Componisten portretten

MOESSORGSKY

 

MOESSORGSKY, MODEST (1839 – 1881): GROTE ORIGINALITEIT

 

 

 

Van de componisten uit de Russische nationale school die bekend zijn als “Het machtige hoopje” of “De vijf” is Moessorgsky zonder enige twijfel de beste. Zeker, de prachtig kleurige stijl van Rimsky-Korsakov schittert steeds en oefende veel positieve invloed uit op het werk van Stravinsky en Glazoenov, maar Moessorgsky’s werken hebben, hoewel gering in aantal, een echt revolutionair karakter. Waarschijnlijk was hij destijds zelfs te vernieuwend want diezelfde Rimsky-Korsakov gaf wel onomwonden toe dat Moessorgsky over “talent en oorspronkelijkheid beschikte, vervuld was van heel veel dat nieuw en vitaal was”, maar dat zijn manuscripten ook “absurde, onsamenhangende harmonieën, lelijke stemvoering, soms onlogische modulaties…. Niet succesvolle orkestratie…..” onthulden. Dus begon hij (helaas) aan een project om die muziek na Moessorgsky’s dood beter uitvoerbaar te maken, hetzij door te voltooien wat Moessorgsky onaf naliet, hetzij door hele werken te herschrijven. Decennialang heeft hij zo de muziekwereld – met waarschijnlijk de beste bedoelingen – met een vertekening van Moessorgsky’s weloverwogen intenties want die oorspronkelijke oerkracht, die aardgebondenheid en inventiviteit waren nu juist zo kenmerkend voor Moessorgsky’s muzikale persoonlijkheid.

 

Moessorgsky werd geboren in een familie van landeigenaren en leidde in zijn jeugd een vrij dilettantisch leven; hij had wel wat pianoles van zijn moeder. In 1852 ging hij naar de cadettenschool van de garde in St. Petersburg. Hij kreeg laat in de jaren 1850 via Dargomishky en Cui toegang tot de kring rond Balakirev en begon onder leiding van hem aarzelend te componeren. In 1858 leed hij aan een zenuwinzinking en nam hij ontslag uit het leger. Na de emancipatie van de slaven in maart 1861 verloor zijn familie veel vermogen en moest hij zijn familie bijstaan plus een baan zoeken op de afdeling constructie van het Ministerie van communicatie waar hij in 1867 wegens incompetentie werd ontslagen, maar later in 1869 weer een baan kreeg bij de afdeling bosbouw van het Ministerie van staatseigendommen. Net zoals bij veel van zijn tijdgenoten vormde het componeren altijd een vrijetijdsbezigheid, hoewel zijn drankzucht waarschijnlijk een veel ernstiger negatief effect op zijn werk had dan tijdgebrek.

 

Intussen had hij een aardige reputatie gekregen als liedcomponist door een nieuw realistisch gevoel te tonen en de vormen beter integreerde. Hij werkte ook aan een aantal opera’s die echter nooit helemaal af raakten: Salammbô (1863-66) en Het huwelijk (1868). Van eerstgenoemd werk resteert eigenlijk alleen een van zijn bekendste werken: het symfonische gedicht de Nacht op de kale berg (van Sint Johannes die meestal wordt vergeten).

 

Daarna wierp hij zich op het toneelstuk Boris Godoenov van Poesjkin om het tot een opera te verwerken. Tijdens zijn leven maakte hij daarvan twee versies (1869 en 1872); de eerste werd meteen verworpen door het Marijinsky theater en de tweede onderging datzelfde lot maar had later wel succes. In 1874 componeerde hij zijn beste werk, de Schilderijententoonstelling, een pianosuite die doorgaans in georkestreerde vorm van anderen (meestal Ravel) wordt uitgevoerd. Langzamerhand gingen ook de onbeheerste drinkgewoonten hun tol eisen, al was er in 1878 even een gunstiger periode en zijn dokter en het ministerie gunden hem drie maanden verlof om een concerttournee te maken met de alt Darya Leonova. Toen hij in januari 1880 ontslag moest nemen bij het ministerie hielp Leonova hem thuis bij het werk totdat hij in februari 1881 aan alcoholische epilepsie bleek te lijden en in het ziekenhuis werd opgenomen waar hij een maand later stierf. Daarbij veel brokstukken op muziekgebied achterlatend.

 

Tot zijn andere grote projecten die om zijn aandacht streden maar die dus nooit werden afgerond, waren een andere historische opera, Khovantschina (1872-1880, later door Rimsky-Korsakov afgemaakt) en de op Gogol gebaseerde komedie De jaarmarkt van Sorochinsky (1874-1880, later voltooid door Liadov).

 

Dan nu nog wat naders over de belangrijkste werken. Toen de met Moessorgsky bevriende architect Viktor Hartmann in 1873 overleed, arrangeerde een andere gemeenschappelijke vriend Vladimir Stasov een tentoonstelling ter herinnering aan de bouwmeester in St. Petersburg. Tijdens een bezoek aan die tentoonstelling concipieerde Moessorgsky zijn eigen eerbetoon aan de overledene en zijn schetsen in de vorm van een tiendelige pianosuite waarin hij een aantal van de tentoongestelde werken muzikaal verbeeldde en ze onderling verbond door een telkens in iets andere vorm terugkerend thema (de promenade) die de bezoeker volgt op zijn wandeling van het ene – vaak romantische – naar het andere – dikwijls absurde – exponaat. De tien items vertonen grote onderlinge contrasten en elk ervan is een prachtig sfeervol, raak getypeerd miniatuurtje. Het resultaat vergt het uiterste van de expressieve mogelijkheden van de vleugel en suggereert invloeden van Liszt, maar getuigt ook van een aanzienlijk groter psychologisch inzicht.

 

Tal van stemmingen passeren de revue, van de sinistere melancholie van ‘De dwerg’ via de speelsheid van ‘Tuilerieën” (haast vooruitlopend op Debussy) tot het opgeblazen triomfalisme van ‘De grote poort van Kiev’. Hoewel het werk in 1874 werd voltooid, werd het pas na ’s componisten dood gepubliceerd. De enorme beeldende kwaliteit van de stukken trok de aandacht van andere componisten en arrangeurs; het is eigenlijk verwonderlijk dat Rimsky-Korsakov het werk niet orkestreerde. Van de vele andere orkestversies is die van Ravel uit 1922 de succesvolste, maar zeker niet de meest ‘Russische’; daarvoor kan men beter terecht bij Gortchakov, Funtek en Ashkenazy.

 

Moessorgsky’s enige andere belangrijke orkestwerk, De nacht op de kale berg was een ander werk waar Rimsky-Korsakov niet kon afblijven. Het bestaat nu in twee versies: die van Moessorgsky zelf als onderdeel van de opera De jaarmarkt van Sorochinsky en de door Rimsky geknipte en geschoren hercompositie waarin ander werk van Moessorgsky is meegenomen.

 

Het klankbeeld roept een midzomernacht op waarin volgens de Russische folklore een heksensabbat wordt gehouden op een berg in de buurt van Kiev. De muzikale wervelwind middenin het stuk was vroeger mèt het begin van Strauss’ Also sprach Zarathustra en de contrabassolo uit Stravinsky’s Pulcinellasuite een graag gebruikt object bij HiFi demonstraties.

 

Er is een overtuigende casus te maken voor de stelling dat Moessorgsky onmiddellijk na Schubert, Schumann en Wolf de grootste negentiende eeuwse liederencomponist was. Maar buiten Rusland telt dat aspect van deze muziek niet erg; vooral niet tengevolge van simpele onbekendheid met de materie. Net als bij zijn opera’s ging het Moessorgsky in zijn liederen om uitingen van een zo krachtig mogelijk realisme en ook hier trachtte hij steeds met uiterste inspanning de ritmen van de alledaagse, natuurlijke spraak te volgen. Meer dan andere componisten uit die tijd had hij ook geen gewetenswroeging om elementen uit de volksmuziek in het kunstlied te integreren, hoewel letterlijke citaten maar sporadisch voorkomen.

 

Behalve een groot aantal losse liederen – met als bekendste ‘Mefistoles’ lied van de vlo’ naar Goethe – schreef Moessorgsky drie prachtige cyclussen: De kinderkamer uit 1872 die gaat over de angsten en fantasieën van een kind voor het naar bed gaan, Zonder zon uit 1874 dat opvalt door zijn eenvoudige, maar hoogst originele harmonieën en de Liederen en dansen des doods uit 1877 die aanvankelijk waren bedoeld als een reeks van twaalf, maar beperkt bleef tot vier heel intense, dramatische en verrassende impressies van de dood.

 

De opera Boris Godoenov is in grote trekken gebaseerd op het leven van de man die in 1598 tsaar werd nadat hij zijn rivaal had vermoord en de handeling concentreert zich op de poging van een andere pretendent voor de troon die van de moord afweet en die zich deze zelf wil toe-eigenen. Moessorgsky buit de mogelijkheden van dit dramatische potentiaal volledig uit en schept bijvoorbeeld een enorm contrast tussen het spektakel van de kroningsscène en Boris’ innerlijke strijd om zich te verzoenen met zijn schuld.

 

Maar de grootste prestatie van Moessorgsky is wel de manier waarop hij muzikale karakterkunst bedrijft door alle woorden, gedachten en stemmingen te weerspiegelen in de orkestbegeleiding. Volkomen tegengestelde componisten als Debussy en Janáček zijn ongetwijfeld beïnvloed door de manier waarop Moessorgsky teksten op muziek zette, vooral waar het gaat om dramatisch proza. Alles op een manier waarbij de muziek naadloos pat bij de buigingen van de gesproken tekst.

 

Nu kennen we het werk in drie versies: Moessorgsky zelf schreef er twee (in de versie uit 872 voegde hij twee in Polen spelende scènes toe, maar schrapte hij een tafereel uit de laatste akte). De derde is van Rimsky-Korsakov die dateert van kort na Moessorgsky’s dood. Zoals gezegd met de beste bedoelingen om het werk beter ingang te kunnen laten vinden. Hij gaf wel toe dat er een tijd kon komen dat Moessorgsky’s origineel op waarde zou worden geschat. Gelukkig is dat al jaren het geval. Rimsky’s versie is weliswaar heel kleurig, maar het ontbreekt aan de onpeilbaarheid en de duistere ondertonen van dat origineel.

 

 

 

Selectieve discografie

 

Schilderijententoonstelling (orkestratie Ravel); Nacht op de kale berg. New York filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 429.785-2. 1989

 

Schilderijententoonstelling (orkestratie Ravel); Nacht op de kale berg; De vernietiging van Sennacheriba; Priesterkoor uit Salammbo; Tempelkoor uit Oedipus in Athene; Joshua. Elena Zaremba met het Praags filharmonisch koor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 445.238-2. 1993

 

Nacht op de kale berg (oorspronkelijke versie); Gedeelten uit Khovantschina: Voorspel, aria van Shaklovity, aria van Maria, Vertrek van prins Golyzia, Dans van de Perzische slavenmeisjes; Scherzo; Intermezzo symphonique; Feestmars uit Mlada. Anatoly Kotcherga, Marianna Tarasova, het Berlijns omroepkoor en het Zuidtirools kinderkoor met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony 62034. 1995/6

 

Schilderijententoonstelling (oorspronkelijke pianoversie). Sviatoslav Richter. Philips 464.734-2. 1958

 

Schilderijententoonstelling (oorspronkelijke pianoversie). Ivo Pogorelich. DG 437.667-2. 1995

 

Schilderijententoonstelling (bewerking Tschernov). Boris Berezovsky. Teldec 4509-96516-2. 1999

 

Liederen en dansen van de dood. Anatoly Kotcherga met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony 66276. 1994

 

Liederen. Boris Christoff en Alexandre Labinsky. EMI 567.993-2 (3 cd’s). 1951/7

 

7 Liederen. Paata Burchuladze en Ludmilla Ivanova. DG 419.239-2. 1986

 

Boris Godoenov (versie 1869 en 1872). Nikolai Putilin, Viktor Lutsiuk, Nikolai Okhotnikov, Fyodor Kuznetsov, Konstantin Pluzhnikov. Nikolai Gassiev, Zlata Bulycheva, Olga Trifonova, Yevgenya Gorokhovskaya, Liubov Sololova, Evgeny Akimov, Vassily Gerello e.a. c.q. Vladimir Vaneyev, Vladimir Galusin, Olga Borodina, Nikolai Okhotnikov, Fyodor Kuznetsov, Konstantin Pluzhikov, Nikolai Gassiev, Evgeny Nikitin, Olga Trifonova e.a. met het Ensemble van het Kirov theater St. Petersburg o.l.v. Valery Gergiev. Philips 462.230-2 (5 cd’s). 1997

 

 Boris Godoenov. Anatoly Kotcherga, Sergei Larin, Marjana Lipovsek, Samuel Ramey, Glen Nikolsky, Philip Langridge, Hemlmut Wildhaber, Sergei Leiferkus, Liliana Nichiteanu, Valentina Valente, Yevgenya Gorkovskaye e.a. met het Slowaaks filharmonisch- en Berlijns omroepkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony 58997 (3 cd’s). 1993

 

Khovanchina.  Marjana Lipovsek, Paata Burchuladze, Vladimir Atlantov, Aage Haugland, Joanna Borovska, Anatoly Kotcherga, Vladimir Popov met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. DG 429.758-2 (3 cd’s). 1989