenging.

Het kwintet ontstond in 1789 en kreeg laat dat jaar zijn eerste uitvoering, waaraan Stadler en Mozart zelf natuurlijk meewerkten. Mozart had gezorgd dat Stadler ruim baan kreeg om zijn grote mogelijkheden te demonstreren. Maar het werd zeker geen show van vingervaardigheid en andere blijken van virtuositeit. Het tweede deel heeft een duidelijk romantische inslag en de finale straalt onvervuld verlangen uit.

Met zijn enorme palet aan kleuren, extreme emotionele contrasten, prachtige melodieën en een als vernieuwend aandoende exploratie van de mogelijkheden van de klarinet is dit kwintet een van ’s componisten meest karakteristieke en briljante werken.

 

Thea King en het Gabrieli kwartet. Hyperion CDA 66199.

Karl Leister met de Berlijnse solisten. Warner 0927-44350-2.

 

Hoornkwintet, hobokwartet

Hoornkwintet; Klarinetkwintet; Hobokwartet. Anthony Pay, Timothy Brown, Neil Black met het Academy kamerensemble. Philips 422.833-2.

 

Kwintet voor piano en blazers

Kwintet voor piano en blazers. Murray Perahia met leden van het Engels kamerorkest. Sony 42099.

 

De 2 pianokwartetten

Van beide pianokwartetten heeft vooral het eerste – ook weer in een omineus g-klein – de grootste zeggingskracht. Meteen het beginthema is onvergetelijk en zet zich vast in het brein van de luisteraar.

 

De twee pianokwartetten. Sonnerie. ASV CDGAU 212.

Emanuel Ax, Isaac Stern, Jaime Laredo, Yo-Yo Ma. Sony SK 66841.

Pianokwartet nr. 1. Alfred Brendel, Thomas Zehetmair, Tabea Zimmermann en Richard Duven. Philips 446.001-2.

 

Fluitkwartetten

De vier fluitkwartetten. Emmanuel Pahud, Christoph Poppen, Hariolf Schlichtig en Jean-Guihen Queras. EMI 556.829-2.

 

Strijkkwartetten

Mozart schreef in totaal 23 strijkkwartetten, hoewel het niet een genre was dat hem aanvankelijk goed lag. Haydn werd algemeen beschouwd als de grootmeester in deze vorm en het was de publicatie van zijn stel kwartetten op. 33 die Mozart aanspoorde om ook op het hoogste niveau te investeren in dit genre. Tussen 1782 en 1785 schreef hij zijn eerste kwartetten die getuigenis afleggen (“de vrucht van een lange, moeizame poging”) van zijn grote progressie. Hij droeg deze zogenaamde ‘Haydn kwartetten’ nr. 14-19 op aan zijn oudere collega. Hij begon aan deze werken kort nadat hij met Haydn had kennisgemaakt. Hoe en waarom ze elkaar ontmoetten, is onbekend, maar waarschijnlijk troffen ze elkaar tijdens kwartetavonden waar Haydn als tweede violist fungeerde naast Mozarts altviool. Zo geschiedde ook bij dit zestal.

 

De drieëntwintig strijkkwartetten. Quartetto italiano. Philips 422.512-2 (8 cd’s).

 

Strijkkwartetten nr. 14-19 Haydn kwartetten

Alle zes behoren zij tot het mooiste op dit gebied van Mozart. Het tweede uit de serie is een bijzonder kernachtig en vastbesloten werk; volgens Constanze is het trio uit het tweede deel de reactie op haar moeilijke bevalling van hun eerste kind. Het derde kwartet (nr. 16) is opvallend door zijn rijke sonoriteit en de onvoorspelbare harmonieën uit het geheimzinnige langzame deel.

De twee bekendste werken uit de reeks – nr. 17 en 19, beter bekend onder hun bijnamen Jacht- en Dissonanten kwartet – zijn de bekendste strijkkwartetten van Mozart en vormen een ideaal uitgangspunt voor de oningewijde luisteraar. Het Jachtkwartet ontleent zijn bijnaam aan het jachthoornmotief dat kort na de galopperende inleiding opduikt. Het is een duidelijke poging van Mozart om niet alleen vierstemmige harmonie, maar ook een vierstemmige discussie op gang te brengen. Het adagio bevat een rijk klankweefsel dat lijkt vooruit te lopen op vondsten uit het begin van de negentiende eeuw; het menuet is een briljante en passend korte studie in gekunstelde inventiviteit.

De verrassende dissonanten waarmee het laatste kwartet uit deze groep, nr. 19, begint, bezorgden het werk na Mozarts dood de bijnaam Dissonanten kwartet. Het is een voor die tijd verbluffend complex muziekwerk waarin diepten worden gepeild die buiten het bereik van Haydn vielen. Het dissonante begin is misleidend omdat het ten onrechte de luisteraar in de waan brengt dat de rest van het stuk in dezelfde geest is geschreven. Niets is minder waar, hoewel in het tweede deel nog een terugblik wordt geworpen op de ernst van het eerste.

Mozart mag dan geen grote vernieuwer zijn geweest, maar de chromatiek uit dit werk is een goed voorbeeld hoe hij al een muzikaal taalgebruik ontwikkelde dat pas in de loop van de negentiende eeuw gemeengoed werd.

 

Strijkkwartetten nr. 14-19, Haydn kwartetten. Quatuor Mosaïques. Astrée E 8596 (3 cd’s).

Strijkkwartetten nr. 17 en 19. Alban Berg kwartet. Teldec 0927-40828-2.

 

Strijkkwartetten nr. 20-23, Pruisische kwartetten

Mozart liet op de zes aan Haydn opgedragen strijkkwartetten onmiddellijk nr. 20 volgen, een werk dat bekend werd als Hoffmeister kwartet: een klassiek elegant, maar ook tamelijk ingetogen werk. Het vormt een brug met het laatste drietal strijkkwartetten, bekend geworden als de Pruisische kwartetten. Mozart begon daar in 1789 aan na een bezoek aan Berlijn waar hij was voorgesteld aan de cellospelende koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II, die hem een baantje aanbood. Mozart vond het maar een lastige opgave, waarschijnlijk omdat hij was gedwongen de cellopartij extra mogelijkheden te bieden voor een mogelijk niet zo geweldige cellist.

Hoe dan ook, deze werken wijken nogal af van hun voorgangers, merkwaardig genoeg omdat het zwaartepunt is verplaatst van het eerste deel naar de finale. En dankzij die passages waarin de cello de hoofdrol speelt. De stukken werden gecomponeerd toen Mozart duidelijk in een grote crisis verkeerde, maar desondanks blijkt daar weinig van in deze muziek. De melancholie en het smachtende karakter van de langzame delen is minder opvallend dan in de vroegere kwartetreeks.

De oorspronkelijke gedachte was dat ook deze groep tot een zestal zou uitgroeien, maar Mozart overleed na de eerste drie te hebben voltooid en de Pruisische koning schijnt nooit te hebben meegespeeld in deze werken.

 

Strijkkwartetten nr. 20-23. Quatuor Mosaïques. Astrée E 8834/8659 (2 cd’s)

 

Pianotrio’s

De zes pianotrio’s; Pianokwintet, Klarinettrio, de twee pianokwartetten e.a. Alfred Brendel, Stephen Kovacevich, Aurèle Nicolet, Heinz Holliger, Bruno Giuranna, Jack Brymer, Hermann Baumann, Klaus Thunemann en het Beaux Arts trio. Philips 422.514-2 (5 cd’s).

De zes pianotrio’s. Trio Fontenay. Teldec 8573-87794-2 (2 cd’s).

Pianotrio’s nr. 1 en 3; Divertimento in Bes KV 254. Augustin Dumay, Jian Wang en Maria Joao Pires. DG 449.208-2.

 

Klarinettrio Kegelstatt

Pascal Moraguès, Frank Braley en Vladimir Mendelssohn. Praga PRD 250.200.

 

De 36 Vioolsonates

Mozart schreef op heel jeugdige leeftijd toen hij op tournee was door Europa en o.m. Parijs, Londen en Den Haag aandeed zijn eerste zestiental sonates ‘pour le clavecin, qui peuvent se jouer avec l'accompagnement de violon’. Het genre stond nog in zijn kinderschoenen en de klavecimbel/pianopartijen waren waarop het eigenlijk ging.

Twaalf jaar gingen voorbij tot Mozart in een brief aan zijn vader uit 1778 bericht over een volgende reeks sonates onder de titel ‘Clavier duetti mit Violin’. Het gaat om de reeks van nr. 18-23 uit de Mannheimse tijd. Daarna volgde in de periode tussen 1781 (nrs. 24-28) en 1785 (nrs. 29-33) nog een groep, terwijl de laatste, echt rijpe werken uit 1784 (nr. 32), 1785 (nr. 33), 1787 (nr. 35) en 1788 (nr. 36) dateren. Het zijn vooral de sonates vanaf nr. 18 die het meest de moeite waard zijn.

 

De 36 vioolsonates. Rachel Podger en Gary Cooper. Channel Classics CCS SA 20067, 21804, 22805 en ….. (reeks in wording)

Vioolsonates nr. 1-16. Gaston Poulet en Blandine Verlet. Philips 422.515-2 (7 cd’s).

Vioolsonates nr. 17-36. Frank Peter Zimmermann en Alexander Lonquich. EMI 763.994-2 (4 cd’s).

Vioolsonates nr. 17-25; Variaties. Henryk Szeryng en Ingrid Häbler. Philips 462.185-2 (2 cd’s).

 

Pianoduetten

Compleet. Güher en Süher Pekinel. Teldec 2292-46014-2, Warner 2564-62037-2 (2 cd’s).

Pianosonates voor vier handen nr. 15 en 16; Fantasie KV 475. Sviatoslav Richter en Elisabeth Leonskaja. Teldec 4509-90825-2.

Murray Perahia en Radu Lupu. Sony 517490-2.

 

Pianosonates

Mozart was gedurende de eerste helft van zijn loopbaan eerder een uitvoerend kunstenaar dan een componist. In feite was hij de eerste belangrijke exponent van de destijds nog vrije nieuwe pianoforte. Als vertolker en leraar stelde hij helderheid boven overdreven virtuositeit; hij had daarom een hekel aan Clementi en die houding wordt eindweegs weerspiegeld in zijn pianowerken.

Zijn eerste pianocomposities waren variaties en sonates voor vier handen, werken die hij samen met zijn zuster Nannerl speelde. Pianosonates ging hij pas in 1774 schrijven, maar binnen een half jaar had hij er al zes op zijn naam die alle nog duidelijk onder invloed van Haydn stonden.

Latere sonates tonen een veel grotere harmonische ontwikkeling en een veel grotere melodische rijkdom dan die eerdere werken, maar hun moeilijkheidsgraad is nauwelijks groter. Pianisten en muziekliefhebbers concentreren zich wel terecht op het laatste achttiental sonates, maar erg populair zijn er maar een paar geworden. Mogelijk omdat deze werken zo weinig kleurverschillen, emotionele diepgang, blijken van virtuositeit te bieden hebben in vergelijking met negentiende eeuwse pianowerken.

Maar wat ze wèl bezitten, is de nodige charme en elegantie plus een overdaad aan sprankelende melodieën.

 

De achttien late pianosonates; 2 Fantasieën. Maria João Pires. DG 431.760-2 (6 cd’s). En losse cd’s hieruit.

De achttien late pianosonates. Ronald Brautigam. BIS CD 835/40 (6 cd’s).

De achttien late pianosonates. Mitsuko Uchida. Philips 422.517-2 (5 cd’s).

Pianosonates nr. 4 en 14; Fantasie e.a. Andreas Staier. Harmonia Mundi HMC 80.1815.

Pianosonates nr. 8, 11 en 15. Murray Perahia. Sony 48233.

 

Pianosonates nr. 11 en 14; Fantasie

Dit drietal werken behoort tot de meest gespeelde en niet ten onrechte. De Pianosonate nr. 11 in  A-groot KV 331 is duidelijk een werk waarin Mozart een show wil geven van zijn mogelijkheden. Het werk begint niet met het gangbaar snelle deel, maar met een teer, haast volksliedachtig wiegelied dat dan verder wordt behandeld in een reeks levendige, doch vrij conventionele variaties.

Het daarop volgende menuet en trio gaan zonder overgang over in het aanstekelijk geanimeerde rondo alla Turca, een zwierige dans die net als de finale uit het vijfde vioolconcert en brokken uit Die Entführung aus dem Serail  Mozarts belangstelling voor alles wat Turks was weerspiegelt.

De sonate nr. 14 in c-klein KV 457 had niet verschillender kunnen zijn. Dit werk uit 1784 kan worden beschouwd als Mozarts beste en belangrijkste werk voor pianosolo: gespannen, pittig en naar binnen gekeerd op een manier die lijkt vooruit te lopen op Beethoven.

Zeven maanden nadat hij dit werk had voltooid, schreef Mozart een inleiding voor een andere sonate in de vorm van een fantasie. Deze Fantasie in c-klein KV 475 is een weloverwogen en intens stuk met een verrassende verscheidenheid aan stemmingen; het werk biedt een ongebruikelijk levendig beeld van Mozart als briljante improvisatiekunstenaar aan de piano.

 

Pianosonates nr. 11 en 14; Fantasie. Maria João Pires. DG 429.739-2.

 

Fantasieën voor piano

Christian Zacharias. MDG 340.0961-2

 

Variatiewerken e.a. voor piano

Ingrid Häbler, Mitsuko Uchida, Tini Mathot en Ton Koopman. Philips 422.518-2 (5 cd’s).

 

Orgelwerken

Herbert Tachezi. Teldec 0630-17371-2.

 

Concertaria’s

Concertaria’s. Natalie Dessay met het Operaorkest Lyon o.l.v. Theodor Guschlbauer. EMI 555.386-2.

Exsultate jubilate en concertaria’s. Christine Schäfer en Maria João Pires met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 457.582-2.

 

Gewijde muziek

Sinds Mozarts tijd is telkens weer gesuggereerd dat het leeuwendeel van zijn gewijde muziek slechts werd geschreven om zijn broodheren te behagen. Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar zelfs als dat waar zou zijn, verandert dat niets een de grote betekenis van die muziek, want ook de eerste van zijn missen (en hij schreef er bijna twintig) geven uitdrukking aan een diep. Kinderlijk, maar vaststaand geloof.

Nadat hij in dienst was getreden van Salzburgs aartsbisschop krijgen Mozarts liturgische werken een helderder aanzien als gevolg van de reformistische standpunten van zijn broodheer die vond dat de muziek geen hinderpaal mocht zijn voor de verstaanbaarheid van de tekst. Mogelijk was dat meteen ook een belangrijke factor die de frustratie van de componist voedde en die hem ontevreden stemde als werknemer in Salzburg.

Toch moet worden bedacht dat slechts één van de drie belangrijkste en mooiste missen voor Salzburg werd geschreven: de Kroningsmis. De onvoltooide Grote mis in c werd waarschijnlijk om persoonlijke redenen gecomponeerd, terwijl het eveneens onvoltooide Requiem was besteld door een anoniem gebleven aristocraat in de laatste maanden van Mozarts leven.

 

Missen

Mis nr. 16, Kroningsmis

De mis in C, Mozarts laatste bijdrage in deze vorm voor Salzburg, dankt zijn bijnaam hetzij aan de jaarlijkse kroning van een plaatselijk wonderen veroorzakend standbeeld van de maagd Maria of – wat waarschijnlijker is – aan het feit dat het werk twaalf jaar na zijn ontstaan in 1791 (onder leiding van Salieri) in Praag werd uitgevoerd tijdens de kroning van Leopold II.

Het is een kort werk, maar het klinkt niettemin groots en feestelijk, meteen al in het Kyrie. Dat is goeddeels te danken aan de inzet van een grote kopersectie met twee hoorns, twee trompetten en drie trombones. De schrijfwijze voor het koor is goeddeels homofoon en de tekst wordt in elk deel in dezelfde ritmische waarden gezongen. Het effect is groots, zoals in het uitbundige Gloria. De inbreng van de solisten is iets complexer en verraadt de nabijheid van de opera, culminerend in het Agnus Dei van de sopraan dat de intensiteit heeft van een liefdeslied.

 

Mis nr. 16, Kroningsmis; Vesperae solennes de confessore; Epistelsonate. Emma Kirkby, Catherine Robbin, John Mark Ainsley, Michael George met het Winchester kathedraalkoor en de Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 436.585-2.

 

Mis nr. 18 in c Grote

Deze mis was in Mozarts oeuvre de eerste die niet in opdracht werd geschreven, waarschijnlijk was hij bestemd om zijn huwelijk met Constanze plechtig te vieren. In elk geval heeft dit werk een heel persoonlijk karakter. Wat nog altijd onverklaard is gebleven, is waarom het werk nooit is afgemaakt: het Credo eindigt na een prachtig ’Et incarnatus est’ en een Agnus Dei ontbreekt derhalve.

Daarvoor is een aantal redenen aangevoerd. De meest naïeve is dat de componist niet wist hoe hij een slot moest maken aan een toch al volmaakt werk. Een sluitende verklaring is er eenvoudig niet. Opvallend is wel dat Mozart veel uit deze mis gebruikte in zijn cantate Davidde penitente.

Wat daarvan ook zij, delen als het Qui tollis met zijn haast angstaanjagende subito piani overtreffen alles op het gebied van Mozarts missen en eigenlijk alleen de tweede helft van Beethovens Missa solemnis kan als gelijkwaardige vergelijking dienen voor dit buitengewoon plechtige en Godvrezende werk. Veel van die plechtigheid kan worden afgeleid van de bewuste ‘antieke’ stijl van het werk: het begin van het Credo bijvoorbeeld onthult Mozarts belangstelling voor de muziek van Händel.

 

Mis nr. 18 in c, Grote. Camilla Tilling, Sarah Connolly, Timothy Robinson, Neal Davies met het Gabrieli Consort & Plkayers o.l.v. Paul McCreesh. DG  477.5744.

Mis nr. 18 in c, Grote. Arleen Auger, Barbara Bonney, Hans-Peter Blochwitz en Robert Holl met het Berlijns omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony SK 46671.

 

Requiem in d

De anonieme opdracht voor het Requiem is al lang niet meer zo anoniem; deze kwam van graaf Von Walsegg, die het werk onder eigen naam wilde publiceren. Walsegg vermoordde Mozart niet, maar hij had hem wel een pistool in handen kunnen geven zo rampzalig was de invloed van hem en het werk op Mozarts gezondheid.

Op het korte treurmotet Ave verum corpus na was dit het eerste werk in de sector gewijde muziek dat Mozart na de Mis in c schreef. Net als dat werk bleef het Requiem onvoltooid. Mozart stierf terwijl hij eraan werkte en een van zijn leerlingen, Süßmayr voltooide het als eerste in een lange stoet.

Wanneer Süßmayr de waarheid vertelde (en algemeen wordt verondersteld dat hij zijn inbreng buiten proportie opblies), componeerde hij grote delen van dit werk, zich baserend op de volledig geschetste baspartijen als gids op harmonisch en melodisch gebied.

Maar wat ook de rol van Süßmayr en andere voltooiers is: het werk draagt een duidelijk Mozartiaans stempel en het uitgesproken contrapuntische karakter weerspiegeld Mozarts grote belangstelling voor en kennis van de muziek van Bach en Händel aan het eind van zijn leven.

Het is onmogelijk om het Requiem te beluisteren als iets anders dan Mozarts aanvaardig van de kwetsbare sterflijkheid, als de laatste wilsbeschikking van iemand die ooit noteerde: “Ik ga nooit naar bed zonder me te realiseren dat ik, hoe jong ik ook ben, misschien de volgende dag niet meer ontwaak.”

 

Requiem. Sylvia McNair, Carolyn Watkinson, Francisco Araiza en Robert Lloyd met de Academy of St. Martin-in-the-Fields en koor o.l.v. Neville Marriner. Philips 432.087-2.

Requiem. Barbara Bonney, Anne Sofie von Otter, Hans-Peter Blochwitz, Willard White met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner, Philips 420.197-2.

Requiem. Margaret Price, Trudelise Schmidt,  Francesco Araiza, Theo Adam, het omroepkoor Leipzig en het Dresdens staatsorkest o.l.v. Peter Schreier. Decca 475.205-2.

 

Concert- en opera aria’s o.a. Exsultate, jubilate!

Carolyn Sampson met The King’s Consort o.l.v. Robert King. Hyperion  CDA 67560.

Elina Garanca met Camerata Salzburg o.l.v. Louis Langrée. Virgin 332.631-2.

 

Opera’s

Een van de opvallendste verschillen tussen Mozart en het merendeel van de gespecialiseerde operacomponisten is dat Mozart ook een meester was in alle overige compositorische vormen. Vrijwel iedere grote operacomponist na Händel specialiseerde zich op dat terrein en liet de rest voor wat die was. Maar Mozarts opera’s zijn het product van een geest die symfonisch dacht, zodat zelfs wie geen idee heeft van waar hij nu precies naar luistert toch beseft dat hij wordt geconfronteerd met een muziekwerk waarin de dramatische handeling deel uitmaakt van een volmaakt samenhangend geheel.

Mozart kon gelukkig beschikken over een reeks geweldige libretti, maar zijn muziek vormt daarbij altijd het dominante aspect. Die muziek verleent de handeling een extra betekenis die alleen met gezongen tekst niet te realiseren is. Verder hadden tot Mozart opera’s ging schrijven de figuren uit de opera gelicht uit de mythologie, de historie of op zijn best schetsmatige  bovenmenselijke of bovennatuurlijke personages. Mozart was de eerste die mensen van vlees en bloed op het operatoneel bracht, individuen met wisselende gevoelens, persoonlijkheden die een ontwikkeling doormaakten.

In totaal schreef Mozart 22 opera’s waarvan ongeveer een half dozijn regelmatig tot opvoering komt in de belangrijkste operatheaters. Een ander half dozijn krijgt gelukkig nog aandacht van kleinere gezelschappen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van al deze opera’s wordt verwezen naar vakliteratuur. Hier beperken we ons tot een korte toelichting bij het mooiste viertal. Een keuze uit de belangrijkste andere vermeldt alleen de cd gegevens. Het lijstje staat in alfabetische werkvolgorde.

 

La clemenza di Tito. Anne Sofie von Otter, Anthony Rolfe Johnson, Sylvia McNair, Julia Varady, Catherine Robbin en Cornelius Hauptmann met het Monteverdikoor en de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 431.806-2 (2 cd’s).

Magdalena Kozena, Rainer Trost, Hillevi Martinpelto, Lisa Milne, Christine Rice en John Relyea met het Schots kamerorkest en –koor o.l.v. Charles Mackerras. DG 477.579-2 (2 cd’s).

 

Così fan tutte

Na Don Giovanni produceerden Mozart en Da Ponte hun laatste  opera Così fan tutte of voluit Così fan tutte, ossia la scuola degli amanti  samen. Hoewel het werk in het ontstaansjaar 1790 tien opvoeringen beleefde, bereikte het niet de populariteit van de andere gemeenschappelijk gemaakte opera’s en in 1830 was het geheel in vergetelheid geraakt. Beethoven wraakte in ’ímmoraliteit’ van het werk en het feit dat het stuk is vervuld van cynisme droeg mogelijk ook niet bij aan langdurige appreciatie.

De handeling heeft de gepaste volmaaktheid van een farce: twee jonge mannen worden uitgedaagd door een cynische oude vriend om de standvastigheid van hun verloofdes op de proef te stellen. Zij vermommen zich om de vriendin van de ander te verleiden, veronderstellen dat ze daarin niet zullen slagen en zijn verbaasd als dat toch lukt. Aan het eind verzoenen beide stellen zich met elkaar.

De intrige moge dan vrij formalistisch zijn, Mozart weet er vlot raad mee en draagt in zijn muziek ook de nodige ironie aan. De muziek is uitermate melodieus en de opgetogenheid wordt vaak lichtelijk getemperd door een ondertoon van melancholie en desillusie. Deze opera kent geen echte held: de zes rollen zijn alle even belangrijk en meer dan in welke opera van Mozart komt het hier dus aan op goed ensemblewerk.

Gelukkig beleefde het werk op toneel een wedergeboorte sinds de inzet van dirigenten als Gustav Mahler en Richard Strauss.

 

Elisabeth Schwarzkopf, Christa Ludwig, Hanny Steffek, Alfredo Kraus, Giuseppe Taddei en Walter Berry met het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Karl Böhm. EMI 769.330-2, 567.382-2 (3 cd’s).

Véronique Gens, Bernarda Fink, Werner Güra, Marcel Boone, Pietro Spagnoli, Graciela Oddone met het Keuls kamerkoor en Concerto Köln o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 95.1663/5 (3 cd’s).

 

Don Giovanni

Na Le nozze di Firago werd Mozarts volgende opera, Don Giovanni besteld door de opera in Praag als gevolg van de grote successen die daar waren behaald met Figaro. Opnieuw werd Da Ponte aangezocht voor het libretto. De handeling betreft de bekende moraliteit over de vrouwenverslinder Don Juan en diens straf tenslotte. Maar Mozart vertaalt dit gegeven in een reeks treffende karakterstudies. De Don zelf is een monster, maar dan wel een onweerstaanbaar monster. De verleidelijke schoonheid van zijn beroemde serenade (gezongen voor zijn dienaar Leporello over een van zijn duizenden verleide dames), de bovenmenselijke energie uit de ‘champagne aria’ en de tweeslachtige passies die hij teweegbrengt in alle vrouwen die met hem te maken krijgen, wekken de indruk dat Mozart mogelijk (zoals Blake over Milton beweerde) zelf van de duivel was bezeten.

De handeling van Don Giovanni beweegt zich tussen uitersten van enorme farce en diepe tragedie, aan het slot culminerend in een buitengewone banketscène, waarin Don Giovanni weigert om boete te doen en door de geest van degene die hij in de eerste akte heeft vermoord naar de hel wordt gesleept. Ruim tweehonderd jaar later is dat nog altijd een van de angstaanjagendste taferelen uit de operageschiedenis.

 

Eberhard Wächter, Joan Sutherland, Elisabeth Schwarzkopf, Graziella Sciutti, Luigi Alva, Giuseppe Taddei, Piero Cappuccilli, Gottlob Frick met het Philharmonia koor en -orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 556.232-2, 567.869-2 (3 cd’s).

 

Die Entführung aus dem Serail

De eerste opera van Mozart die altijd repertoire heeft gehouden, is Die Entführung aus dem Serail uit 1781. Het werk ontstond kort nadat Mozart definitief naar Wenen was verhuisd. Daar kreeg hij de opdracht om een Singspiel (een komische Duitse opera met gesproken in plaats van gezongen recitatieven) te schrijven over een toen heersend Turks thema. Dat grappige fenomeen, dat bekend staat als “Janitsjarenmuziek” hield weinig meer in dan het gebruik van martiale ritmen en quasi-oosterse slagwerkinstrumenten.

Het pittig gekruide geheimzinnige Oosten leverde librettist Gottlieb Stephanie materiaal voor een aardig scenario waarin Belmonte zijn lang verloren gewaande, ontvoerde Constanze en haar dienstertje Blondchen met zijn knecht Pedrillo weet te bevrijden uit de harem van de tenslotte goedmoedige Pasja en haar kwaadaardige bewaker Osmin.

De stijl van het werk is eerder charmant dan Oosters en het verloop van het werk is minder glad dan we van Mozarts latere werken gewend zijn. Maar alle figuren uit het werk (behalve de Pasja die een spreekrol heeft) krijgen prachtige aria’s te zingen. De ongeveer acht minuten durende bravouraria ‘Martern aller Arten’ van Constanze is waarschijnlijk Mozarts belangrijkste en mooiste virtuoze vocale showstuk naast de aria van de Koningin van de nacht uit Die Zauberflöte.

 

Maria Stader, Rita Streich, Ernst Häfliger, Martin Vantin, Josef Greindl en Walter Franck met het RIAS koor en orkest, Berlijn o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 457.730-2 (2 cd’s).

Arleen Auger, Peter Schreier, Kurt Moll, Reri Grist met het Omroepkoor Leipzig en de Staatskapel Dresden o.l.v. Karl Böhm. DG 429.868-2 (2 cd’s).

 

Idomeneo

Anthony Rolfe Johnson, Anne Sofie von Otter, Sylvia McNair, Hillevi Martinpelto, Nigel Robson, Glenn Winslade en Cornelius Hauptmann met het Monteverdikoor en de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 431.674-2 (3 cd’s).

 

Lucia Silla

Peter Schreier, Edita Gruberova, Cecilia Bartoli, Yvonne Kenny, Dawn Upshaw met het Schönberg koor en Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 2292-44928-2 (2 cd’s).

 

Mitridate

Giuseppe Sabbatini, Natalie Dessay, Cecilia Bartoli, Brian Asawa, Sandrine Piau, Juan Diego Flórez, Hélène le Corre en Les arts florissants o.l.v. Christophe Rousset. Decca 460.772-2 (3 cd’s).

 

Le nozze di Figaro

Le nozze di Figaro beleefde zijn eerste opvoering 1 mei 1786 in Wenen. Om in de pas te blijven met de toen heersende voorkeur voor Italiaanse in plaats van Duitse opera, liet Mozart zijn oog vallen op een libretto van de begaafdste librettist uit Wenen: Lorenzo da Ponte. Op zijn beurt baseerde die het gegeven op Beaumarchais’ min of meer verboden toneelstuk La folle journée, ou le mariage de Figaro, waarin een rokkenjagende graaf probeert om Susanna, de verloofde van zijn bediende Figaro te verleiden. Hij wordt daarbij gedwarsboomd door een bondgenootschap van de groep bedienden en zijn verwaarloosde echtgenote.

De handeling zit vol intriges en misverstanden waarvoor Mozart een uitermate passende, geestige muziek schreef. Tot in de kleinste rollen worden de spelers mooi gekarakteriseerd. Maar de magie van dit werk schuilt niet zozeer in de panache waarmee Mozart de logistiek van deze farce afwikkelt, maar in de emoties die hij daarmee weet op te roepen. In deze opera komen zijn mogelijk mooiste, ontroerendste aria’s en ensembles voor.

Het werk is ook een demonstratie van effectieve economische middelen. Neem het begin van de tweede akte. Vrijwel alles wat daaraan voorafging was humoristisch ingekleurd, en nu verandert Mozart de sfeer van de opera ineens compleet met de ongeveer twee minuten vergende aria van de gravin met haar gebroken hart.

 

Simon Keenlyside, Véronique Gens, Patrizia Ciofi, Lorenzo Regazzo, Angelika Kirchschlager, Marie McLaughlin met Collegium vocale Gent en Concerto Köln o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 80.1818/20 (3 cd’s).

Bryn Terfel, Allison Hagley, Pamela Helen Stephen, Rodney Gilfry, Hillevi Martinpelto, Carlos Feller, het Monteverdikoor en de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 439.871-2 (3 cd’s).

Cesare Siepi, Hilde Güden, Alfred Poell, Lisa della Casa, Suzanne Danco, Hilde Rössl-Majdan, Fernando Corena, Muray Dickie e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Erich Kleiber. Decca 466.369-2 (3 cd’s).

 

Die Zauberflöte

Na de betrekkelijke mislukking van Così  keerde Mozart onverwachts terug tot de fantasie en de magie van Glucks operawereld. Mozart was gedurende het grootste deel van zijn leven Vrijmetselaar en de onderstromen van de vrijmetselarij in Die Zauberflöte hebben in de loop der tijd tot stromen aan academische publicaties geleid.

Het ritualistische element uit het werk valt niet te ontkennen, maar het is onnodig om ook maar iets van de esoterische vrijmetselaars rituelen te weten om toch ten volle van het werk te genieten.

Die Zauberflöte beweegt zich tussen uitersten van clownerie en rituele plechtigheid. Het werk bevat een reeks ongewone, maar muzikaal scherp geprofileerde figuren zoals de argeloze vogelvanger Papageno, de flamboyant boosaardige Koningin der Nacht (met twee onvergetelijke aria’s) en de komisch boefachtige Monostatos. Kort geformuleerd: Die Zauberflöte is een soort cerebrale pantomime voor volwassenen.

 

Erika Miklósa, René Pape, Dorothea Röschmann, Christoph Strehl, Hanno Müller-Brachmann, Julia Kleiter e.a. met het Schönberg koor en het Mahler kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5789 (3 cd’s).

Lucia Popp, Siegried Jerusalem, Edita Gruberova, Roland Bracht, Wolfgang Brendel e.a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink. EMI 747.951-8 (3 cd’s).

Rosa Mannion, Hans-Peter Blochwitz, Natalie Dessay, Reinhard Hagen, Anton Scharinger, Willard White met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-12705-2 (2 cd’s).

 

Aria’s

Cecilia Bartoli met het Weens kamerorkest o.l.v. György Fischer. Decca 430.513-2 en 443.452-2.

Nathalie Dessay met het Orkest van Age of musical enlightenment o.l.v.  Louis Langrée. Virgin 545.447-2.

Magdalena Kozena met het Orchestra of the age of enlightenment o.l.v. Simon Rattle. Archiv 477.627-2.

Miah Persson met het Zweeds kamerorkest o.l.v. Sebastian Weigle. BIS CD 1529.

Bryn Terfel met het Schots kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. DG 477.5886.

 

dvd’s

Symfonie nr. 38; 5 concertaria’s. Cecilia Bartoli met Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. BBC Opus Arte OA 0820D.

 

Così fan tutte. Amanda Roocroft, Rosa Manion, Rodney Gilfry, Rainer Trost, Eirian James en Claudio Nicolai met het Monteverdikoor en de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 073-026-9.

 

Don Giovanni. Thomas Allen, Carolyn James, Carol Vaness, Kjell Magnus Sandve, Ferruccio Furlanetto, Andrea Rost, Reinhard Dorn met het Keuls operakoor en het Gürzenich orkest o.l.v. James Conlon. ArtHaus 100.020.

 

Die Entführung aus dem Serail. Markus John, Eva  Mei, Patrizia Ciofi, Rainer Trost, Mehrzad Montazeri en Kurt Rydl met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Zubin Mehta. TDK DV-OPEADS

 

Idomeneo. Yvonne Kenny, Jerry Hadley, Caroll Vaness, Thomas Hemsley, Philip Langridge e.a. met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Bernard Haitink. Warner 5050467-3922-2-9.

 

Mitridate. Rockwell Blake, Yvonne Kenny, Ashley Putnam, Brenda Boozer, Patricia Rozario, Catherine Dubosc met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Theodor Guschlbauer. EuroArts 2053609.

 

Le nozze di Figaro. Bryn Terfel, Allison Hagley, Pamela Helen Stephen, Rodney Gilfry, Hillevi Martinpelto, Carlos Feller, het Monteverdikoor en de English Baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 073-018-9.

Gerald Finley, Alison Hagley,  Renée Fleming, Andreas Schmidt e.a. met het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Bernard Haitink.  Warner NVC 0630-14013-2.

 

Die Zauberflöte. Ulrich Sonntag, Andrea Frei, Deon van der Walt, Thomas Mohr, Cornelius Hauptmann, Kevin Connors, Sebastian Holecek met het Ensemble van het Ludwigsburg festival o.l.v. Wolfgang Gönnenwein. ArtHaus 100.188.

 

Boeken

Ongetwijfeld wordt ook de Mozartbibliotheek weer aangevuld. Naast de standaardwerken van Robbins Landon en Hildesheimer verschenen onlangs alleen al op de Engelse markt onder meer:

Mozarts letters, Mozarts life (Faber)

Nicholas Kenyon: Farber pocket guide to Mozart (Farber)

Cliff Eisen en Simon Kiefe: The Cambridge Mozart encyclopedia (Cambridge University Press)

Stanley Sadie: Mozart: The early years

John Rushton: Mozart, his life and work